ECLI:NL:RBHAA:2006:AY9323

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
19 september 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
320914 / VV EXPL 06-95
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • F.M. Visser
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid kantonrechter bij voorlopige voorziening in arbeidsrechtelijke geschillen

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Haarlem op 19 september 2006 uitspraak gedaan in een geschil tussen [verzoeker] en Metier Plancon B.V. [verzoeker] had een vordering ingesteld tot het verkrijgen van een onmiddellijke voorziening bij voorraad, waarbij hij loondoorbetaling en wedertewerkstelling eiste na een ontslag op staande voet. Metier Plancon heeft echter de exceptie van onbevoegdheid ingeroepen, met het verzoek om de zaak te verwijzen naar de gewone voorzieningenrechter. De kantonrechter heeft vastgesteld dat [verzoeker] ten tijde van het ontslag statutair directeur was van Metier Plancon, waardoor de kantonrechter volgens artikel 2.241 van het Burgerlijk Wetboek niet bevoegd was om de gevorderde voorlopige voorziening te geven. De kantonrechter heeft echter ook opgemerkt dat er geen sprake was van absolute onbevoegdheid, aangezien een andere rechter binnen dezelfde rechtbank de zaak zou kunnen behandelen. De kantonrechter heeft uiteindelijk besloten de vordering van [verzoeker] af te wijzen, met inachtneming van de proceskosten, die aan de kant van Metier Plancon zijn begroot op € 600,-- voor het salaris van de gemachtigde. Dit vonnis is uitgesproken in aanwezigheid van de griffier, en de inhoud van alle processtukken is als hier overgenomen beschouwd.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector kanton
Locatie Zaandam
zaak/rolnr.: 320914 / VV EXPL 06-95
datum uitspraak: 19 september 2006
VONNIS VAN DE KANTONRECHTER
inzake
[verzoeker]
te [woonplaats]
eisende partij
hierna te noemen [verzoeker]
gemachtigde mr. K.T.D. El Malahy Idrissi
tegen
Metier Plancon B.V.
te Purmerend
gedaagde partij
hierna te noemen Metier Plancon
gemachtigde mr. R.P. Dijkman
De procedure
Op gronden zoals in de dagvaarding vermeld heeft [verzoeker] een vordering ingesteld tegen Metier Plancon strekkende tot het verkrijgen van een onmiddellijke voorziening bij voorraad.
Op deze terechtzitting heeft Metier Plancon vóór alle weren de exceptie van onbevoegdheid ingeroepen en om verwijzing gevraagd naar de gewone voorzieningenrechter.
Vervolgens heeft [verzoeker] geantwoord in het incident. Dit antwoord strekt tot bevoegdverklaring.
De griffier heeft aantekening gehouden van hetgeen ter terechtzitting is voorgevallen. Deze aantekeningen worden zo nodig in de vorm van een proces-verbaal uitgewerkt.
Tenslotte is, na een schorsing van de terechtzitting, onmiddellijk uitspraak gedaan.
De inhoud van alle processtukken, waaronder begrepen de mogelijk door partijen overgelegde producties, wordt als hier overgenomen beschouwd.
De vordering.
[verzoeker] vordert als onmiddellijke voorziening bij voorraad dat de kantonrechter, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, Metier Plancon zal veroordelen tot loondoorbetaling c.a. en tot wedertewerkstelling met verdere nevenvorderingen zoals in de dagvaarding omschreven.
De bevoegdheid.
De vordering betreft een door Metier Plancon aan [verzoeker] gegeven en door laatstgenoemde bestreden ontslag op staande voet.
Vooralsnog is voldoende aannemelijk geworden dat [verzoeker] ten tijde van het bestreden ontslag statutair directeur (bestuurder) was van Metier Plancon.
Ingevolge het bepaalde in artikel 2.241 van het Burgerlijk Wetboek wordt het bepaalde in artikel 93 aanhef sub. c van het Wetboek van burgerlijke rechtsvordering in zo’n geval terzijde gesteld.
Dat betekent dat ook artikel 254 lid 4 van het Wetboek van burgerlijke rechtsvordering toepassing mist en dat de kantonrechter, volgens de letter van laatstgenoemde wetsbepaling, niet “bevoegd” is om de gevorderde voorlopige voorziening te geven. De vordering had dus moeten worden ingesteld bij de gewone voorzieningenrechter.
De term bevoegd is in zoverre onvoldoende overdacht door de wetgever, dat van een absolute onbevoegdheid van de kantonrechter in de zin van artikel 72 van het Wetboek van burgerlijke rechtsvordering, met verwijzingsplicht ex artikel 73 van het Wetboek van burgerlijke rechtsvordering, geen sprake meer kan zijn als een andere gewone rechter binnen dezelfde rechtbank de zaak moet behandelen. Artikel 71 van het Wetboek van burgerlijke rechtsvordering voorziet in die gevallen weliswaar in de verplichting om te verwijzen, maar die bepaling heeft naar mijn oordeel geen betrekking op procedures inzake voorlopige voorzieningen.
Het enige dat mij dan overblijft is de vordering af te wijzen.
Omtrent de proceskosten moet worden beslist zoals hierna bepaald.
Beslissing
De vordering wordt afgewezen.
[verzoeker] wordt veroordeeld in de proceskosten, die aan de kant van Metier Plancon tot op heden worden begroot op
€ 600,-- wegens salaris van de gemachtigde.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.M.Visser, kantonrechter, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 19 september 2006, in tegenwoordigheid van de griffier.