ECLI:NL:RBHAA:2006:AY9075
Rechtbank Haarlem
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- R.G. Kemmers
- P.T. van Arnhem
- Rechtspraak.nl
Aanslag inkomstenbelasting en aftrekbaarheid van rente eigenwoningschuld
In deze zaak heeft eiser, wonende te Q, een lening afgesloten ter financiering van uitgaven voor de verbetering van zijn eigen woning, waaronder de kosten van een houten vloer. De inspecteur van de Belastingdienst, verweerder, heeft echter de kosten van de houten vloer niet geaccepteerd als kosten ter verbetering van de woning, omdat de vloer zwevend is gelegd en niet met het huis is verbonden. De rechtbank oordeelt echter dat de kosten van de vloer wel degelijk als kosten ter verbetering van de woning moeten worden aangemerkt, verwijzend naar artikel 3:4 van het Burgerlijk Wetboek. De rechtbank stelt vast dat de vloer als een bestanddeel van de woning moet worden beschouwd, omdat deze niet zonder beschadiging van betekenis kan worden verwijderd.
Eiser heeft verschillende kassabonnen en rekeningen overgelegd ter onderbouwing van zijn uitgaven. De rechtbank oordeelt dat de eigenwoningschuld moet worden vastgesteld op € 177.070, wat resulteert in een aftrekbare rente van € 8.866. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat eiser niet voldoende bewijs heeft geleverd voor hogere uitgaven dan de door verweerder geaccepteerde eigenwoningschuld van € 174.289. De rechtbank volgt verweerder hierin niet, maar erkent dat de uitgaven voor de houten vloer als eigenwoningschuld moeten worden aangemerkt.
De rechtbank concludeert dat de aftrekbare rente met betrekking tot de eigen woning € 140 hoger dient te worden vastgesteld dan het bedrag dat verweerder heeft geaccepteerd, maar dat dit wordt gecompenseerd door een te hoog in aftrek gebrachte premie voor lijfrente. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard. Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam of beroep in cassatie bij de Hoge Raad der Nederlanden.