ECLI:NL:RBHAA:2006:AY9009

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
25 augustus 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05/2820
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afvalstoffenbelasting en de rekenmethodiek voor laadruimten met Hyva Multikap

In deze zaak heeft de Rechtbank Haarlem op 25 augustus 2006 uitspraak gedaan in een geschil tussen X B.V. en de inspecteur van de Belastingdienst over een naheffingsaanslag afvalstoffenbelasting. De rechtbank heeft vastgesteld dat de naheffingsaanslag terecht was opgelegd, maar dat deze ten onrechte aan eiseres was gericht. De zaak draait om de vraag of de ruimte onder de Hyva Multikap van de vrachtwagens van eiseres moet worden meegerekend bij de inhoud van de laadbakken voor de berekening van de afvalstoffenbelasting. Eiseres, die afvalstoffen vervoerde, had de inhoud van de laadruimten doorgegeven aan de stortplaatsexploitant, maar de inspecteur stelde dat de inhoud niet correct was vastgesteld. Eiseres voerde aan dat de Hyva Multikap geen extra beladingsruimte biedt en dat deze ruimte niet als onderdeel van de laadbak moet worden gerekend. De rechtbank oordeelde dat de Hyva Multikap wel degelijk invloed heeft op de beladingsmogelijkheden van de vrachtwagen en dat de ruimte onder de kap moet worden meegerekend. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres gegrond, vernietigde de naheffingsaanslag en oordeelde dat de kosten van de procedure door de verweerder vergoed moesten worden. Tevens werd het door eiseres betaalde griffierecht terugbetaald.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 05/2820
Uitspraakdatum: 25 augustus 2006
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
X B.V.,
gevestigd te Z, eiseres,
gemachtigden: mr. A en drs. B,
en
de inspecteur van de Belastingdienst te P,
verweerder.
1. Ontstaan en loop van het geding
Verweerder heeft aan eiseres over het belastingtijdvak juni 2003 met dagtekening 20 december 2004 een naheffingsaanslag afvalstoffenbelasting opgelegd van € 13.639 (hierna: de naheffingsaanslag).
Eiseres heeft met dagtekening 23 december 2004 bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslag. Verweerder heeft de naheffingsaanslag bij uitspraak op bezwaar van 20 mei 2005 gehandhaafd.
Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld, bij de rechtbank ontvangen op 29 juni 2005.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Eiseres heeft, na daartoe door de rechtbank in de gelegenheid te zijn gesteld, schriftelijk gerepliceerd, waarna verweerder schriftelijk heeft gedupliceerd.
Eiseres heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan verweerder.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 maart 2006 te Haarlem. Eiseres is daar vertegenwoordigd door haar gemachtigden voornoemd. Namens verweerder zijn verschenen mr. C en mr. D. Partijen hebben ter zitting pleitnota's voorgedragen en overgelegd. De rechtbank rekent deze tot de stukken van het geding. De rechtbank heeft het onderzoek gesloten.
Bij schrijven van 11 april 2006 heeft de rechtbank partijen medegedeeld dat het onderzoek is heropend en dat een rechter-commissaris is benoemd om een onderzoek ter plaatse te verrichten. Het onderzoek ter plaatse is gehouden op 30 mei 2006 te Alkmaar. Eiseres is daar vertegenwoordigd door haar directeur, E, en door haar gemachtigden voornoemd. Namens verweerder zijn verschenen mr. C en mr. D voornoemd. De bevindingen van de rechter-commissaris zijn neergelegd in een proces-verbaal. Na daartoe in de gelegenheid te zijn gesteld hebben partijen ieder voor zich een reactie op het proces-verbaal gegeven. Het proces-verbaal van het onderzoek ter plaatse is aan deze uitspraak gehecht.
2. Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
2.1. Eiseres heeft in juni 2003 met twee vrachtwagens (kentekens: AA-BB-00 respectievelijk CC-DD-00) AVI-slakken vervoerd naar de stortplaats van Y BV (hierna: de stortplaatsexploitant). Het betreft in totaal zeven vrachten.
2.2. De voor het transport van de afvalstoffen gebruikte vrachtwagens zijn in eigendom bij Z B.V. De vrachtwagens beschikken over een zogenaamde Hyva Multikap. De rechtbank verwijst voor de werking van de Hyva Multikap naar de bevindingen zoals deze zijn neergelegd in het proces-verbaal van het onderzoek ter plaatse, welke door geen der partijen in hun reacties zijn weersproken.
Z B.V. heeft de inhoudsmaten van de laadbakken vastgesteld en op de zijkanten van de laadruimten vermeld. Bij het bepalen van de inhoud is de ruimte direct onder de Hyva Multikap buiten aanmerking gebleven.
2.3. Eiseres heeft aan de stortplaatsexploitant vooraf opgave gedaan van de voor het transport te gebruiken vrachtwagens, waarbij de onder 2.2. bedoelde inhoud van de laadruimten is doorgegeven. De stortplaatsexploitant heeft deze gegevens verwerkt in zijn administratie. De afvalstoffen zijn met de hiervoor genoemde vrachtwagens afgeleverd bij de stortplaats. De stortplaatsexploitant heeft voor iedere vracht een volumieke massa vastgesteld van meer dan 1.100 kilogram per kubieke meter afvalstoffen. Van elke vracht van de afgeleverde afvalstoffen zijn door de stortplaatsexploitant weegbonnen opgemaakt. De stortplaatsexploitant heeft ter zake van de afgifte ter verwijdering van de AVI-slakken op aangifte afvalstoffenbelasting voldaan naar het verlaagde tarief.
2.4. Verweerder stelt zich na controle op het standpunt dat de inhoud van de gebruikte vrachtwagens niet overeenkomstig de wettelijke bepalingen is vastgesteld. In verband hiermee heeft verweerder aan eiseres de onderhavige naheffingsaanslag opgelegd.
3. Geschil en standpunten van partijen
3.1. In geschil is het antwoord op de vraag of ten onrechte het verlaagde tarief voor de afvalstoffenbelasting is toegepast en, indien deze vraag bevestigend moet worden beantwoord, of de naheffingsaanslag terecht aan eiseres is opgelegd.
3.2. Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vernietiging van de naheffingsaanslag. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.
3.3. Eiseres heeft - zakelijk weergegeven - aangevoerd:
dat de Hyva Multikap dient om de lading tijdens het transport op haar plaats te houden. Als gevolg van de aanwezigheid van de Hyva Multikap is er geen extra beladingsruimte aanwezig. De ruimte onder de Hyva Multikap mag daarom niet worden beschouwd als onderdeel van de laadbak. De Hyva Multikap heeft dezelfde functie als een kopschot. Beleid is het kopschot buiten de inhoudsberekening van de laadbak te laten. Dit beleid dient ook voor de Hyva Multikap te gelden. Uit de toelichting op artikel 5c van Uitvoeringsbesluit belastingen op milieugrondslag blijkt dat de Staatssecretaris van Financiën zich op het standpunt stelt dat het plaatsen van schotten de laadbak niet vergoot. De aanwezigheid van de Hyva Multikap is vergelijkbaar met het plaatsen van extra schotten. Bij de aangifte voor de afvalstoffenbelasting is de stortplaatsexploitant dan ook uitgegaan van de juiste inhoudsmaten van de laadbak. Als gevolg hiervan bedraagt de volumieke massa per vracht meer dan 1.100 kg/m3, zodat bij de aangifte terecht is uitgegaan van het lage tarief. Omdat er niet te weinig belasting is betaald, is de naheffingsaanslag ten onrechte opgelegd. Voor zover er grond is voor het opleggen van een naheffingsaanslag, had deze opgelegd behoren te worden aan de stortplaatsexploitant. Voor zover er verkeerde inhoudsmaten zijn gebruikt, is dat mede te wijten aan de stortplaatsexploitant die kon weten dat de door eiseres gebruikte vrachtwagens beschikten over een Hyva Multikap en dat geen enkele aanbieder de ruimte onder deze kap meeneemt bij de berekening van de inhoud van de laadbakken. Eiseres heeft de inhoudsmaten doorgegeven zoals die door Z BV als eigenaar van de vrachtwagens zijn verstrekt. Daarmee heeft eiseres aan haar wettelijke verplichtingen voldaan. Eiseres mocht erop vertrouwen dat de eigenaar van de vrachtwagens de gegevens juist heeft geregistreerd. Eiseres is van mening dat het in strijd handelen met de verplichtingen uit de belastingwet is toe te rekenen aan de stortplaatsexploitant. De naheffingsaanslag had op grond van het bepaalde in artikel 20, tweede lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) aan hem moeten worden opgelegd. Eiseres beroept zich daarnaast op het door de Staatssecretaris van Financiën opgewekt vertrouwen dat naheffingsaanslagen afvalstoffenbelasting aan de stortplaatsexploitant zullen worden opgelegd en op het gelijkheidsbeginsel.
3.4. Verweerder heeft - zakelijk weergegeven - aangevoerd:
dat de Hyva Multikap bij het berekenen van de inhoud van de laadruimten meegenomen dient te worden. Wanneer de kap gesloten wordt heeft dat een verhoging van de zijden van de laadbak tot gevolg. Als gevolg hiervan wordt het laadvermogen van de vrachtwagen vergroot. Bij het vaststellen van de hoogte van de laadbak dient hiermee rekening te worden gehouden. Bij het berekenen van de aangevoerde hoeveelheid afvalstoffen dient uitgegaan te worden van de inhoud van de laadruimte, ongeacht de daadwerkelijk aangevoerde hoeveelheid afvalstoffen. De besluitgever heeft een dergelijke ruwe benadering beoogd. Op basis van het gewicht van de aangevoerde hoeveelheid afvalstoffen was de volumieke massa door deze grotere inhoud lager dan 1.100 kg/m³ zodat aangifte gedaan had moeten worden naar het reguliere tarief. De stortplaatsexploitant heeft ten onrechte het verlaagde tarief toegepast.
Het beroep op begunstigend beleid ten aanzien van kopschotten faalt. Eiseres interpreteert de opmerking van de Staatssecretaris van Financiën over het plaatsen van schotten verkeerd. Voor zover er al sprake zou zijn van opgewekt vertrouwen, is dat door latere uitlatingen tenietgedaan. De naheffingsaanslag is terecht opgelegd aan eiseres omdat zij niet aan de verplichtingen van de belastingwet heeft voldaan. Het is niet juist de naheffingsaanslag aan de stortplaatsexploitant op te leggen, omdat eiseres onjuiste informatie aan de stortplaatsexploitant heeft verstrekt, als gevolg waarvan te weinig belasting is geheven. Van de stortplaatsexploitant kan niet worden verlangd dat hij onderzoek verricht naar de juistheid van de opgegeven inhoudsmaten. Niet aannemelijk is dat de stortplaatsexploitant in dezen een verwijt te maken is. Z B.V. is niet betrokken bij het aanvoeren van de afvalstoffen, zodat hij niet voor het opleggen van een naheffingsaanslag in aanmerking komt. Het betreft geen proefprocedure. Alle met eiseres vergelijkbare gevallen zullen op dezelfde manier in de heffing worden betrokken.
4. Beoordeling van het geschil
4.1.Op grond van het bepaalde in artikel 18, eerste lid, aanhef en onder a. van de Wet belastingen op milieugrondslag, tekstversie 2003 (Wbm) bedraagt het tarief voor het storten van afvalstoffen € 81,65 per 1000 kilogram. Op grond van het bepaalde in artikel 18, tweede lid, aanhef en onder c. Wbm bedraagt het tarief € 13,47 per 1000 kilogram voor het storten van afvalstoffen met een volumieke massa van meer dan 1100.
4.2. Op grond van het bepaalde in artikel 5e van het Uitvoeringsbesluit belastingen op milieugrondslag (tekstversie 2003, hierna: het Uitvoeringsbesluit) wordt voor het bepalen van het verschuldigde tarief van de afvalstoffenbelasting te allen tijde de inhoud toegepast die op de plaat, bedoeld in artikel 5c, derde lid, van het Uitvoeringsbesluit is vermeld.
4.3. Artikel 5c van het Uitvoeringsbesluit bepaalt, voor zover van belang:
"1. De afvalstoffen, bedoeld in artikel 5a, worden aangevoerd in een container, een kipwagen, een vaartuig of in een big bag waarvan de inhoud in kubieke meters bekend is.
2. De inhoud van een container, van de laadbak van een kipwagen of van het laadruim van een vaartuig wordt tot op één decimaal nauwkeurig berekend in kubieke meters door de aan de binnenzijde gemeten lengte van de container, de laadbak onderscheidenlijk het laadruim te vermenigvuldigen met de breedte en de hoogte ervan, met dien verstande dat indien de lengte, de breedte of de hoogte niet overal gelijk is, steeds de grootste maat in aanmerking wordt genomen.
3. De inhoud van een container, de laadbak van een kipwagen of het laadruim van een vaartuig is op een nagelvast aangebrachte plaat aan de linker- en rechterbuitenzijde van de container, de laadbak of het laadruim vermeld.
4. Op de in het derde lid aangegeven plaat is tevens het voor de container, de kipwagen of het vaartuig unieke registratienummer aangebracht.
(...)
7. De afvalstoffen worden aangevoerd op zodanige wijze dat zij binnen de begrenzingen van de container, de laadbak, het laadruim of de big bag blijven.
8. De administratie van de houder van de inrichting is zodanig ingericht dat daarin op overzichtelijke wijze is opgenomen of en op welke wijze aan de in de voorgaande leden vermelde voorwaarden al dan niet wordt voldaan."
Niet in geschil is dat bij de berekening als bedoeld in het tweede lid, kopschotten op grond van beleid van de Staatssecretaris van Financiën buiten beschouwing dienen te blijven.
4.4. Ingevolge artikel 5d van het Uitvoeringsbesluit dient de aanbieder van de afvalstoffen aan de stortplaatsexploitant voorafgaand aan de aanvoer van afvalstoffen een lijst van de door hem gebruikte containers, kipwagens of vaartuigen met hun inhoud en registratienummer te overhandigen.
4.5. Op grond van het bepaalde in artikel 5, vierde lid, van de Uitvoeringsregeling belastingen op milieugrondslag (tekstversie 2003) wordt de volumieke massa van de aangevoerde afvalstoffen bepaald door het gewicht van de afvalstoffen te delen door het volume van de laadbak.
4.6. Ingevolge artikel 20, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) kan de inspecteur, indien belasting die op aangifte behoort te worden voldaan geheel of gedeeltelijk niet is betaald, de te weinig geheven belasting naheffen. Ingevolge artikel 20, tweede lid, van de AWR wordt de naheffingsaanslag opgelegd aan degene die de belasting had behoren te betalen. In gevallen waarin ten gevolge van het niet naleven van bepalingen van de belastingwet door een ander dan de belastingplichtige te weinig belasting is geheven, wordt de naheffingsaanslag aan die ander opgelegd.
4.7. Naar het eensluidend standpunt van partijen is voor het antwoord op de vraag of naheffing van afvalstoffenbelasting terecht is, beslissend of de ruimte direct onder de Hyva Multikap tot de laadbak van de vrachtwagen moet worden gerekend. Wanneer het antwoord bevestigend luidt, zijn partijen het erover eens dat te weinig afvalstoffenbelasting is voldaan zodat dan de vraag aan de orde komt of de naheffingsaanslag terecht aan eiseres is opgelegd. Wanneer het antwoord op eerstgenoemde vraag ontkennend luidt, zijn partijen het erover eens dat de naheffingsaanslag vernietigd dient te worden. De rechtbank sluit zich hierbij aan, nu partijen hiermee geen blijk geven uit te gaan van een onjuiste rechtsopvatting.
4.8. Eiseres verwijst voor het antwoord op de vraag of de Hyva Multikap tot de laadbak van de vrachtwagen moet worden gerekend naar een opmerking van de Staatssecretaris van Financiën in de toelichting op artikel 5c van het Uitvoeringsbesluit. Het volledige citaat luidt:
"De in het zevende lid opgenomen bepaling dient er toe om duidelijk te maken dat het transportmiddel waarmee de afvalstoffen worden aangevoerd op een normale wijze beladen dient te zijn. Dit betekent dat het volume van het transportmiddel niet kunstmatig wordt vergroot door het plaatsen van schotten langs de wanden of dat de container, de laadbak, het laadruim of de big bag zodanig met afvalstoffen worden beladen dat deze boven de bovenzijde van de container, de laadbak, het laadruim of de big bag uitsteken."
(Nota van Toelichting bij het Besluit van 19 december 2000 tot wijziging van het Uitvoeringsbesluit belastingen op milieugrondslag, Stb. 2000, 606).
Naar het oordeel van de rechtbank mist dit citaat, dat betrekking heeft op het zevende lid van artikel 5c van het Uitvoeringsbesluit, betekenis voor de uitleg van het begrip laadbak als bedoeld in het tweede lid van voormeld artikel.
4.9. Beslissend voor het antwoord op de vraag of de Hyva Multikap tot de laadbak van de vrachtwagen moet worden gerekend is naar het oordeel van de rechtbank of de beladingsmogelijkheden van de vrachtwagen door de aanwezigheid van de Hyva Multikap groter zijn dan de beladingsmogelijkheden van een vrachtwagen zonder Hyva Multikap, met een overigens vergelijkbare laadruimte. Naar het oordeel van de rechtbank is niet van belang of de ruimte onder de Hyva Multikap daadwerkelijk wordt benut. Evenmin is van belang of is toegestaan dat deze ruimte, gelet op de geldende wettelijke voorschriften, wordt benut.
4.10. Uit de bevindingen van de rechter-commissaris tijdens het onderzoek ter plaatse van 30 mei 2006 blijkt dat de vrachtwagen alleen kan worden beladen met de zijkleppen van de Hyva Multikap neergeklapt. Bij het beladen verschilt een kipperwagen met Hyva Multikap naar het oordeel van de rechtbank niet van een vrachtwagen zonder Hyva Multikap. Echter, de aanwezigheid van een Hyva Multikap kan voorkomen dat lading, die boven de vaste zijwanden van de laadbak zou uitkomen, bij het transport verloren zou gaan. Bij vrachtwagens zonder Hyva Multikap zou daarvoor een afzonderlijk afdekzeil moeten worden aangebracht. Hieruit leidt de rechtbank af dat de beladingsmogelijkheden door de aanwezigheid van de Hyva Multikap groter zijn dan de beladingsmogelijkheden van een vrachtwagen zonder Hyva Multikap, met een overigens vergelijkbare laadruimte.
4.11. De rechtbank volgt eiseres niet in haar stelling dat de Hyva Multikap dezelfde functie vervult als een kopschot, en daarom op grond van beleid van de Staatssecretaris van Financiën buiten de inhoudsberekening dient te blijven. Een kopschot heeft als primaire functie het scheiden van de laadruimte van de bestuurderscabine. Een Hyva Multikap heeft als primaire functie het afsluiten van de laadruimte. Het beroep dat eiseres in dit verband doet op het gelijkheidsbeginsel faalt derhalve.
4.12. Uit het voorgaande vloeit voort dat de ruimte onder de Hyva Multikap tot de laadbak van de vrachtwagen dient te worden gerekend. De naheffing van afvalstoffenbelasting is derhalve in beginsel terecht en tot het juiste bedrag berekend.
4.13. Ingevolge artikel 14 Wbm wordt de belasting geheven van de stortplaatsexploitant. Nu ten onrechte het verlaagde tarief is toegepast, dient te worden nagegaan of eiseres de bepalingen van de belastingwet niet heeft nageleefd zodat, op grond van het bepaalde in artikel 20, tweede lid, laatste volzin, AWR aan haar de naheffingsaanslag dient te worden opgelegd. Vaststaat dat eiseres, overeenkomstig artikel 5d Uitvoeringsbesluit, de lijst met de gebruikte vrachtauto’s en de inhoud van de kipwagens aan de stortplaatsexploitant heeft overhandigd. Eiseres heeft hiervoor gebruik gemaakt van de inhoudsmaten zoals die door Z B.V. zijn vastgesteld. Uit hetgeen de rechtbank in het voorgaande heeft overwogen volgt echter dat de inhoud van de laadruimten afwijkt van de inhoud zoals deze door Z B.V. is vastgesteld. De vraag is of dit aan eiseres kan worden toegerekend. Niet gebleken is van enige bepaling in de belastingwet die eiseres er toe verplicht om te controleren of de door Z B.V. doorgegeven inhoudsmaten zijn vastgesteld overeenkomstig artikel 5c, tweede lid van het Uitvoeringsbesluit. Naar het oordeel van de rechtbank is voorts van belang dat de stortplaatsexploitant op grond van artikel 5e van het Uitvoeringsbesluit voor het bepalen van het verschuldigde tarief van de afvalstoffenbelasting te allen tijde de inhoud toepast die op de plaat, bedoeld in artikel 5c, derde lid, van het Uitvoeringsbesluit, is vermeld. Door deze bepaling had eiseres, zelfs indien zij een andere inhoud had opgegeven dan de inhoud zoals deze op de plaat is vermeld, niet kunnen bewerkstelligen dat door de stortplaatsexploitant het reguliere tarief zou zijn toegepast. Gelet op deze omstandigheden kan niet worden geoordeeld dat te weinig belasting is geheven doordat eiseres de bepalingen in de belastingwet niet heeft nageleefd.
4.14. Ten overvloede overweegt de rechtbank dat ook uit het besluit van de Staatssecretaris van Financiën van 22 december 1999, Stct. 1999, nr. 251, blz. 32 volgt dat aan eiseres geen naheffingsaanslag kan worden opgelegd. De Staatssecretaris van Financiën merkt in de toelichting bij onderdeel C immers op:
"Teneinde de stortplaatsexploitant in staat te stellen de volumieke massa te bepalen dient de aanbieder van afvalstoffen op voorhand een lijst te overleggen, met daarop vermeld de registratienummers en daaraan gekoppeld het volume van de door hem gebruikte containers, kipwagens of vaartuigen waarmee afvalstoffen bij de stortplaats worden aangeboden. De stortplaatsexploitant moet deze gegevens in zijn administratie invoeren. De aanbieder van de afvalstoffen dient de informatie over het volume gekoppeld aan containers, vrachtwagens of schepen te overleggen in een ondertekende verklaring. Bij later gebleken onjuistheden, zoals een afwijkend volume ten opzichte van het op de verklaring aangegeven volume, ligt de verantwoordelijkheid hiervoor dan ook bij de aanbieder van de afvalstoffen. Ondanks dit gegeven wordt een naheffingsaanslag door de Belastingdienst wel opgelegd bij de stortplaatsexploitant, die vervolgens kan besluiten of en op welke wijze hij dit met de aanbieder van de afvalstoffen verrekent."
Naar het oordeel van de rechtbank kan de laatstgenoemde volzin van dit citaat in redelijkheid niet anders worden uitgelegd dan als een expliciete stellingname van de Staatssecretaris van Financiën dat naheffingsaanslagen afvalstoffenbelasting in voorkomende gevallen aan de stortplaatsexploitant zullen worden opgelegd. De wettelijke regeling is nadien weliswaar gewijzigd, maar de Staatssecretaris van Financiën heeft zich niet in andere zin uitgelaten over de vraag aan wie in voorkomende gevallen naheffingsaanslagen afvalstoffenbelasting zullen worden opgelegd.
4.15. Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep gegrond te worden verklaard. Het beroep van eiseres op schending van het gelijkheidsbeginsel behoeft verder geen behandeling meer.
5. Proceskosten
De rechtbank vindt aan-lei-ding verweerder te veroordelen in de kos-ten die eiseres in verband met de behande-ling van het beroep redelij-kerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 966 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift; 0,5 punt voor het indienen van de conclusie van repliek; 0,5 punt voor het bijwonen van het onderzoek ter plaatse en 1 punt voor het verschijnen ter zitting; met een waarde per punt van € 322,- en een wegingsfactor 1).
6. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vernietigt de naheffingsaanslag;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres ten bedrage van € 966, en wijst de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) aan dit bedrag aan eiseres te voldoen;
- gelast dat de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) het door eiseres betaalde griffierecht van € 276 vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan op 25 augustus 2006 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. L.F. Roseval, mr. A.P.M. van Rijn en mr. B. Sio in tegenwoordigheid van mr. M.W. Koenis, griffier.
Afschrift
verzonden aan partijen op:
De rechtbank heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum:
- hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam, dan wel
- beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag, mits de wederpartij daarmee schriftelijk instemt.
N.B. Bij het bestuursorgaan berust de bevoegdheid tot het instellen van beroep in cassatie niet bij de ambtenaar die de procedure voor de rechtbank heeft gevoerd.
Bij het instellen van hoger beroep dan wel beroep in cassatie dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie.
Bij het instellen van beroep in cassatie dient daarnaast in acht te worden genomen dat bij het beroepschrift een schriftelijke verklaring van de wederpartij wordt gevoegd, inhoudende dat wordt ingestemd met het instellen van beroep in cassatie tegen de uitspraak van de rechtbank.
RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
Registratienummer: AWB 05/2820
Proces-verbaal van het onderzoek ter plaatse van 30 mei 2006 in het geding tussen
X B.V. te Z, eiseres,
en
de inspecteur van de Belastingdienst te P, verweerder.
Het onderzoek is op 30 mei 2006 gehouden te Z door:
mr. L.F. Roseval, rechter-commissaris, en
mr. M.W. Koenis, griffier.
Bij het onderzoek zijn aanwezig geweest:
namens eiseres haar directeur, E, en mr. A en drs. B, gemachtigden;
namens verweerder mr. C en mr. D.
De rechtbank heeft geconstateerd:
Op een bouwterrein is aanwezig een kipperwagen met kenteken AA-BB-00, welke is voorzien van een Hyva Multikap. De laadruimte is voorzien van een achterwand, twee zijwanden en een kopschot. De laadruimte kan worden afgesloten met een mechanische constructie voorzien van zijkleppen en topkleppen (hierna: de constructie). In gesloten toestand bevinden de zijkleppen van de constructie zich aan de bovenzijde en verticaal in het verlengde van de zijwanden van de laadruimte, en sluiten de topkleppen van de constructie de laadruimte aan de bovenzijde en ter hoogte van de bovenzijde van het kopschot af. In open toestand bevinden alle kleppen van de constructie zich aan de buitenzijde en parallel aan de zijwanden van de laadruimte. Het is niet mogelijk de zijkleppen en topkleppen van de constructie afzonderlijk te sluiten. Aan de achterzijde van de laadruimte bevindt zich aan de bovenzijde een klep die afzonderlijk van de constructie kan worden gesloten. Desgevraagd heeft de chauffeur verklaard dat de kipperwagen een maximaal toegestaan laadvermogen heeft van 26,5 ton.
De kipperwagen is ter plekke met behulp van een kraan geladen met ongeveer 29 ton zand. Na belading bevindt de top van de zandhoop zich in het midden van de laadruimte en ter hoogte van de bovenzijde van het kopschot. Aan de zijkanten bevindt de zandhoop zich enkele decimeters onder de bovenzijde van de zijwanden. Vervolgens is de constructie gesloten en is met de kipperwagen een paar honderd meter gereden. Hierna is de constructie geopend en is geconstateerd dat de zandhoop enigszins is ingeklonken, als gevolg waarvan de top van de zandhoop lager is komen te liggen.
Vervolgens is de kipperwagen beladen met nog meer zand. De top van de zandhoop steekt nu boven de bovenzijde van het kopschot uit. Als gevolg hiervan kan de constructie niet worden gesloten. Pas nadat de zandhoop met behulp van de kraan is gladgestreken, zonder dat de lading daarbij is verminderd, kan de constructie worden gesloten. Vervolgens is met de kipperwagen enkele tientallen meters gereden. Hierna is de constructie geopend en is geconstateerd dat de top van de zandhoop enigszins is gedaald. Vervolgens is met behulp van de kraan de zandhoop gladgestreken en samengeperst zonder dat daarbij een noemenswaardige hoeveelheid zand uit de laadruimte is gevallen. Vervolgens is geconstateerd dat de zandhoop zich over de gehele oppervlakte op nagenoeg gelijke hoogte van de bovenzijde van de zijwanden van de laadruimte bevindt.
De aanwezigen hebben desgevraagd te kennen gegeven geen behoefte te hebben aan een verdergaande demonstratie van de beladingsmogelijkheden van de kipperwagen.
Waarvan opgemaakt dit proces-verbaal.
Griffier Rechter-commissaris
mr. M.W. Koenis mr. L.F. Roseval