ECLI:NL:RBHAA:2006:AY8334

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
24 mei 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
15/502157-05
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • mr. Toeter
  • mrs. Donders
  • mr. Van Mierlo
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlast door dakloze op Schiphol met psychiatrische problematiek

In deze zaak heeft de Rechtbank Haarlem op 24 mei 2006 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een dakloze verdachte die overlast veroorzaakte op Schiphol. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, die een verwarde indruk maakte, meerdere strafbare feiten heeft gepleegd, waaronder bedreiging met enig misdrijf tegen het leven, overtredingen van de APV Haarlemmermeer, en het dragen van wapens. De verdachte is eerder in aanraking gekomen met justitie en vertoonde gedrag dat als gevaarlijk werd ervaren door zowel de Koninklijke Marechaussee als reizigers op de luchthaven. De rechtbank heeft in haar overwegingen de psychiatrische rapportages van deskundigen betrokken, die concludeerden dat de verdachte lijdt aan een ziekelijke stoornis van de geestvermogens, waaronder schizofrenie. De rechtbank oordeelde dat de verdachte ten tijde van de bewezen verklaarde feiten ontoerekeningsvatbaar was. Gezien de ernst van de feiten en het gevaar voor herhaling, heeft de rechtbank besloten tot plaatsing van de verdachte in een psychiatrisch ziekenhuis voor de duur van één jaar. De rechtbank heeft daarnaast enkele feiten niet bewezen verklaard en de verdachte vrijgesproken van andere tenlastegelegde feiten. De uitspraak benadrukt de noodzaak van psychiatrische behandeling voor de verdachte, die door zijn gedrag een risico vormt voor de veiligheid van anderen.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
SECTOR STRAFRECHT
MEERVOUDIGE STRAFKAMER
Parketnummer: 15/502157-05
Uitspraakdatum: 24 mei 2006
Tegenspraak
VERKORT STRAFVONNIS (art. 138b Sv)
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 11 mei 2006 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats],
thans gedetineerd in PI Midden Holland - HvB De Geniepoort, Alphen aan den Rijn.
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd wat in de dagvaarding is omschreven. Een kopie van die dagvaarding is als bijlage 1 aan dit vonnis gehecht en maakt daarvan deel uit.
2. Voorvragen
Met betrekking tot het onder feit 9 ten laste gelegde overweegt de rechtbank als volgt.
Onder feit 9 zijn aan de verdachte overtredingen ten laste gelegd. In aanmerking genomen dat - bij bewezenverklaring - voor elke overtreding afzonderlijk straf dient te worden opgelegd, bevat de tenlastelegging van feit 9, waarin niet is gespecificeerd hoeveel en welke concrete overtredingen aan verdachte zijn ten laste gelegd, een onvoldoende duidelijke omschrijving van hetgeen de officier van justitie aan verdachte heeft willen ten laste leggen, zodat de tenlastelegging van dit feit nietig verklaard moet worden. Ten aanzien van de overige ten laste gelegde feiten is de dagvaarding geldig.
De rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de zaken, het openbaar ministerie is ontvankelijk in zijn vervolging en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.
3. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft - zakelijk weergegeven - tot het navolgende gerekwireerd:
- nietigheid van de dagvaarding met betrekking tot het onder 9 tenlastegelegde feit;
- bewezenverklaring van de onder 1 tot en met 8 en onder 10 tot en met 14 tenlastegelegde feiten;
- toepassing van de maatregel ex artikel 37 Wetboek van Strafrecht, te weten plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis voor de duur van één jaar;
- onttrekking aan het verkeer van de in beslag genomen goederen.
4. Bewijs
Vrijspraak
Naar het oordeel van de rechtbank is niet bewezen hetgeen verdachte onder 5 primair en subsidiair en onder 7 ten laste is gelegd. Verdachte moet van deze feiten worden vrijgesproken.
Met betrekking tot het onder 5 ten laste gelegde heeft de rechtbank overwogen dat aan de hand van het strafdossier en het onderzoek ter terechtzitting niet vastgesteld is kunnen worden dat en wanneer verdachte de vertrekhal 3 en /of Plaza wederrechtelijk is binnengedrongen. Ten aanzien van het onder 7 ten laste gelegde heeft de rechtbank aan de hand van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting niet kunnen vaststellen dat de verbalisant in uniform gekleed was. De opmerking van de officier van justitie, dat zulks zijns inziens wel het geval moet zijn geweest - van welke opmerking de rechtbank op zichzelf de juistheid niet betwist - kan niet als bewijsmiddel daarvoor dienen.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1, 2, 3, 4, 6, 8, 10, 11, 12, 13 en 14 navolgende tenlastegelegde feiten heeft begaan in dier voege dat
1.
hij op 6 november 2005 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, wachtmeester der Koninklijke Marechaussee B. Wolse heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend gewezen naar het dienstwapen van voornoemde Wolse en daarbij deze dreigend de woorden toegevoegd: "ik zal je kapot schieten";
2.
hij op 6 november 2005 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, zich zonder redelijk doel op een voor anderen hinderlijke wijze heeft opgehouden in een voor het publiek toegankelijke ruimte, te weten Plaza Shopping Center op de luchthaven Schiphol, immers heeft hij, verdachte, toen en aldaar op een bankje gelegen, op zodanige wijze dat daardoor andere personen toen en aldaar niet meer konden zitten;
3.
hij op 6 november 2005 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, twee messen, zijnde voorwerpen als bedoeld in de categorie IV van de Wet wapens en munitie, heeft gedragen;
4.
hij op 6 november 2005 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, zich opzettelijk oneerbaar op een plaats voor het openbaar verkeer bestemd, te weten in de trein welke stond aan het perron 4 van het NS-treinstation Schiphol, met ontbloot geslachtsdeel heeft bevonden;
6.
hij op 12 oktober 2005 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, zich zonder redelijk doel op een voor anderen hinderlijke wijze heeft opgehouden in een voor het publiek toegankelijke ruimte, te weten vertrekhal 1 van de luchthaven Schiphol, immers heeft hij, verdachte, toen en aldaar een prullenbak doorzocht;
8.
hij op 12 oktober 2005 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, een schaar, zijnde een voorwerp als bedoeld in de categorie IV van de Wet wapens en munitie, heeft gedragen;
10.
hij in de periode van 9 oktober 2005 tot en met 2 november 2005 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, zich driemalen telkens zonder redelijk doel op een voor anderen hinderlijke wijze heeft opgehouden in een voor het publiek toegankelijke ruimte, immers heeft hij, verdachte:
op 9 oktober 2005 op Plaza Shopping Center ter hoogte van spoor 1/2 een prullenbak doorzocht,
op 23 oktober 2005 in aankomsthal 3 van de luchthaven Schiphol op een bankje geslapen en gelegen, waardoor andere personen niet meer konden zitten,
en
op 2 november 2005 op Plaza Shopping Center ter hoogte van de "walkway", zich hinderlijk gedragen ten opzichte van beveiligingsmedewerkers;
11.
hij op 20 april 2005 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, zich zonder redelijk doel op een voor anderen hinderlijke wijze heeft opgehouden in een voor het publiek toegankelijke ruimte, te weten het Plaza Shopping Center, immers heeft hij, verdachte, toen en aldaar rondgelopen en onderwijl ruzie gezocht met (een) beveiligingsmedewerker(s);
12.
hij op 5 april 2005 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk beledigend ambtenaren, te weten wachtmeester 1e klasse der Koninklijke Marechaussee M. Boezaard en wachtmeester der Koninklijke Marechaussee B.A.A. Groot, gedurende de rechtmatige uitoefening van hun bediening, te weten tijdens hun surveillance, in hun tegenwoordigheid naar hen de middelvinger heeft opgestoken;
13.
hij op 3 april 2005 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, zich zonder redelijk doel op een voor anderen hinderlijke wijze heeft opgehouden in een voor het publiek toegankelijke ruimte, te weten op Plaza Shopping Center, immers heeft hij, verdachte, toen en aldaar zijn schoenen en zijn sokken uitgetrokken, waardoor hij een vreselijke stank verspreidde;
14.
hij op 24 februari 2004 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, een aansteker gelijkend op een revolver, zijnde een voorwerp als bedoeld in de categorie IV van de Wet wapens en munitie, heeft gedragen.
Voorzover in de bewezenverklaarde tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, leest de rechtbank deze verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
5. Strafbaarheid van de feiten
Het bewezenverklaarde levert op:
- ten aanzien van feit 1: bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht
- ten aanzien van de feiten 2, 6, 10, 11 en 13: overtreding van artikel 49 van de APV Haarlemmermeer, zeven malen gepleegd
- ten aanzien van de feiten 3, 8 en 14: handelen in strijd met artikel 27, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, vier malen gepleegd
- ten aanzien van feit 4: schennis van de eerbaarheid op of aan een plaats, voor het openbaar verkeer bestemd
- ten aanzien van feit 12: eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of terzake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening.
6. Strafbaarheid van verdachte
Ten aanzien van de strafbaarheid van verdachte merkt de rechtbank het navolgende op.
Het onder 14 bewezen geachte feit is reeds op 14 februari 2004 gepleegd. De indruk die verdachte toen maakte, zoals daarvan blijkt uit het van dat feit opgemaakte strafdossier, brengt de rechtbank tot het oordeel dat verdachte toen het wederrechtelijke van zijn handelen heeft kunnen inzien en overeenkomstig dat besef heeft kunnen handelen. De rechtbank wordt in dat oordeel bevestigd door de hierna te noemen omtrent verdachte in 2004 uitgebrachte rapportages. Verdachte is voor dat feit daarom strafbaar.
Over verdachte zijn diverse rapportages opgemaakt, zowel met betrekking tot deze strafzaak, als met betrekking tot een eerdere strafzaak uit 2004. Het betreft de volgende rapporten:
- een Pro Justitia rapport d.d. 6 maart 2006 van de psychiater [psychiater 1];
- een Pro Justitia rapport d.d. 6 april 2006 van de psycholoog [psycholoog 1];
- een voorlichtingsrapport van de Reclassering Nederland d.d. 10 mei 2006 van de reclasseringswerker [reclasseringsmedewerker 1];
- een Pro Justitia rapport van de psychiater [psychiater 2] d.d. 31 augustus 2004
- een Pro Justitia rapport van de klinisch en forensisch psycholoog [psycholoog 2] d.d. 27 augustus 2004.
Uit de in het kader van de onderhavige strafzaak omtrent verdachte uitgebrachte rapportage van de psychiater [psychiater 1], komt in afwijking van de bevindingen en conclusies in de eerdere rapportages van de psychiater [psychiater 2] en de psycholoog [psycholoog 2] naar voren dat verdachte - naar zijn oordeel - ontoerekeningsvatbaar is te achten voor de ten laste gelegde feiten. Hij baseert dat oordeel op de door hem geconstateerde aanwijzingen voor een schizofrene psychose, met name achterdocht en desorganisatie van het denken met oordeels- en kritiekstoornissen en onder andere inhoudsarmoede en verhoogde associatie, terwijl - gezien de gegevens in de stukken - hoogstwaarschijnlijk van een tenminste even ernstige ziekelijke stoornis van de geestvermogens van verdachte sprake was ten tijde van het ten laste gelegde.
Doordat evenwel verdachte slechts in zeer geringe mate mee heeft willen werken aan het opstellen van een rapportage door psycholoog [psycholoog 1], heeft laatstgenoemde een te beperkt beeld van verdachte verkregen om tot een advies met betrekking tot de toerekeningsvatbaarheid van verdachte te kunnen komen. Wel heeft hij opgemerkt dat - gezien het toestandsbeeld van verdachte - de diagnose van [psychiater 1] een adequate diagnose kan zijn.
Ter terechtzitting heeft de rechtbank geconstateerd dat verdachte een zeer verwarde indruk maakte en dat er geen gesprek met hem te voeren was.
Gelet op de aard van de onder 1 tot en met 13 bewezen geachte feiten, de indruk die omtrent de persoon van verdachte uit de onderscheidene processen-verbaal naar voren komt en de indruk die verdachte, zoals hiervoor omschreven, op de rechtbank heeft gemaakt, oordeelt de rechtbank dat de conclusie van de deskundige [psychiater 1] dat verdachte ten tijde van de hem onder 1 tot en met 13 ten laste gelegde feiten ontoerekeningsvatbaar was, onderschreven moet worden.
Zij neemt daarom die conclusie over en maakt die tot de hare.
7. Motivering van de beslissingen
7.1 Maatregel ex artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht
Bij de beslissing over de maatregel die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, alsmede de persoon van verdachte zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting en uit de bespreking aldaar van de diverse over verdachte uitgebrachte rapporten is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het navolgende in aanmerking genomen.
Verdachte is een ontheemde dak- en thuisloze die zijn dagen vooral op Schiphol doorbrengt. Reeds in 2004 werd er over hem geschreven dat hij de controle over zichzelf heeft verloren. Thans is verdachte aangehouden naar aanleiding van bedreiging van een ambtenaar in functie, terwijl over hem al vele mutaties bekend waren bij justitie, alle betrekking hebbend op het doelloos rondhangen in en rond Schiphol Plaza en het (dientengevolge) veroorzaken van overlast aldaar. Niet alleen door opsporingsambtenaren van de Koninklijke Marechaussee wordt deze overlast geconstateerd en ervaren, ook reizigers geven aan hinder te ondervinden van verdachte. Door de Koninklijke Marechaussee is bij proces-verbaal aangegeven dat de overlast die verdachte bezorgt, grimmiger van aard wordt, mede gelet op de bij verdachte aangetroffen - als wapens aan te merken - voorwerpen. Zo is verdachte een keer met een tweetal messen, een keer met een schaar en ook een keer met een aansteker gelijkend op een vuurwapen, aangehouden.
Dat verdachte zelf niet inziet waar de maatschappelijk aanvaardbare grenzen met betrekking tot zijn gedrag liggen, wordt onder meer duidelijk in het onder 4 bewezenverklaarde feit, het met ontbloot geslachtsdeel in een trein staan.
Voor het antwoord op de vraag of ter voorkoming van herhaling en ten behoeve van de algemene veiligheid van personen oplegging van een maatregel als bedoeld in artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht noodzakelijk is, overweegt de rechtbank het volgende.
Psychiater [psychiater 1] heeft in zijn rapport omtrent verdachte geconcludeerd dat de ten laste gelegde feiten vrijwel geheel voortkomen uit de ziekelijke stoornis van de geestvermogens van verdachte, met name uit ziekelijke achterdocht en desorganisatie in het denken met daarbij oordeels- en kritiekstoornissen. Hierbij merkt de psychiater op dat verdachte weliswaar ziekteverschijnselen tracht te dissimuleren, maar dat uit het verrichte onderzoek aanwijzingen blijken voor een schizofrene psychose. Deze aandoeningen waren hoogstwaarschijnlijk ten tijde van alle bewezen geachte feiten, met uitzondering van feit 14 – zo oordeelt de rechtbank - aanwezig. Met name de ziekelijke achterdocht die door de psychiater omschreven wordt, is een risicofactor die niet te onderschatten is bij het gevaar voor herhaling. Dat gevaar lijkt slechts substantieel te kunnen worden verlaagd door klinisch psychiatrische behandeling en resocialisatie in een gedwongen kader. Plaatsing in een beveiligde setting, met name in een forensisch psychiatrische afdeling of een forensisch psychiatrische kliniek, wordt aanbevolen.
Het door psycholoog [psycholoog 1] verrichte onderzoek is te beperkt geweest om tot een diagnostisch oordeel te kunnen komen ten aanzien van verdachte. Wel concludeert [psycholoog 1] op grond van de eerder opgemaakte rapportages dat kan worden opgemerkt dat verdachte mogelijk lijdt aan schizofrenie, aangezien sprake is van maatschappelijke afzondering, bizar gedrag, verwaarloosde zelfverzorging, inadequaat sociaal functioneren en vage spraak. Er zou evenwel ook sprake kunnen zijn van een borderline intellectual functioning, hetgeen wil zeggen dat de adaptieve vermogens van verdachte zouden zijn aangetast waardoor hij zijn leven moeilijk vorm, inhoud en structuur kan geven. In ieder geval is volgens [psycholoog 1] duidelijk dat betrokkene zorg behoeft, gezien zijn ernstig maatschappelijk en sociaal (en zeer waarschijnlijk: psychisch) disfunctioneren.
Door de reclasseringswerker [reclasseringsmedewerker 1] is geadviseerd om verdachte op te nemen in een psychiatrische setting, waar het gedrag van verdachte onder meer met medicatie gereguleerd kan worden.
Gelet op de inhoud van voormelde rapportages, alsmede op de door verdachte geuite bedreiging en het feit dat hij meermalen potentieel gevaarlijke voorwerpen op zak heeft gehad, in combinatie met zijn ziekelijke achterdocht en desorganisatie van zijn denken, is de rechtbank van oordeel dat er gemeen gevaar voor de algemene veiligheid van personen of van verdachte zelf te vrezen is, welk gevaar slechts potentieel kan worden verlaagd door een klinisch psychiatrische behandeling en resocialisatie in een gedwongen kader.
De rechtbank is - gelet op het bovenstaande - met de officier van justitie van oordeel dat de maatregel plaatsing in een psychiatrische inrichting als bedoeld in artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht voor de termijn van een jaar is vereist en zal deze maatregel dan ook opleggen.
7.2 Schuldigverklaring zonder strafoplegging ten aanzien van feit 14
Verdachte is op 24 februari 2004 aangehouden met een op een revolver gelijkende aansteker. Gelet op de oudheid van dat bewezen geachte feit in samenhang met de hiervoor genoemde, aan verdachte op te leggen maatregel, ziet de rechtbank aanleiding verdachte daarvoor wel schuldig te verklaren, maar ten aanzien van dit feit te bepalen dat aan verdachte daarvoor geen straf zal worden opgelegd.
7.3 Onttrekking aan het verkeer
De rechtbank is van oordeel dat de in beslaggenomen voorwerpen, te weten de hasjiesj en de joints dienen te worden onttrokken aan het verkeer. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat verdachte deze hoeveelheden verdovende middelen bij zijn aanhouding bij zich heeft gedragen. Het ongecontroleerde bezit van deze hasjiesj is in strijd met de wet.
Voorts is de rechtbank van oordeel dat de in beslaggenomen voorwerpen, te weten de aansteker, de keukenmessen en de schaar, dienen te worden onttrokken aan het verkeer. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat verdachte de feiten 3, 8 en 14 met betrekking tot deze voorwerpen die onder de omstandigheden, waaronder verdachte die voorwerpen aanwezig had, als wapens te kwalificeren zijn, heeft begaan.
Het ongecontroleerde bezit van deze voorwerpen is, gelet op de context waarin ze door verdachte werden gedragen, in strijd met de wet.
8. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
de artikelen 9a, 36a, 36d, 37, 57, 62, 63, 239, 266, 267, 285 van het Wetboek van Strafrecht
de artikelen 27, 54 van de Wet wapens en munitie
de artikelen 49, 107 van de APV-Haarlemmermeer
9. Beslissing
De rechtbank:
Verklaart de dagvaarding ten aanzien van feit 9 nietig.
Spreekt verdachte vrij van de hem onder 5 primair en subsidiair en 7 tenlastegelegde feiten.
Verklaart bewezen dat verdachte de onder 1, 2, 3, 4, 6, 8, 10, 11, 12, 13 en 14 tenlastegelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 4. vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder 1, 2, 3, 4, 6, 8, 10, 11, 12, 13 en 14 meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat de bewezenverklaarde feiten de hierboven onder 5. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart verdachte strafbaar ten aanzien van feit 14, maar bepaalt dat ten aanzien van dit feit aan verdachte geen straf wordt opgelegd.
Verklaart verdachte voor de feiten 1, 2, 3, 4, 6, 8, 10, 11, 12 en 13 niet strafbaar en ontslaat hem te dier zake van alle rechtsvervolging.
Gelast in verband daarmee de plaatsing van verdachte in een psychiatrisch ziekenhuis voor de duur van één jaar.
Verklaart onttrokken aan het verkeer:
- 2,7 gram hasjiesj, kleur bruin
- 3,7 gram hasjiesj, kleur groen
- 5 joints
- 1 aansteker Ji Gang met daarin een rood (laser)lampje, kleur zilver
- 2 keukenmessen, meerkleurig, aangetroffen in de linkerbeenzak
- 1 schaar, meerkleurig.
10. Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. Toeter, voorzitter,
mrs. Donders en Van Mierlo, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. Touwen,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 24 mei 2006.