ECLI:NL:RBHAA:2006:AY8010

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
10 juli 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06-1093
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurlijke boete voor het tewerkstellen van Poolse vreemdelingen zonder vergunning

In deze zaak heeft de Rechtbank Haarlem op 10 juli 2006 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. V.J.M.H.Y. van Haaster, en de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Eiser kreeg een bestuurlijke boete opgelegd van € 48.000,-- wegens het tewerkstellen van twaalf Poolse vreemdelingen zonder de vereiste tewerkstellingsvergunning. Eiser maakte bezwaar tegen deze boete, maar de rechtbank oordeelde dat de opgelegde boete niet onevenredig hoog was en dat de overtreding aan eiser kon worden toegerekend.

De rechtbank overwoog dat eiser op 26 januari 2005 tijdens een controle door de Arbeidsinspectie twaalf Poolse vreemdelingen aantrof die werkzaamheden verrichtten zonder de benodigde vergunning. Eiser stelde dat hij niet op de hoogte was van de illegale tewerkstelling en dat hij geen aanwijzingen had dat zijn aannemer, [aannemer], zich niet aan de wet hield. De rechtbank oordeelde echter dat eiser, gezien de omstandigheden van de overeenkomst en de wijze van betaling, had moeten vermoeden dat er iets niet in orde was.

De rechtbank concludeerde dat de opgelegde boete in overeenstemming was met de wetgeving en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een lagere boete rechtvaardigden. Eiser's beroep werd ongegrond verklaard, en de rechtbank bevestigde de beslissing van de Staatssecretaris. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheid van werkgevers om zich te vergewissen van de legaliteit van de tewerkstelling van vreemdelingen en de gevolgen van het niet naleven van de Wet arbeid vreemdelingen.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 06 - 1093
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 juli 2006
in de zaak van:
[eiser]
wonende te [woonplaats],
eiser.
gemachtigde: mr. V.J.M.H.Y. van Haaster, advocaat te Haarlem,
tegen:
De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 13 juli 2005 heeft verweerder op grond van artikel 19e, eerste lid, Wet arbeid vreemdelingen (Wav) eiser een bestuurlijke boete opgelegd vanwege het tewerkstellen van twaalf Poolse vreemdelingen zonder dat deze in het bezit waren van een tewerkstellingsvergunning.
Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 4 augustus 2005 bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 24 november 2005 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 4 januari 2006 beroep ingesteld.
Verweerder heeft op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en een verweerschrift ingediend.
Het beroep is behandeld ter zitting van 30 juni 2006, alwaar eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde voornoemd. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door K. Prosetiko, werkzaam bij het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
2. Overwegingen
2.1 Verweerder heeft op 26 januari 2005 bij een controle uitgevoerd in een pand van eiser te [woonplaats] twaalf personen van Poolse nationaliteit aangetroffen die, zonder dat voor hen een tewerkstellingsvergunning was verleend, verbouwings- en renovatiewerkzaamheden verrichtten. Met kennisgeving van 22 juni 2005 is eiser op de hoogte gesteld van het voornemen een bestuurlijke boete op te leggen. Verweerder heeft bij besluit van 13 juli 2005 een bestuurlijke boete opgelegd van in totaal € 48.000,--. Verweerder heeft geen aanleiding gezien de opgelegde boete te herzien dan wel het boetebesluit in te trekken en heeft bij besluit van 24 november 2005 het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
2.2 Eiser is van mening dat er geen grond is voor een dergelijke zware toepassing van artikel 2, eerste lid, Wav. Hij heeft niet moedwillig meervoudig dit artikel overtreden. Voorts is eiser van mening dat er niet voldoende aanwijzingen waren op grond waarvan hij had moeten vermoeden dat zijn aannemer [aannemer] illegaal vreemdelingen arbeid liet verrichten. [aannemer] moet namelijk, zo stelt eiser, als erkende aannemer beschouwd worden. Dat hij het adres niet kende is niet als ongewoon te beschouwen. Het feite dat er een mondelinge overeenkomst is overeengekomen is niet ongebruikelijk in de aannemerswereld. Er is een overeenkomst op urenbasis overeengekomen waarbij voorschotten contant per week werden betaald. Eiser stelt dat de arbeid gedurende de gebruikelijk uren is verricht en dat een normale werkduur 8 á 9 uur per dag was.
2.3 Verweerder heeft gesteld dat op grond van het handhavingsbeleid van de Arbeidsinspectie ten aanzien van een particulier geen boeterapport opgesteld wordt in de gevallen waar de particulier redelijkerwijs geen aanwijzingen heeft dat het bedrijf vreemdelingen illegaal arbeid laat verrichten. Dit is het geval indien de particulier van een Nederlandse onderneming gebruik heeft gemaakt en een marktconforme offerte heeft ontvangen en de arbeid plaatsvindt gedurende hiervoor gebruikelijke uren. Verweerder is van oordeel dat eiser op grond van het feit dat de overeenkomst van de totale aanneemsom van € 60.000 tot € 70.000 mondeling was overeengekomen en dat dit bedrag middels wekelijkse voorschotbedragen contant werd betaald, eiser in ieder geval het vermoeden behoorde te hebben dat de heer [aannemer] wellicht niet conform de vigerende wet- en regelgeving te werk zou gaan.
2.4 De rechtbank overweegt als volgt.
2.5 Niet is in geschil dat eiser twaalf personen met de Poolse nationaliteit verbouwingswerkzaamheden heeft laten uitvoeren in zijn huis, zonder dat ten behoeve van hen een tewerkstellingsvergunning is verleend. Eveneens is niet in geschil dat voor deze personen een tewerkstellingsvergunning vereist is. Ter beoordeling staat of verweerder terecht een boete heeft opgelegd aan eiser.
2.6 In het eerste lid van artikel 2 Wav is bepaald dat het een werkgever verboden is een vreemdeling in Nederland arbeid te laten verrichten zonder tewerkstellingsvergunning. Het tweede lid regelt dat het verbod, bedoeld in het eerste lid, niet van toepassing is met betrekking tot een vreemdeling ten aanzien van wie tevens een ander als werkgever optreedt, indien die ander beschikt over een voor de desbetreffende arbeid geldige tewerkstellingsvergunning. Het niet naleven van het eerste lid van artikel 2 wordt ingevolge artikel 18 Wav aangemerkt als een beboetbaar feit.
2.7 Verweerder heeft zijn beleid ten aanzien van beboetbare feiten uitgewerkt in de Beleidsregels boeteoplegging Wet arbeid vreemdelingen (Stc. 24 december 2004, nr. 249). Als uitgangspunt worden de normbedragen gehanteerd die zijn neergelegd in de "Tarieflijst boetenormbedragen bestuurlijke boete Wet arbeid vreemdelingen", een bijlage bij de Beleidsregels. Overtreding van artikel 2 Wav vermeldt een boete normbedrag van € 8.000,-- . Voor de werkgever als natuurlijk persoon wordt bij een gedraging in strijd met artikel 2, eerste lid, Wav als uitgangspunt voor de berekening van de op te leggen boete gehanteerd: 0,5 maal het boetenormbedrag.
2.8 Ingevolge artikel 4:84 Awb dient het bestuursorgaan te handelen overeenkomstig de beleidsregel, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen.
2.9 De rechtbank stelt vast dat verweerder bij het opleggen van een boete ingevolge artikel 19a, eerste lid, Wav een discretionaire bevoegdheid toekomt. De onderhavige bestuurlijke boete is aan te merken als punitieve sanctie. Artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) brengt mee, dat de rechter vol dient te toetsen of de hoogte van de opgelegde boete in redelijke verhouding staat tot de ernst en de verwijtbaarheid van de overtreding.
2.10 Eiser heeft een voorschrift overtreden dat is gesteld ter bestrijding van illegale tewerkstelling van personen. De ratio van deze wetgeving is blijkens de Memorie van Toelichting (Kamerstukken Tweede Kamer, 2003-2004, 29 523, nr. 3, p.1) gelegen in het bestrijden van het verdringen van legaal arbeidsaanbod op de arbeidsmarkt in Nederland en de Europese Economische Ruimte, van het overtreden van normen op het gebied van arbeidsvoorwaarden en arbeidsomstandigheden hetgeen kan leiden tot uitbuiting van de illegaal tewerkgestelde vreemdelingen, en van concurrentievervalsing binnen een sector waardoor de bedrijfsvoering van bonafide werkgevers wordt geschaad. Gelet op het met de wet beoogde doel, is de rechtbank van oordeel dat het door verweerder vastgestelde boetenormbedrag van € 4000,-- per beboetbaar feit niet onevenredig hoog is.
2.11 De grief van eisers dat overtreding van artikel 2 Wav niet aan hem is toe te rekenen volgt de rechtbank niet, omdat hiervoor geen aanknopingspunten aanwezig zijn. Dat eiser de meervoudige overtreding niet moedwillig zou hebben begaan en dat hij niet wist dat hij de betreffende wetgeving overtrad maakt niet dat de overtreding eiser niet zou zijn toe te rekenen omdat ook bij het ontbreken van opzet de overtreding is begaan. De geconstateerde overtreding valt aan eiser te verwijten in een normale, niet verminderde, mate.
2.12 Voorts acht de rechtbank geen aanknopingspunten aanwezig voor het oordeel dat sprake is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan verweerder het boetebedrag had dienen te matigen of van oplegging had dienen af te zien. De grieven van eiser met betrekking tot de aannemer [aannemer] kan de rechtbank niet volgen. Het aangaan van een mondelinge overeenkomst voor een uitgebreide verbouwing met een aannemer waarvan eiser alleen het mobiele telefoonnummer kende en het contant betalen van wekelijkse voorschotbedragen komt de rechtbank niet als gebruikelijk voor.
2.13 Het voorgaande leidt tot het oordeel dat het besluit op goede gronden berust. Het beroep zal ongegrond worden verklaard. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De rechtbank:
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Ghrib, rechter, en op 10 juli 2006 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. H.J. de Boer, griffier.
afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag. Het hoger beroep dient te worden ingesteld door het indienen van een beroepschrift binnen zes weken onmiddellijk liggend na de dag van verzending van de uitspraak door de griffier.