ECLI:NL:RBHAA:2006:AY7296

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
21 augustus 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05-6379, 05-6407, 05-6408, 05-6409
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van het niet in behandeling nemen van aanvragen voor een plaatsingsbudget door het Uwv

In deze zaak heeft de Rechtbank Haarlem op 21 augustus 2006 uitspraak gedaan in een geschil tussen Van Houten ReaClaim B.V. en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over het niet in behandeling nemen van aanvragen voor een plaatsingsbudget. Het Uwv had de aanvragen buiten behandeling gelaten omdat de werkgever geen verklaring van de werknemers had verstrekt, zoals vereist volgens een circulaire van het Uwv. De rechtbank oordeelde dat er geen wettelijke grondslag was voor deze extra eis en dat de aanvragen niet met toepassing van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) buiten behandeling mochten worden gelaten. De rechtbank stelde vast dat de circulaire geen wettelijke basis bood voor het verlangen van aanvullende gegevens die niet in de Regeling werkgeverssubsidies Rea 2001 waren opgenomen. De rechtbank concludeerde dat het Uwv de aanvragen had moeten behandelen en vernietigde de bestreden besluiten. De rechtbank gelastte tevens dat het Uwv het griffierecht aan eiseres vergoedt.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 05 - 6379 REA, 05 - 6407 REA, 05 - 6408 REA en 05 - 6409 REA
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 augustus 2006
in de zaken van:
[bedrijfsnaam],
gevestigd te [vestigingsplaats],
eiseres,
gemachtigde: M. van Houten, algemeen directeur van Van Houten ReaClaim B.V.,
tegen:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluiten van 29 juni 2005 heeft verweerder de vier aanvragen van eiseres om in aanmerking te komen voor subsidie in de vorm van een plaatsingsbudget ten behoeve van [werknemer 1], [werknemer 2], [werknemer 3] en [werknemer 4] ( hierna: de werknemers) niet in behandeling genomen.
Tegen deze besluiten heeft eiseres bij brief van 5 juli 2005, aangevuld bij brief van 29 augustus 2005, bezwaar gemaakt.
Bij besluiten van 3 oktober 2005 heeft verweerder de bezwaren ongegrond verklaard.
Tegen deze besluiten heeft eiseres bij brief van 14 november 2005, aangevuld bij brief van 2 augustus 2006, beroep ingesteld.
Verweerder heeft op de zaken betrekking hebbende stukken ingezonden en een verweerschrift ingediend, gedateerd 17 juli 2006.
De beroepen zijn gevoegd behandeld ter zitting van 15 augustus 2006, alwaar namens eiseres is verschenen haar gemachtigde, voornoemd, en alwaar verweerder zich heeft laten vertegenwoordigen door mr. B. Wedding, werkzaam bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen te Alkmaar.
2. Overwegingen
2.1 Tot 1 januari 2002 bevatte de Wet op de (re)integratie arbeidsgehandicapte (Wet REA) in artikel 17 de mogelijkheid voor een werkgever om een plaatsingsbudget aan te vragen indien de werkgever met een arbeidsgehandicapte een dienstbetrekking aanging voor de duur van tenminste zes maanden. Ingevolge artikel 87b Wet REA blijven artikel 17 Wet REA en de daarop rustende bepalingen echter van toepassing op dienstbetrekkingen die zijn aangegaan vóór 1 januari 2002. Hieronder valt ook de Regeling werkgeverssubsidies Rea 2001 (hierna: de Regeling).
2.2 In artikel 14, eerste lid, van de Regeling is bepaald dat de uitvoeringsinstelling kan verlangen dat de werkgever bij zijn aanvraag voor een subsidie bij de indiensttreding van een arbeidsgehandicapte de onder a. tot en met h. genoemde gegevens verstrekt.
2.3 Op 9 mei 2005 heeft verweerder de Circulaire IR/C 2005.009 vastgesteld waarin is aangegeven hoe dient te worden omgegaan met aanvragen van Rea-instrumenten die niet meer in de Wet REA voorkomen. In de circulaire is onder meer de - in aanvulling op artikel 14 van de Regeling - extra voorwaarde opgenomen dat bij de aanvraag een door de werknemer ondertekende verklaring moet worden bijgevoegd, waaruit blijkt dat hij het eens is met de aanvraag, als de werknemer van rechtswege arbeidsgehandicapt is.
2.4 Verweerder heeft de vier aanvragen van eiseres, gedateerd 31 mei 2005, om in aanmerking te komen voor een plaatsingsbudget met toepassing van artikel 4:5 Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet in behandeling genomen omdat eiseres heeft verzuimd een door de werknemers ondertekende verklaring bij de aanvragen te voegen, waaruit blijkt dat zij het eens zijn met de aanvragen. Verweerder heeft zich hierbij gebaseerd op de in de circulaire neergelegde richtlijnen. Naar de mening van verweerder is de in de circulaire opgenomen extra voorwaarde met het oog op de wetsgeschiedenis van de Wet REA gerechtvaardigd en kan gesteld worden dat de werknemersverklaring noodzakelijk is voor de beoordeling van het recht op een plaatsingsbudget. Volgens verweerder had deze voorwaarde ook in het verleden al gesteld moeten worden, maar is dit ten onrechte niet gebeurd. Verweerder stelt zich verder op het standpunt dat een beroep op het gelijkheidsbeginsel niet kan slagen, omdat - als er inderdaad plaatsingsbudgetten zijn toegekend terwijl de vereiste werknemersverklaring ontbrak - bedoelde toekenningen een fout zijn.
2.5 Eiseres kan zich niet verenigen met het niet in behandeling nemen van de aanvragen. Eiseres heeft daartoe primair aangevoerd dat de in de circulaire opgenomen extra voorwaarde een wettelijke grondslag ontbeert en uitsluitend is gesteld om werkgevers te ontmoedigen een plaatsingsbudget aan te vragen. Eiseres is van mening dat artikel 14 van de Regeling een limitatieve opsomming van de over te leggen gegevens bevat en de verwijzing naar de Memorie van Toelichting bevreemdt eiseres. Eiseres heeft voorts aangevoerd dat de circulaire nooit is gepubliceerd en derhalve externe werking mist. Eveneens heeft eiseres gesteld dat verweerder in vergelijkbare gevallen, waarvan eiseres een voorbeeld in het geding heeft gebracht, wel een plaatsingsbudget heeft toegekend, zonder een werknemersverklaring te eisen bij de aanvraag. Tevens heeft de jarenlange praktijk van verweerder bij eiseres het vertrouwen gewekt dat de aanvraag ook zonder werknemersverklaring wel in behandeling zou worden genomen.
2.6 Voor beantwoording van de vraag of verweerder ingevolge artikel 4:5 Awb de aanvragen buiten behandeling mocht laten, is van belang of er sprake is van het niet voldoen aan enig wettelijk voorschrift voor het in behandeling nemen van de aanvraag dan wel van onvoldoende gegevens om een goede beoordeling mogelijk te maken.
2.7 De rechtbank stelt vast dat van enig wettelijk voorschrift in bovengenoemde zin niet is gebleken. Het gaat immers om een vereiste dat verweerder heeft opgenomen in een circulaire.
2.8 De bevoegdheid tot het vragen van deze verklaringen kan, in tegenstelling tot hetgeen verweerder stelt, ook niet worden ontleend aan artikel 14 van de Regeling. Vast staat dat de door verweerder gevraagde werknemersverklaring in artikel 14 van de Regeling niet wordt genoemd. Anders dan verweerder meent wordt hierin een limitatieve opsomming gegeven van de gegevens die verweerder bij de aanvraag kan verlangen van de werkgever. Artikel 14 van de Regeling bevat, gelet op het woordje "kan", weliswaar een discretionaire bevoegdheid voor verweerder, maar die ziet op het al dan niet vragen aan de werkgever van de in deze bepaling limitatief opgesomde gegevens en niet op het vragen om nog meer aanvullende gegevens.
2.9 Bedoelde bevoegdheid is ook overigens niet in de Wet REA of de daarop gebaseerde regelgeving te vinden, zodat geconcludeerd moet worden dat geen wettelijke grondslag aanwezig is voor de bevoegdheid om in het kader van een aanvraag meer gegevens te verlangen dan in artikel 14 zijn genoemd.
2.10 Evenmin kan aan de wetsgeschiedenis deze bevoegdheid worden ontleend. Verweerder heeft in feite een extra, voor betrokkenen belastende, voorwaarde gecreëerd, Het gaat te ver om slechts aan de wetsgeschiedenis van een wettelijke regeling de bevoegdheid te ontlenen om zo'n voorwaarde te creëren.
2.11 Ten slotte valt, gelet op artikel 17 Wet REA, ook niet in te zien waarom de werknemersverklaringen, naast de gegevens over de status als arbeidsgehandicapte, nog nodig zijn om te beoordelen of de werkgever in aanmerking komt voor een plaatsingsbudget.
2.12 De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder niet van eiseres had mogen verlangen de bedoelde verklaringen bij de aanvragen te verstrekken. Dit betekent dat verweerder de aanvragen niet met toepassing van artikel 4:5 Awb buiten behandeling had mogen laten. Een inhoudelijke beslissing op de aanvragen was aangewezen.
2.13 Gelet hierop zijn de beroepen gegrond. De overige grieven van eiseres behoeven derhalve geen bespreking. De bestreden besluiten moet worden vernietigd wegens strijd met artikel 17 REA, artikel 14 van de Regeling en artikel 4:5 Awb.
2.14 Naar het oordeel van de rechtbank kan de bijstand, die de gemachtigde van eiseres in deze beroepsprocedure aan haar heeft verleend, niet worden aangemerkt als door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand als bedoeld in artikel 1, onderdeel a, Besluit proceskosten bestuursrecht. Ter zitting heeft de gemachtigde immers verklaard dat het verschaffen van rechtsbijstand voor hem geen vast onderdeel vormt van zijn werkzaamheden. Er zijn dan ook geen termen voor een proceskostenveroordeling ten aanzien van verweerder.
3. Beslissing
De rechtbank:
3.1 verklaart de beroepen gegrond;
3.2 vernietigt de bestreden besluiten van 3 oktober 2005;
3.3 gelast dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen het door eiseres betaalde griffierecht van € 276,00 aan haar vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.P.W. van de Ven, rechter, en op 21 augustus 2006 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. G.J. Deen, griffier.
afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht. Het hoger beroep dient te worden ingesteld door het indienen van een beroepschrift binnen zes weken onmiddellijk liggend na de dag van verzending van de uitspraak door de griffier.