ECLI:NL:RBHAA:2006:AY7051

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
17 augustus 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06-6505
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • A.C.M. Rutten
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing voorlopige voorziening bijstandsaanvraag wegens gezamenlijke huishouding

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Haarlem op 17 augustus 2006 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker had bij het college van burgemeester en wethouders van Purmerend een aanvraag voor bijstand ingediend, welke op 13 juli 2006 werd afgewezen. De afwijzing was gebaseerd op het standpunt dat verzoeker een gezamenlijke huishouding voerde met zijn broer, waardoor het gezamenlijk inkomen de bijstandsnorm voor gehuwden overschreed. Verzoeker maakte bezwaar tegen deze beslissing en vroeg om een voorlopige voorziening.

Tijdens de zitting op 15 augustus 2006, waar verzoeker werd vertegenwoordigd door zijn advocaat, werd het verzoek behandeld. De voorzieningenrechter overwoog dat er onvoldoende aanknopingspunten waren om het besluit van de verweerder als onjuist te beschouwen. De voorzieningenrechter baseerde zijn oordeel op een gespreksverslag van 12 juli 2006, waaruit bleek dat verzoeker en zijn broer samenwoonden en gezamenlijk hun huishouden voerden. Verzoeker had niet voldoende bewijs geleverd om aan te tonen dat er geen gezamenlijke huishouding was.

De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen aanleiding was om een voorlopige voorziening te treffen, aangezien het inkomen van de broer boven de bijstandsnorm lag. Het verzoek werd afgewezen en er werden geen proceskosten toegewezen. De uitspraak werd gedaan door mr. A.C.M. Rutten, in aanwezigheid van griffier mr. J.H. Bosveld.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 06 - 6505 WWB
uitspraak van de voorzieningenrechter van 17 augustus 2006
in de zaak van:
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker,
gemachtigde: mr. M.A. van Hoof, advocaat te Amsterdam,
tegen:
het college van burgemeester en wethouders van Purmerend,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 13 juli 2006, verzonden op verzonden 25 juli 2006, heeft verweerder de aanvraag van eiser voor bijstand afgewezen.
Tegen dit besluit heeft verzoekser bij brief van 3 augustus 2006 bezwaar gemaakt. Bij brief van 3 augustus 2006 is tevens verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het verzoek is behandeld ter zitting van 15 augustus 2006, alwaar verzoeker zich heeft laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, voornoemd en verweerder zich heeft doen vertegenwoordigen door R. Waldrom, werkzaam bij de gemeente Purmerend.
2. Overwegingen
2.1 Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Awb kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Daarbij gaat het om een afweging van belangen van de verzoekende partij bij een onverwijlde voorziening tegen het belang dat is gemoeid met onmiddellijke uitvoering van het besluit. Voorzover deze toetsing een beoordeling van de hoofdzaak meebrengt, is dat oordeel voorlopig van aard.
2.2 Verweerder heeft het besluit gebaseerd op het standpunt dat verzoeker een gezamenlijke huishouding voert met zijn broer, [broer], en dat het gezamenlijk inkomen de toepasselijke bijstandsnorm (voor gehuwden) overschrijdt.
2.3 Verzoeker heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen eruit bestaand dat verweerder verplicht wordt voorschotten te verstrekken. Verzoeker heeft gesteld dat hij geen gezamenlijke aanvraag heeft ingediend met zijn broer en ook geen gezamenlijke huishouding met hem voert.
2.4 Anders dan verzoeker is de voorzieningenrechter van oordeel dat er vooralsnog onvoldoende grond is het besluit van verweerder voor onjuist te houden. Daarbij acht de voorzieningenrechter niet zozeer bepalend dat de aanvraag door verzoeker en zijn broer gezamenlijk is ingediend, maar wel het gespreksverslag van 12 juli 2006. Daaruit blijkt dat verzoeker samen met zijn broer het huishouden doet, dat zij gezamenlijk boodschappen doen, gezamenlijk televisie kijken en zij gezamenlijk leven. Hoewel het wenselijk was geweest dat verzoeker gedetailleerder naar informatie was gevraagd, is hetgeen in dat verslag is opgenomen wel voldoende om te veronderstellen dat het besluit in de procedure stand zal houden, waarbij in aanmerking wordt genomen dat tijdens de bezwaarprocedure hierover nog meer informatie verzameld kan worden. Tevens is van belang dat verzoeker op het aanvraagformulier bij vraag 4.2.1 onder meer opgeeft geen zelfstandige woonruimte te hebben en de vraag over huurbetaling onbeantwoord laat. Ten slotte overweegt de voorzieningenrechter dat verzoeker niet in persoon ter zitting is verschenen en daarmee de gelegenheid voorbij heeft laten gaan om zijn standpunt dat er geen sprake is van een gezamenlijke huishouding te onderbouwen met informatie over de feitelijke situatie.
2.5 Het voorgaande betekent ook dat de stelling van verzoeker, dat aan de omstandigheid dat het aanvraagformulier mede is opgemaakt en ingediend door verzoekers broer geen betekenis kan toekomen, omdat verzoeker door verweerder verplicht werd om het formulier mede te laten invullen door verzoekers broer, geen bespreking behoeft, nu het oordeel van de voorzieningenrechter in hoofdzaak is gebaseerd op het gespreksverslag en gedeeltelijk op de wijze waarop verzoeker het deel van het aanvraagformulier, dat op hem betrekking heeft, heeft ingevuld.
2.6 Nu voorts niet betwist is dat het inkomen van verzoekers broer is gelegen boven de toepasselijke bijstandsnorm, bestaat dan ook geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening. Het verzoek daartoe wordt derhalve afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling zijn geen termen aanwezig.
3. Beslissing
De voorzieningenrechter:
wijst het verzoek af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C.M. Rutten, voorzieningenrechter, en op 17 augustus 2006 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. J.H. Bosveld, griffier.
afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.