ECLI:NL:RBHAA:2006:AY6978

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
23 augustus 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
79914/HA ZA 01-1723
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot schadevergoeding wegens letsel door aanrijding met whiplash en arbeidsvermogenschade

In deze zaak vorderde eiseres H.B. schadevergoeding wegens letsel, specifiek een whiplash, die zij had opgelopen door een aanrijding. De rechtbank Haarlem heeft op 23 augustus 2006 uitspraak gedaan in deze civiele zaak, waarin de arbeidsvermogenschade van eiseres werd begroot op basis van deskundigenrapporten van een verzekeringsarts, arbeidsdeskundige en berekeningsdeskundige. De rechtbank oordeelde dat eiseres, gezien haar letsel en de gevolgen daarvan, in redelijkheid moest proberen te re-integreren op de arbeidsmarkt. Dit oordeel was gebaseerd op de schadebeperkingsplicht van eiseres, die inhoudt dat zij actief moet proberen haar schade te beperken. De rechtbank heeft verschillende deskundigenrapporten in overweging genomen, waarin de belastbaarheid van eiseres werd vastgesteld en de mogelijkheden voor werk werden besproken. De rechtbank concludeerde dat eiseres niet meer geschikt was voor haar eerdere werkzaamheden, maar theoretisch gezien wel voor andere functies. De schadevergoeding werd vastgesteld op verschillende onderdelen, waaronder arbeidsvermogenschade en immateriële schade, met een totaalbedrag dat door de rechtbank werd toegewezen aan eiseres. De rechtbank veroordeelde de gedaagde partij, de N.V. Noordhollandsche, tot betaling van de schadevergoeding en de proceskosten.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK HAARLEM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 79914 / HA ZA 01-1723
Vonnis van 23 augustus 2006
in de zaak van
A.J. H-B,
wonende te Landsmeer,
eiseres,
procureur mr. J. Brons,
advocaat mr. N.M.A. Jansen te Amersfoort,
tegen
de naamloze vennootschap
N.V. NOORDHOLLANDSCHE VAN 1816,
ALGEMENE VERZEKERINGSMAATSCHAPPIJ,
gevestigd te Oudkarspel,
gedaagde,
procureur mr. M. Middeldorp,
advocaat mr. J. van Rhijn te Alkmaar.
Partijen zullen hierna H-B en Noordhollandsche genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 3 november 2004
- het deskundigenrapport van mr.drs. G.J. Kruithof d.d. 25 maart 2005
- het deskundigenrapport van J.A.M. Pigge d.d. 18 juli 2005/26 september 2005
- het deskundigenrapport van E.M. Budwilowitz d.d. 7 februari 2006
- de conclusie na drie deskundigenberichten van H-B
- de conclusie na gehouden deskundigenbericht van Noordhollandsche
- de akte uitlating producties van H-B.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De verdere beoordeling
2.1. Om te kunnen beslissen over de door H-B gevorderde schade als gevolg van het verlies van arbeidsvermogen en zelfwerkzaamheid heeft de rechtbank in haar tussenvonnis van 3 november 2004 deskundigenonderzoeken door achtereenvolgens een verzekeringsarts (de heer Kruithof), een gecertificeerd arbeidsdeskundige (de heer Pigge) en een berekeningsdeskundige (de heer Budwilowitz) bevolen. De deskundigenonderzoeken omvatten de volgende stappen:
1. het opstellen van een belastbaarheidsprofiel van H-B door de verzekeringsarts
2. het op basis van dit profiel vaststellen van het (eventueel) resterende arbeidsvermogen van H-B en de daaraan toe te kennen loonwaarde door de arbeidsdeskundige
3. de berekening van de arbeidsvermogenschade door de berekeningsdeskundige aan de hand van a) de uitgangspunten zoals de rechtbank die in haar tussenvonnis van 7 juli 2004 heeft vastgesteld en b) het eventueel resterende arbeidsvermogen zoals dat door de arbeidsdeskundige is vastgesteld
4. de berekening van de schadevergoeding wegens verlies van zelfwerkzaamheid door de berekeningsdeskundige op basis van de uitgangspunten zoals die in het tussenvonnis van 7 juli 2004 zijn vastgesteld.
2.2. De kritiek die partijen tegen de verschillende deskundigenrapporten hebben aangevoerd zal de rechtbank hierna aan de hand van deze stappen bespreken.
1. Het belastbaarheidsprofiel
2.3. Conform de vraagstelling van de rechtbank heeft de verzekeringsarts het belastbaarheidsprofiel van H-B uitgewerkt in een functionele mogelijkhedenlijst. Met betrekking tot deze lijst stelt H-B dat zij in rubriek IV (‘dynamische handelingen’), onderdeel 6 (‘werken met toetsenbord en muis’) ten onrechte als ‘licht beperkt’ is beoordeeld. In haar visie ligt hier een beoordeling als ‘beperkt’ meer voor de hand. Hiertoe betoogt H-B dat zij op grond van haar klachten en beperkingen zeker niet in staat is om gedurende de helft van de werkdag het toetsenbord te bedienen en de muis te hanteren. Volgens H-B strookt deze beoordeling ook niet met de bevinding van de verzekeringsarts dat H-B slechts beperkte tijd geconcentreerd kan werken en naar een scherm kan kijken.
2.4. Naar aanleiding van het conceptrapport d.d. 28 februari 2005 heeft H-B dit kritiekpunt onder de aandacht van de verzekeringsarts gebracht. In het definitieve rapport d.d. 25 maart 2005 heeft de verzekeringsarts hier als volgt op gereageerd:
‘Het item “werken met toetsenbord en muis” staat vermeld in rubriek 4 dynamische handelingen, het is dan ook niet de bedoeling dat beperkingen ten gevolge van andere niet dynamische beperkingen (zoals beperkte concentratie) hier worden meegenomen. Beperkingen ten gevolge van verminderd concentreren dienen bij een andere rubriek te worden aangegeven (rubriek 1 persoonlijk functioneren).
De onderzoeksbevindingen van de expertiserend neuroloog en de onderzoeksbevindingen van ondergetekende geven geen aanleiding om te concluderen dat patiënt niet in staat is de onder punt 6 (van rubriek 4 dynamische handelingen) genoemde activiteit (werken met toetsenbord en muis) gedurende ongeveer 4 uur te verrichten.’
Met deze reactie heeft de verzekeringsarts zijn beoordeling op het onderdeel ‘werken met toetsenbord en muis’ voldoende gemotiveerd, temeer omdat H-B in haar conclusie na deskundigenbericht ook niet nader op deze reactie is ingegaan. De rechtbank verwerpt dan ook de kritiek op dit onderdeel van het rapport.
2.5. H-B kan zich verder niet verenigen met de beoordeling in rubriek VI (‘werktijden’) bij onderdeel 2 (‘uren per dag’) als ‘enigszins beperkt, kan gemiddeld niet meer dan ongeveer 8 uur per dag werken’ en bij onderdeel 3 (‘uren per week’) als ‘enigszins beperkt, kan gemiddeld ongeveer 40 uur per week werken’. H-B benadrukt in dit verband dat zij door haar vermoeidheidsklachten niet in staat is om gemiddeld acht uur per dag en veertig uur per week te werken. Ook wijst zij er op dat zij sinds lange tijd geen betaalde arbeid meer verricht en dat zij tegenwoordig al om 20.30 uur naar bed moet gaan hoewel zij alleen licht huishoudelijk werk verricht. Bovendien heeft de verzekeringskundige van het GAK een belastbaarheid van maximaal twintig uur vastgesteld hetgeen eigenlijk nog te veel is, aldus H-B.
2.6. Deze kritiek heeft H-B eveneens in het kader van het deskundigenonderzoek naar voren gebracht. Als reactie stelt de verzekeringsarts in het rapport d.d. 25 maart 2005:
‘Expertiserend neuroloog maakt in het expertiserapport d.d. 29 augustus 2003, dat door ondergetekende als uitgangspunt gehanteerd dient te worden, nergens melding van een indicatie voor een urenbeperking.
Ondergetekende heeft expliciet vermeld dat ten gevolge van de aanwezige vermoeidheidsklachten de werkzaamheden fysiek niet belastend dienen te zijn.
Bij inachtneming van de in de functionele mogelijkhedenlijst d.d. 28 februari 2005 genoemde beperkingen zijn er op basis van de onderzoeksbevindingen van de expertiserend neuroloog en de onderzoeksbevindingen van ondergetekende (anamnese waaronder dagverhaal en de bevindingen bij lichamelijk onderzoek en onderzoek van de psyche) onvoldoende argumenten om een urenbeperking te kunnen onderbouwen.’
De rechtbank is van oordeel dat de verzekeringsarts zijn beoordeling op het punt van de werktijden aldus voldoende heeft gemotiveerd. Ook de tegen deze rubriek aangevoerde kritiek moet daarom worden verworpen.
2. Resterend arbeidsvermogen en daaraan toe te kennen loonwaarde
2.7. De arbeidsdeskundige heeft in zijn rapport geconcludeerd dat H-B, op basis van de door de verzekeringsarts aangegeven belastbaarheid, niet meer geschikt is te achten voor de door haar verrichte beroepsmatige werkzaamheden. Deze arbeidsongeschiktheid is naar het oordeel van de arbeidsdeskundige niet op te lossen met het treffen van voorzieningen en/of aanpassingen op de werkplek. Als voor H-B nog passende beroepswerkzaamheden heeft de arbeidsdeskundige de functies van receptionist, videotheekmedewerker en medewerker postkantoor genoemd.
2.8. Tegen deze functies voert H-B in haar conclusie aan dat daarin wel degelijk stresserende momenten kunnen ontstaan en dat met name in de functie van receptionist ook vaak diverse werkzaamheden tegelijkertijd moeten worden verricht. In de visie van H-B stroken de genoemde functies daarom niet met de bevindingen van de verzekeringsarts dat haar belastbaarheid bij het concentreren van de aandacht beperkt is en dat zij is aangewezen op werk zonder veelvuldige deadlines of productiepieken en waarin geen hoog handelingstempo is vereist. Echter, een gelijkluidende kritiek van H-B op het conceptrapport heeft de arbeidsdeskundige op pagina 12 van zijn (definitieve) rapport als volgt beantwoord:
‘(...) Het voornaamste bezwaar bestaat tegen de functie van receptioniste. (...) Wij hebben de indruk dat hier meer de combinatiefunctie van telefoniste/receptioniste wordt bedoeld. In de door ons genoemde functie hebben wij uitdrukkelijk niet bedoeld de functie van telefoniste. Onzes inziens is een functie van receptionist beduidend minder zwaar. Voorts wordt door de verzekeringsarts aangegeven dat er geen beperking is ten aanzien van het verdelen van de aandacht. Tevens wordt zij in staat geacht zich gedurende een half uur te concentreren op een informatiebron. Naar onze mening is er evenmin sprake van deadlines of productiepieken. Deadlines zoals bedoeld, als voorbeeld noemen wij een redacteur van een krant wiens artikel geen uitstel duldt, komen in de genoemde functies niet voor. Bij productiepieken denken wij meer aan productiegebonden werkzaamheden, waarbij er duidelijk sprake is van een afwijking van de normaal optredende belasting. (...)’
De rechtbank is van oordeel dat de hiervoor bedoelde kritiek met dit antwoord is weerlegd, zeker nu H-B in haar conclusie niet op dit antwoord reageert, maar volstaat met een herhaling van de kritiek zoals zij die eerder bij brief onder de aandacht van de deskundige had gebracht.
2.9. Op pagina 9 van zijn rapport heeft de arbeidsdeskundige erop geattendeerd dat de toegang van H-B tot de voor haar passende functies wordt belemmerd doordat zij een grote afstand tot de arbeidsmarkt heeft:
‘Ook merken wij op dat de afstand van betrokkene tot de arbeidsmarkt groot is, doordat zij reeds 10 jaren buiten het arbeidsproces staat, een WAZ-uitkering geniet en zich de afgelopen jaren niet meer gericht heeft op de arbeidsmarkt. Van betrokkene hebben we begrepen dat zij zich ook niet tot werken in staat acht. Wil men betrokkene derhalve kunnen begeleiden naar een passende werkkring dan zal naar onze mening op de eerste plaats zij zelf overtuigd moeten zijn van het feit dat dit mogelijk is. En zelfs dan is er in onze optiek nog een lange weg te gaan. ’
Hierop voortbouwend heeft de deskundige op dezelfde pagina geconcludeerd:
‘Wij zijn van mening dat betrokkene op basis van de aangegeven belastbaarheid niet meer geschikt is te achten voor de door haar verrichte beroepsmatige werkzaamheden. Wel is zij naar onze mening in theoretische zin geschikt te achten voor andere, geschikte functies. Deze theoretische benadering omzetten in een praktische effectuering op de arbeidsmarkt is van een andere orde. Hierbij spelen haar beperkte inzetbaarheid, het feit dat zij reeds langere tijd uit het arbeidsproces is, de leeftijd van betrokkene en ook haar eigen visie omtrent haar arbeidsongeschiktheid een rol.’
Bij de beantwoording van vraag d heeft de deskundige op pagina 10 tenslotte opgemerkt:
‘Betrokkene zal zeker een grote achterstand hebben op de arbeidsmarkt en deze moeten overwinnen om zich hierop weer een plaats te verwerven. Haar achterstand wordt veroorzaakt door haar beperkte belastbaarheid in combinatie met een inactieve periode van bijna 10 jaren. Een reïntegratie heeft alleen dan kans van slagen indien ook betrokkene zelf ervan overtuigd is dat zij geschikt is om arbeid te verricht.’
2.10. Naar aanleiding van het voorgaande betoogt H-B dat haar achterstand op de arbeidsmarkt en de inactieve periode van bijna tien jaar het gevolg zijn van de aanrijding en de daardoor veroorzaakte klachten en beperkingen. Ook stelt zij dat Noordhollandsche sinds het ongeval geen helpende hand naar haar heeft uitgestoken en nu ten onrechte probeert alle initiatief en actie bij haar te leggen. Daartegenover stelt Noordhollandsche dat zij vanaf het begin op re-integratie heeft aangedrongen en dat H-B ook verplicht is om zich hiervoor in te spannen. Volgens Noordhollandsche is het niet reëel om de inactieve periode voor haar rekening te laten komen, zeker niet omdat deze ook te maken heeft met de tijd die H-B heeft besteed aan de opvoeding en verzorging van de kinderen.
2.11. Partijen stellen aldus ter discussie of de afstand tot de arbeidsmarkt van invloed is op de begroting arbeidsvermogenschade. Bij de beantwoording van deze vraag stelt de rechtbank het volgende voorop. Art. 6:101 BW bepaalt dat de schadevergoedingsplicht wordt verminderd indien de schade mede een gevolg is van een omstandigheid die aan de benadeelde kan worden toegerekend. Hieraan ligt ten grondslag dat een benadeelde binnen de grenzen van de redelijkheid verplicht is om zijn schade te beperken. Waar in dat verband de grenzen van de redelijkheid liggen wordt in belangrijke mate door de omstandigheden van het geval bepaald. Die grenzen mogen echter niet te ruim worden getrokken, aangezien het de dader is die de benadeelde in een positie heeft geplaatst waarin deze tot schadebeperkend handelen is verplicht.
2.12. Met betrekking tot de voorbije periode sinds de aanrijding op 18 maart 1997 is de rechtbank van oordeel dat tot voor kort van H-B in redelijkheid niet kon worden verlangd dat zij pogingen ondernam om betaald werk te vinden. Hierbij is allereerst van belang dat naar aanleiding van het bij de aanrijding opgelopen letsel aan H-B een WAZ-uitkering op basis van een arbeidsongeschiktheid van 80-100% is toegekend. Relevant is verder dat de stelling van Noordhollandsche dat zij vanaf het begin op re-integratie heeft aangedrongen als onvoldoende concreet moet worden gepasseerd. Gelet op het betoog van H-B dat Noordhollandsche sinds het ongeval geen helpende hand naar haar heeft uitgestoken en nu alle initiatief bij haar probeert te leggen, had het op de weg van Noordhollandsche gelegen om te stellen wanneer en op welke wijze zij op re-integratie heeft aangedrongen. De stelplicht ter zake de vermeende schending van de hiervoor bedoelde schadebeperkingsplicht rust immers op Noordhollandsche. Voorts wordt de opmerking van Noordhollandsche dat de inactieve periode van H-B ook te maken zou hebben met de verzorging en opvoeding van haar kinderen op grond van overweging 2.21 uit het tussenvonnis van 7 juli 2004 eveneens door de rechtbank gepasseerd.
2.13. Waar H-B tot voor kort in haar visie dat zij niet meer tot het verrichten van betaalde arbeid in staat is door de (her)beoordeling in het kader van de WAZ werd gesteund, hebben de onderhavige deskundigenonderzoeken uitgewezen dat zij over een resterend arbeidsvermogen beschikt. Ten aanzien van de toekomst is de rechtbank daarom van oordeel dat in redelijkheid van H-B mag worden verwacht dat zij - al dan niet met behulp van een re-integratietraject - probeert betaald werk te vinden. Tegenover hetgeen de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige hierover hebben opgemerkt is het betoog van H-B dat zij niet in staat is om loonverdienende werkzaamheden te verrichten op zichzelf onvoldoende om op dit punt anders te oordelen. De gevolgen van het voorgaande voor de berekening van de arbeidsvermogenschade zullen hierna onder 2.19 worden uiteengezet.
3. Berekening arbeidsvermogenschade
2.14. De berekeningsdeskundige heeft in paragraaf III.1 van zijn rapport de berekening van het inkomen in de situatie zonder ongeval toegelicht. Blijkens deze toelichting heeft de berekeningsdeskundige geconstateerd dat het uurloon van H-B in 1996 strookte met de beloning conform CAO van een administratief medewerker en heeft hij dit uurloon geïndexeerd aan de hand van de index-CAO van het CBS. Verder heeft de berekeningsdeskundige de ontwikkeling van een aanvangsalaris naar een maximumsalaris gerelateerd aan de uitkomsten van een onderzoek naar verdienniveaus dat het NRL ten behoeve van een cursus ‘schadevaststelling bij jonggehandicapten’ heeft uitgevoerd, de zogenoemde ‘Indicateur jonggehandicapten’ (bijlage 3 bij het rapport).
2.15. Zonder een nadere toelichting, die ontbreekt, kan Noordhollandsche niet worden gevolgd in haar kritiek dat de ‘Indicateur jonggehandicapten’ niet relevant is voor de onderhavige zaak. Dat H-B niet kan worden beschouwd als een jonggehandicapte hoeft er op zichzelf immers niet aan in de weg te staan dat de in dit onderzoek geschetste salarisontwikkeling bij de berekening van haar arbeidsvermogenschade wordt toegepast. Noordhollandsche kan ook niet worden gevolgd in haar bij conclusie na deskundigenbericht opgeworpen stelling dat het salarisniveau in de situatie zonder ongeval overeenkomt met dat in de situatie met ongeval en er daarom geen sprake is van arbeidsvermogenschade. Noordhollandsche heeft ter onderbouwing van deze stelling verwezen naar een in haar opdracht opgestelde rapportage van arbeidsdeskundige Groot Kormelink, waarvan zij hoofdstuk IV als productie heeft overgelegd. In dit hoofdstuk noemt Groot Kormelink een zevental functies die in zijn visie vergelijkbaar zijn met het werk dat H-B zonder het ongeval zou hebben gehad en berekent hij het gemiddelde (maand)salaris van deze functies op EUR 1.243,-- bij een werkweek van dertig uur. Noordhollandsche heeft daarnaast in haar conclusie gerefereerd aan door Randstad Uitzendbureau per e-mail d.d. 30 januari 2006 verstrekte salarisgegevens en een via de ‘loonwijzer’ van de website ‘Monsterboard’ verkregen salarisindicatie voor de functie van administratief medewerker boekhouding. Naar het oordeel van de rechtbank doen deze gegevens echter niet af aan de juistheid van de salarisniveaus die de berekeningsdeskundige heeft gehanteerd. Zoals de berekeningsdeskundige op pagina 11 van zijn rapport heeft opgemerkt, zijn die niveaus immers gebaseerd op een gemiddeld salaris voor werknemers met een mbo-opleiding, waardoor afwijkingen naar zowel boven als beneden mogelijk zijn. Daarbij gaat het blijkens de ‘Indicateur jonggehandicapten’ om het gemiddelde van de private sector (zoals kenbaar uit de CBS-loonwijzer en Intermediair) en de overheid (conform BBRA). Het toepassen van een zodanig gemiddelde is op zichzelf in de procedure niet ter discussie gesteld en komt de rechtbank ook gerechtvaardigd voor nu het de hypothetische situatie zonder ongeval betreft. De kritiek van Noordhollandsche dat de motivering van het rapport op dit punt tekort schiet wordt door de rechtbank verworpen omdat de berekeningsdeskundige zijn oordeel voldoende inzichtelijk heeft gemaakt aan de hand van de toelichting en bijlagen van dit rapport.
2.16. Noordhollandsche voert verder tegen het rapport aan dat daarin geen rekening is gehouden met de prepensioenregeling na het achtenvijftigste jaar. In dat verband heeft zij verwezen naar een aan haar gerichte brief van Schaderegelingsburo R.P. Van Dijk. In deze brief wordt gesteld dat vanaf 1 januari 2006 belastingmaatregelen zijn getroffen teneinde prepensionering te ontmoedigen, dat daarom kan worden verondersteld dat H-B in de periode vanaf haar achtenvijftigste tot vijfenzestigste jaar een prepensioenuitkering zou ontvangen die is gebaseerd op de opgebouwde waarde tot 1 januari 2006 en dat de prepensioenpremie vanaf 2006 in ieder geval niet langer fiscaal aftrekbaar is. De rechtbank overweegt dat Noordhollandsche deze kritiek niet heeft opgenomen in het commentaar dat zij bij (fax)brief d.d. 3 februari 2006 op de conceptversie van het deskundigenrapport heeft geleverd. Dit had wel op de weg van Noordhollandsche gelegen, aangezien het Schaderegelingsburo de kritiek bij brief d.d. 5 januari 2006 onder haar aandacht had gebracht. Nu Noordhollandsche ook niet heeft toegelicht waarom zij dit achterwege heeft gelaten, moet deze kritiek als zijnde tardief aangevoerd worden gepasseerd.
2.17. Met betrekking tot de begroting van de kosten van huishoudelijke hulp (verlies aan zelfwerkzaamheid) merkt Noordhollandsche in haar conclusie op dat in de rapporten van de arbeidsdeskundige en de berekeningsdeskundige niet is meegenomen dat in het geval dat er niet wordt gewerkt een zekere spreiding van deze werkzaamheden kan plaatsvinden en hierdoor navenant minder schade ontstaat. De rechtbank passeert deze opmerking reeds omdat in het tussenvonnis van 7 juli 2004 uitdrukkelijk en zonder voorbehoud is geoordeeld dat H-B aanspraak heeft op vergoeding van wekelijks drie uur hulp in de huishouding, terwijl gesteld noch gebleken is dat sprake is van bijzondere omstandigheden die het onaanvaardbaar zouden maken dat de rechtbank aan deze eindbeslissing gebonden zou zijn.
Slotsom
2.18. Op grond van al het voorgaande oordeelt de rechtbank dat de drie deskundigenonderzoeken de toets der kritiek kunnen doorstaan. De rechtbank neemt daarom de conclusies en bevindingen van de deskundigen over en maakt die tot de hare, behoudens voor zover hetgeen hiervoor ten aanzien van de schadebeperkingsplicht is overwogen tot een aanpassing van de berekende arbeidsvermogenschade dient te leiden.
2.19. De berekeningsdeskundige heeft de tot aan de kapitalisatiedatum van 1 januari 2005 geleden arbeidsvermogenschade becijferd op EUR 47.294,48. De (toekomstige) arbeidsvermogenschade vanaf 1 januari 2005 (inclusief fiscale component) bedraagt volgens de berekeningsdeskundige EUR 86.032,29. In deze laatste berekening is ervan uitgegaan dat H-B vanaf 1 januari 2005 een inkomen uit hoofde van een passende functie heeft. Hiervoor onder 2.13 heeft de rechtbank geoordeeld dat wat betreft de toekomst van H-B mag worden verwacht dat zij haar arbeidsvermogenschade beperkt door het zoeken van een passende functie. Daar staat echter tegenover dat - zoals de arbeidsdeskundige in zijn rapport ook aangeeft - op grond van de opleiding, leeftijd en beperkingen van H-B alsmede haar periode van inactiviteit niet kan worden verwacht dat een dergelijke re-integratie op korte termijn tot een passende functie zal leiden. Om die reden komt de rechtbank, bij afweging van goede en kwade kansen, tot het oordeel dat de vanaf 1 januari 2005 berekende arbeidsvermogenschade dient te worden verhoogd tot EUR 90.000,--.
2.20. Toewijsbaar is verder de door de berekeningsdeskundige berekende schade wegens verlies aan zelfwerkzaamheid van EUR 17.154,64 in de periode tot 1 januari 2005 en EUR 48.709,76 (inclusief fiscale component) als contante waarde voor de periode vanaf 1 januari 2005.
2.21. H-B heeft in haar conclusie verzocht om de berekeningsdeskundige te instrueren om de wettelijke rente over de schadeposten te berekenen. De rechtbank ziet echter onvoldoende aanleiding om op dit verzoek in te gaan omdat partijen moeten worden geacht over voldoende aanknopingspunten te beschikken om deze berekeningen zelf uit te (laten) voeren.
2.22. Aldus bestaat de vergoedbare schade uit de volgende onderdelen:
- EUR 47.294,48 ter zake tot 1 januari 2005 geleden arbeidsvermogenschade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de data waarop deze schade is verschenen
- EUR 90.000,-- ter zake vanaf 1 januari 2005 geleden arbeidsvermogenschade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf deze datum
- EUR 17.154,64 ter zake tot 1 januari 2005 geleden verlies aan zelfwerkzaamheid, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de data waarop deze schade is verschenen
- EUR 48.709,76 ter zake vanaf 1 januari 2005 geleden verlies aan zelfwerkzaamheid, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf deze datum
- EUR 5.500,-- ter zake immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 18 maart 1997
- EUR 804,10 ter zake de aanschaf van een bril, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 2 juni 2000
- EUR 572,17 ter zake de aanschaf van een garagedeur, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 5 november 1999
- EUR 816,80 (NLG 1.800,--) ter zake diverse schadeposten te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 7 december 2001.
Deze schadevergoeding dient te worden verminderd met de reeds door Noordhollandsche betaalde voorschotten van in totaal EUR 7.260,48 (NLG 16.000,--).
2.23. Overeenkomstig hetgeen in het tussenvonnis van 7 juli 2004 onder 2.36 is overwogen, zal de rechtbank bepalen dat eventuele heffingen inkomstenbelasting en/of sociale premies over de vergoeding van arbeidsvermogenschade door Noordhollandsche aan H-B dienen te worden gecompenseerd.
2.24. De schadeloosstelling en het loon van de deskundigen begroot de rechtbank, conform hun declaraties, op de volgende bedragen:
- voor de verzekeringsarts G.J. Kruithof: EUR 1.348,73
- voor de arbeidsdeskundige J.A.M. Pigge: EUR 4.969,44
- voor de berekeningsdeskundige E.M. Budwilowitz: EUR 4.715,38.
2.25. Noordhollandsche zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van deze procedure, met inbegrip van de kosten van de deskundigenonderzoeken. Nu Noordhollandsche is belast met de betaling van alle voorschotten, zullen de deskundigenkosten niet in de hierna uit te spreken proceskostenveroordeling worden opgenomen. Voor zover de betaalde voorschotten de uiteindelijke declaraties van de deskundigen overstijgen is het meerdere inmiddels reeds aan Noordhollandsche gerestitueerd. De te vergoeden proceskosten aan de zijde van H-B worden begroot op:
- dagvaarding EUR 75,89
- vast recht 3.632,06
- salaris procureur 11.000,00 (5,5 punten × factor 1,0 × tarief EUR 2.000,00)
Totaal EUR 14.707,95
3. De beslissing
De rechtbank
3.1. veroordeelt Noordhollandsche om aan H-B te betalen
- EUR 47.294,48 (zevenenveertigduizend tweehonderd vierennegentig euro 48/100) ter zake tot 1 januari 2005 geleden arbeidsvermogenschade, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de data waarop deze schade is verschenen tot de dag van volledige betaling,
- EUR 90.000,-- (negentigduizend euro) ter zake vanaf 1 januari 2005 geleden arbeidsvermogenschade, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 1 januari 2005 tot de dag van volledige betaling,
- EUR 17.154,64 (zeventienduizend honderd vierenvijftig euro 64/100) ter zake tot 1 januari 2005 geleden verlies aan zelfwerkzaamheid, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit vanaf de data waarop deze schade is verschenen tot de dag van volledige betaling,
- EUR 48.709,76 (achtenveertigduizend zevenhonderd negen euro 76/100) ter zake vanaf 1 januari 2005 geleden verlies aan zelfwerkzaamheid, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 1 januari 2005 tot de dag van volledige betaling,
- EUR 5.500,-- (vijfduizend vijfhonderd euro) ter zake immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 18 maart 1997 tot de dag van volledige betaling,
- EUR 804,10 (achthonderd vier euro 10/100) ter zake de aanschaf van een bril, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 2 juni 2000 tot de dag van volledige betaling,
- EUR 572,17 (vijfhonderd tweeënzeventig euro 17/100) ter zake de aanschaf van een garagedeur, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 5 november 1999 tot de dag van volledige betaling,
- EUR 816,80 (achthonderd zestien euro 80/100) ter zake diverse schadeposten, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 7 december 2001 tot de dag van volledig betaling,
en dit alles te verminderen met de reeds betaalde voorschotten van in totaal EUR 7.260,48.
3.2. bepaalt dat Noordhollandsche in geval de belastingdienst de bedragen of enig deel daarvan, welke door Noordhollandsche aan H-B worden betaald ter zake van verlies van arbeidsvermogen, inclusief pensioenschade, zou belasten met inkomstenbelasting en/of loon- en/of premieheffing, op eerste aanmaning van H-B aan haar zal vergoeden, met de bevoegdheid van Noordhollandsche om op eigen kosten, op naam van H-B het standpunt van de belastingdienst tot in hoogste instantie te bestrijden,
3.3. veroordeelt Noordhollandsche in de proceskosten, aan de zijde van H-B tot op heden begroot op EUR 14.707,95,
3.4. verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
3.5. wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Flipse en in het openbaar uitgesproken op 23 augustus 2006.?