ECLI:NL:RBHAA:2006:AY6574

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
14 augustus 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06-6046
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • A.C.M. Rutten
  • H.R.A. Horring
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van medewerking aan huisbezoek en beëindiging van bijstandsuitkering

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Haarlem op 14 augustus 2006 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoekster, die sinds 19 mei 2005 een uitkering ontving op grond van de Wet werk en bijstand (WWB), had bezwaar gemaakt tegen de beëindiging van haar uitkering per 12 juni 2006. Dit besluit was genomen door het college van burgemeester en wethouders van Velsen, naar aanleiding van een huisbezoek dat verzoekster had geweigerd. De voorzieningenrechter oordeelde dat verzoekster verplicht was om mee te werken aan het huisbezoek, dat noodzakelijk was voor het onderzoek naar haar recht op bijstandsuitkering. De rechter stelde vast dat verzoekster geen rechtvaardigingsgronden had voor haar weigering en dat haar uitkering terecht was beëindigd. Het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen, omdat er geen aanleiding was om de beslissing van de gemeente te schorsen. De voorzieningenrechter concludeerde dat verzoekster de inlichtingenplicht had geschonden en dat dit leidde tot de beëindiging van haar uitkering. De uitspraak werd gedaan in aanwezigheid van de griffier, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 06 - 6046 WWB
uitspraak van de voorzieningenrechter van 14 augustus 2006
in de zaak van:
[verzoekster]
wonende te [woonplaats],
verzoekster,
gemachtigde: mr. C.J. Avis, advocaat te Haarlem,
tegen:
het college van burgemeester en wethouders van Velsen,
verweerder,
gemachtigde:
1. Procesverloop
Bij besluit van 14 juni 2006, verzonden op 16 juni 2006, heeft verweerder het recht op uitkering ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) per 12 juni 2006 beëindigd.
Tegen dit besluit heeft verzoekster bij brief van 13 juni 2006 bezwaar gemaakt. Bij brief van 18 juli 2006 is tevens verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het verzoek is behandeld ter zitting van 10 augustus 2006, alwaar verzoekster in persoon is verschenen, met bijstand van bovengenoemde gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door M. Wigchert, werkzaam bij de gemeente Velsen.
2. Overwegingen
2.1 Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (verder: Awb) kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Daarbij gaat het om een afweging van belangen van de verzoekende partij bij een onverwijlde voorziening tegen het belang dat is gemoeid met onmiddellijke uitvoering van het besluit. Voorzover deze toetsing een beoordeling van de hoofdzaak meebrengt, is dat oordeel voorlopig van aard.
2.2 Verzoekster ontvangt laatstelijk vanaf 19 mei 2005 een uitkering op grond van de WWB. In het kader van het "project Hoogwaardig Handhaving" is een (her)onderzoek ingesteld naar het recht op uitkering van verzoekster. De resultaten van het onderzoek zijn neergelegd in het rapport van 15 juni 2006. Op 12 juni 2006 heeft de rapporteur samen met een collega een huisbezoek afgelegd in de woning van verzoekster aan de [adres]. Verzoekster heeft toen geweigerd het huisbezoek mogelijk te maken, met als argument dat zij dringend binnen tien minuten naar haar moeder moest om haar te vergezellen naar de dokter. Verzoekster is tien minuten gelegenheid gegeven om op haar standpunt terug te komen. Op herhaald bellen werd niet meer opengedaan. De medewerkers van verweerder hebben verklaard dat ze verzoekster niet binnen omstreeks tien minuten naar buiten hebben zien komen, noch door de voordeur, noch door de achterdeur.
2.3 Op grond van artikel 17, lid 2 WWB is een belanghebbende verplicht desgevraagd de medewerking te verlenen die redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van de WWB. De genoemde medewerking kan onder meer worden gevraagd bij de uitvoering van de in artikel 53a WWB vervatte bevoegdheid tot het verrichten van onderzoek naar de juistheid en volledigheid van de verstrekte gegevens. In voorkomende gevallen kan een onverwacht af te leggen huisbezoek door een medewerker belast met de uitvoering van de wet of de controle op de toepassing van de wet, noodzakelijk zijn. Bij de gebruikmaking van deze bevoegdheid geldt als uitgangspunt dat de inbreuk op de persoonlijke levenssfeer niet onevenredig mag zijn met het onderzoek van de verlangde gegevens nagestreefde doel en dat dit doel niet op een minder ingrijpende wijze kan worden bereikt. Indien de betrokkene niet of onvoldoende meewerkt aan een noodzakelijk te achten huisbezoek en deze is gewezen op de mogelijke gevolgen voor het recht op uitkering, is sprake van schending van de in artikel 17 WWB neergelegde inlichtingenplicht.
2.4 De vraag moet worden beantwoord of in dit geval via een onaangekondigd huisbezoek nader onderzoek nodig was. De aanleiding voor het huisbezoek is gelegen in het binnenkomen van signalen die de vraag oproepen of verzoekster terecht bijstandsuitkering ontvangt, alsmede het niet voltooide huisbezoek in 2005. Verweerder heeft naar het voorlopig oordeel van voorzieningenrechter daarin een redelijke grond kunnen vinden om de gevraagde medewerking te verlangen.
2.5 Verzoekster is daarom in dit geval verplicht haar medewerking te verlenen aan de onmiddellijke uitvoering van het huisbezoek. Alleen een zeer dringende reden die aan de onmiddellijke uitvoering van een huisbezoek in de wet staat, kan een rechtvaardigingsgrond vormen voor het niet verlenen van de vereiste medewerking.
2.6 De door verzoekster genoemde rechtvaardigingsgronden om hieraan niet mee te werken zijn, gelet op haar niet eenduidige weigeringsgrond, te twijfelachtig en geen van alle van zo bijzondere aard en bovendien niet met enig bewijsstuk onderbouwd, dat verweerder van het voornemen een huisbezoek af te leggen had moeten afzien. Tevens is haar medegedeeld dat een weigering om het huisbezoek toe te staan, tot gevolg zou hebben dat haar uitkering zou worden beëindigd.
2.7 Hieruit vloeit voort dat verzoekster de in artikel 17 WWB neergelegde verplichtingen heeft geschonden en dat als gevolg daarvan niet kan worden vastgesteld of zij (nog) recht heeft op uitkering. Nu het recht op voortzetting van de bijstandsuitkering niet kon worden vastgesteld is de uitkering terecht beëindigd.
2.8 Gelet op het voorgaande bestaat geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening. Het verzoek daartoe wordt derhalve afgewezen.
2.9 Voor een proceskostenveroordeling zijn geen termen aanwezig.
3. Beslissing
De voorzieningenrechter:
Wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C.M. Rutten, voorzieningenrechter, en op 14 augustus 2006 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. H.R.A. Horring, griffier.
afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.