ECLI:NL:RBHAA:2006:AY6215

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
30 juni 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06-4908
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging verstrekkingen in het kader van de Regeling Opvang Asielzoekers

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Haarlem op 30 juni 2006 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van de beëindiging van verstrekkingen aan een asielzoeker onder de Regeling Opvang Asielzoekers (ROA). De verzoeker, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. E.P.A. Zwart, had bezwaar gemaakt tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Zaanstad, dat de verstrekkingen per 1 juli 2006 zou beëindigen. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verzoeker onvoldoende stappen heeft ondernomen om terugkeer naar zijn land van herkomst mogelijk te maken, ondanks eerdere negatieve verblijfsprocedures. De voorzieningenrechter oordeelde dat de grief van verzoeker over het niet kunnen geven van een zienswijze terecht was, maar dat dit niet leidde tot toewijzing van de voorlopige voorziening, aangezien de zienswijze alsnog in de bezwaarprocedure betrokken kan worden.

De voorzieningenrechter heeft verder overwogen dat de rechtbank 's-Gravenhage eerder het beroep van verzoeker ongegrond had verklaard en dat verzoeker sinds 3 mei 2006 rechtmatig verwijderbaar is. Dit betekent dat het voor hem strafbaar is om in Nederland te verblijven. De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat er geen aanleiding is voor het treffen van een voorlopige voorziening, omdat het bestreden besluit naar voorlopig oordeel rechtmatig is. Het verzoek om een voorlopige voorziening is afgewezen, en er zijn geen termen voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak is gedaan door mr. J.M. Ghrib, voorzieningenrechter, en is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van drs. M.A.J. Arts, griffier.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 06 - 4908
uitspraak van de voorzieningenrechter van 30 juni 2006
in de zaak van:
[verzoeker]
wonende te [woonplaats],
verzoeker,
gemachtigde: mr. E.P.A. Zwart, advocaat te Beverwijk,
tegen:
het college van burgemeester en wethouders van Zaanstad,
verweerder,
gemachtigde: G.S. Woudstra, werkzaam bij de gemeente Zaanstad.
1. Procesverloop
Bij besluit van 24 mei 2006, aan eiser uitgereikt op diezelfde datum, heeft verweerder verzoeker medegedeeld dat de verstrekkingen die verzoeker in het kader van de Regeling Opvang Asielzoekers (ROA) ontvangt met ingang van 1 juli 2006 zullen worden beëindigd. Verzoeker is medegedeeld dat hij de ROA woning voor 1 juli 2006 dient te hebben verlaten. Tevens is bepaald dat het indienen van een bezwaarschrift geen schorsende werking heeft.
Tegen dit besluit heeft bij brief van 9 juni 2006 bezwaar gemaakt. Bij brief van 9 juni 2006 is tevens verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het verzoek is behandeld ter zitting van 26 juni 2006, alwaar eiser is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. E.P.A. Zwart, en alwaar verweerder zich heeft laten vertegenwoordigen door G.S. Woudstra, werkzaam bij de gemeente Zaanstad.
2. Overwegingen
2.1 Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Daarbij gaat het om een afweging van belangen van de verzoekende partij bij een onverwijlde voorziening tegen het belang dat is gemoeid met onmiddellijke uitvoering van het besluit. Voorzover deze toetsing een beoordeling van de hoofdzaak meebrengt, is dat oordeel voorlopig van aard.
2.2 Voor ligt een besluit - in de zin van artikel 1:3 Awb- dat ziet op de beëindiging van de door verweerder aan verzoeker verleende verstrekkingen ingevolge de ROA, welke regeling losstaat van de Wet Centraal Orgaan opvang asielzoekers (Wet Coa), zodat deze voorzieningenrechter, en niet die behorend tot de Vreemdelingenkamer, bevoegd is te oordelen over het onderhavige geval. Gelet op de datum van het indienen van het bezwaarschrift, binnen de bezwaartermijn van het besluit van 24 mei 2006, is het bezwaar ontvankelijk en stelt de voorzieningenrechter vast dat wordt voldaan aan het connexiteitsvereiste.
2.3 Voorts stelt de voorzieningenrechter vast dat verzoeker een spoedeisend belang heeft bij het verzoek om een voorlopige voorziening, nu per 1 juli 2006 ontruiming van zijn ROA-woning en stopzetting van de verstrekkingen dreigt. Voor het treffen van een voorlopige voorziening is dan reden indien het besluit naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter onrechtmatig is.
2.4 In het derde lid van artikel 15, onder c, ROA is bepaald dat de opvang van een asielzoeker in elk geval eindigt indien het een vreemdeling betreft die rechtmatig verwijderbaar is vanwege het niet inwilligen van de asielaanvraag: vier weken na de dag waarop de vreemdeling rechtmatig verwijderbaar is geworden.
2.5 De voorzieningenrechter gaat uit van de volgende feiten. Verzoeker heeft op 28 september 1990 verzocht om toegelaten te worden als vluchteling en tevens een aanvraag ingediend om een vergunning tot verblijf. Beide aanvragen zijn afgewezen. Het beroep van verzoeker tegen de ongegrondverklaring van het ingediende herzieningsverzoek is bij uitspraak van 10 december 1996 ongegrond verklaard. Op 19 maart 1997 heeft verzoeker een aanvraag om verlening van een vergunning tot verblijf met als doel "klemmende redenen van humanitaire aard" ingediend. Deze aanvraag is afgewezen, het bezwaar is ongegrond verklaard en het beroep hiertegen niet ontvankelijk. De aanvraag van verzoeker van 12 januari 2000 op grond van TBV 1999/22 is bij besluit van 11 februari 2000 niet ingewilligd. Bij brief van 26 juni 2003 heeft verzoeker verzocht om verlening van een verblijfsvergunning (14-1 procedure) welke blijkens het besluit op bezwaar van 24 januari 2006 niet is ingewilligd. Bij besluit van 3 mei 2006 is verzoeker tot ongewenst vreemdeling verklaard omdat hij bij herhaling wegens een misdrijf is veroordeeld.
2.6 Verzoeker heeft aangevoerd dat hij het recht op ROA voorzieningen dient te behouden nu de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie in een brief van 14 mei 2003 heeft verklaard dat ten aanzien van vreemdelingen voor wie een zogeheten 14-1 brief naar de Minister is gestuurd geen onomkeerbare stappen mogen worden genomen. Hieronder valt ook beëindiging van de opvangvoorzieningen. Verzoeker heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 24 januari 2006, en middels verzoeken om een voorlopige voorziening de rechter verzocht de procedures omtrent zijn verblijfsvergunning en de ongewenstverklaring in Nederland te mogen afwachten. Tevens wijst verzoeker erop dat hij valt onder de werking van de herziene werkwijze Stappenplan III. Eerst nadat de gemeente de zienswijze van verzoeker had gehoord en overwogen ter voorbereiding van het besluit, kon overgegaan worden tot beëindiging van verstrekkingen op grond van de ROA. Nu verzoeker niet is verzocht om zijn zienswijze, zoals is neergelegd in "Herziene werkwijze Stappenplan III", is verweerder niet bevoegd om over te gaan tot beëindiging van de voorzieningen.
2.7 Naar het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter zal het bestreden besluit tot beëindiging van de ROA-verstrekkingen in bezwaar stand houden. Daartoe wordt het volgende overwogen.
2.8 De voorzieningenrechter stelt vast dat op 24 juni 2003 een terugkeergesprek is gevoerd met verzoeker in het kader van de herziene werkwijze voor Stappenplan III, nadat drie verblijfsprocedures negatief waren geëindigd. Naar aanleiding van dit gesprek is vastgesteld dat verzoeker onvoldoende heeft ondernomen om terugkeer naar het land van herkomst mogelijk te maken. Inmiddels is niet gebleken dat verzoeker wel dergelijke stappen heeft ondernomen. De grief van verzoeker dat hij niet in de gelegenheid is gesteld om zijn zienswijze te geven naar aanleiding van het voornemen tot het beëindigen van de verstrekkingen is weliswaar terecht, maar gelet op feit dat de zienswijze bij de nog te nemen beslissing op bezwaar alsnog betrokken kan worden en hiermee het gebrek in het kader van artikel 4:9 Awb hersteld kan worden, kan naar het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter niet leiden tot het toewijzen van de voorlopige voorziening.
Tevens neemt de voorzieningenrechter in overweging dat inmiddels is gebleken dat de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Haarlem, bij uitspraak van 28 juni 2006 het beroep van verzoeker in de 14-1 procedure ongegrond heeft verklaard en de verzoeken om een voorlopige voorziening te treffen om opschorting van uitzetting in afwachting van de behandeling van deze procedure en die van het bezwaar tegen de ongewenstverklaring afgewezen. Hiermee is eiser sinds 3 mei 2006 niet alleen rechtmatig verwijderbaar maar tevens is het voor hem strafbaar om in Nederland te verblijven.
2.9 Gelet op het voorgaande bestaat geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening. Het verzoek daartoe wordt derhalve afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling zijn geen termen aanwezig.
3. Beslissing
De voorzieningenrechter:
wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Ghrib, voorzieningenrechter, en op 30 juni 2006 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van drs. M.A.J. Arts, griffier.
afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.