ECLI:NL:RBHAA:2006:AY6187
Rechtbank Haarlem
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Gegrondverklaring ontkenning vaderschap minderjarige na echtscheiding
In deze zaak heeft de vrouw verzocht om gegrondverklaring van de ontkenning van het vaderschap van de man met betrekking tot hun minderjarige kind. De vrouw heeft aangevoerd dat de man niet de biologische vader is van het kind, en dat zij sinds eind 2003 gescheiden van hem leeft. De biologische vader van de minderjarige is de heer [naam man2], met wie de vrouw inmiddels samenleeft. De man heeft geen verweer gevoerd tegen het verzoek en is niet verschenen op de zitting.
De rechtbank heeft vastgesteld dat het verzoek van de vrouw tijdig is ingediend, conform artikel 1:200 lid 5 van het Burgerlijk Wetboek. De bijzonder curator heeft in een brief aangegeven dat hij van mening is dat het verzoek voor toewijzing vatbaar is. Aangezien het verzoek van de vrouw onweersproken is en er geen aanwijzingen zijn dat het verzoek onrechtmatig is, heeft de rechtbank besloten het verzoek toe te wijzen.
De rechtbank heeft in haar beschikking van 14 maart 2006 geoordeeld dat de ontkenning van het vaderschap gegrond is. Dit betekent dat de man niet langer als vader van de minderjarige wordt erkend, wat juridische gevolgen heeft voor de familierechtelijke relatie tussen de man en het kind. De beschikking is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier, I. Rijs.