RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 05 - 6576
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 augustus 2006
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
gemachtigde: mr. M.M. Brink, advocaat te Haarlem,
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv),
verweerder.
Bij besluit van 30 juni 2005 heeft verweerder besloten dat eiser per 1 juni 2005 geen recht heeft op een uitkering ingevolge de Ziektewet (ZW).
Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 11 juli 2005 bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 20 oktober 2005 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 17 november 2005 beroep ingesteld.
Verweerder heeft op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en een verweerschrift ingediend.
Het beroep is ter zitting van 1 juni 2006 gevoegd behandeld met het beroep van eiser geregistreerd onder nummer AWB 05-6692. Dit betreft beroep tegen een beslissing ingevolge de Werkloosheidswet (WW). Eiser is in persoon verschenen. Hij is bijgestaan door zijn voornoemde gemachtigde en door mr. M.R.H. Meijer, advocaat te Haarlem, zijn gemachtigde in de zaak met nummer AWB 05-6692. Verweerder is vertegenwoordigd door M. Hokker, werkzaam bij Uwv Leiden en door D. Mooser, werkzaam bij Uwv Amsterdam. Tevens was ter zitting aanwezig M. Ahalouan als tolk.
2.1 Per 30 januari 1995 is eiser in dienst getreden bij [werkgever] (hierna werkgever). Bij brief van 22 december 2004 heeft de werkgever bij het CWI een ontslagaanvraag ingediend voor eiser. Per 27 december 2004 heeft eiser zich ziek gemeld. Bij brief van 21 februari 2005 heeft het CWI toestemming verleend de arbeidsverhouding met eiser op te zeggen, omdat -kort samengevat- in voldoende mate is komen vast te staan dat eiser veelvuldig te laat komt en een juiste aanvangstijd van essentieel belang is voor het productieproces. De werkgever heeft eiser vervolgens bij brief van 22 februari 2005 ontslag aangezegd per 1 juni 2005.
2.2 Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser veelvuldig te laat op zijn werk is verschenen ten gevolge waarvan hij per 1 juni 2005 is ontslagen. Omdat eiser redelijkerwijs had moeten begrijpen dat zijn gedrag ontslag tot gevolg zou hebben, heeft eiser volgens verweerder een benadelingshandeling gepleegd in de zin van artikel 45, eerste lid, aanhef en onder j, ZW. Het betreft een benadelingshandeling van de vijfde categorie, onder ten 2e, van het Maatregelenbesluit. Ingevolge artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b van het Maatregelenbesluit is hierom de gehele ziektewetuitkering blijvend geweigerd. Ter zitting heeft gemachtigde van verweerder nog opgemerkt dat in een normale situatie de werkgever het loon van de werknemer doorbetaalt tijdens ziekte. Het is aan het eigen gedrag van eiser te wijten dat hij per 1 juni 2005 werkloos is geworden en zijn werkgever hem per die datum niet langer doorbetaalt tijdens ziekte. Dit kan niet op verweerder worden afgewenteld. Een verband tussen de verwijtbare gedragingen ten gevolge waarvan eiser werkloos is geworden en de ingetreden arbeidsongeschiktheid is volgens verweerder niet vereist.
2.3 Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit. Eiser stelt allereerst dat in het primaire besluit niet is aangegeven waaruit de door eiser gepleegde benadelingshandeling zou hebben bestaan. Gelet hierop kan ook het bestreden besluit niet in stand blijven. Voorts is eiser van mening dat hem ten onrechte wordt verweten dat hij een benadelingshandeling heeft gepleegd. Eiser heeft niet redelijkerwijs kunnen begrijpen dat zijn te laat komen zijn ontslag tot gevolg zou kunnen hebben. Eiser heeft derhalve niet verwijtbaar gehandeld. Ook is eiser van mening dat het bestreden besluit is genomen in strijd met het gelijkheidsbeginsel. Eiser legt in dit verband een beslissing over van verweerder in een andere zaak van 13 september 2005. Subsidiair stelt eiser dat in elk geval sprake is van verminderde verwijtbaarheid.
De rechtbank overweegt als volgt.
2.4 De rechtbank dient in dit geschil te beoordelen of verweerder terecht heeft geweigerd eiser per 1 juni 2005 uitkering ingevolge de ZW uit te keren, omdat eiser een benadelingshandeling heeft gepleegd.
2.5 Ingevolge artikel 45, eerste lid, aanhef, en onder j, ZW weigert het Uwv het ziekengeld geheel of gedeeltelijk, tijdelijk of blijvend, indien de verzekerde door zijn doen en laten het Algemeen Werkloosheidsfonds, het wachtgeldfonds of het Uitvoeringsfonds voor de overheid benadeelt of zou kunnen benadelen.
Bij het Maatregelenbesluit UWV zijn nadere regels ter zake gesteld. Ingevolge artikel 2, gelezen in samenhang met artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, van dit Besluit en met Bijlage A bij het besluit, wordt bij het niet nakomen van een aan de Ziektewet gerelateerde verplichting in de vijfde categorie, ten tweede, een nader te bepalen maatregel opgelegd.
Voormelde vijfde categorie onder ten tweede luidt:
De verzekerde is verplicht zich zodanig te gedragen dat hij door zijn doen en laten het Algemeen Werkloosheidsfonds, het wachtgeldfonds of het Uitvoeringsfonds voor de overheid niet benadeelt of zou kunnen benadelen, doordat hij afstand doet van zijn aanspraak op loon onder voortduren van de dienstbetrekking, instemt met of berust in een eindiging van de dienstbetrekking of een eindiging van de dienstbetrekking op een eerder tijdstip dan bij het sluiten van de dienstbetrekking was overeengekomen.
2.6 Uit jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) (onder meer RSV 1999/51) leidt de rechtbank af dat een benadelingshandeling in de zin van artikel 45, eerste lid, onder j, ZW, gelet op de wetsgeschiedenis van dit artikel, in het bijzonder ziet op die situaties waarin een werknemer zijn recht op loon prijsgeeft op het moment dat het arbeidsongeschiktheidsrisico reeds is ingetreden. Daarnaast kan ook sprake zijn van een benadelingshandeling in de zin van de ZW (RSV 2000/16) in het geval een werknemer ten gevolge van verwijtbare gedragingen zijn recht op loon prijsgeeft terwijl op dat moment ook voorzienbaar was dat hij arbeidsongeschikt zou raken ten gevolge van deze verwijtbare gedragingen. De CRvB oordeelde voorts dat, in het geval van een werknemer die zich jarenlang verwijtbaar had gedragen (malversaties) ten gevolge waarvan hij uiteindelijk werd ontslagen en die (recent) voor zijn ontslag arbeidsongeschikt raakte, er geen sprake was van een in de ongeschiktheid tot werken liggende reden voor ontslag op staande voet. Een voorzienbaar verband tussen het gedrag van de werknemer dat tot ontslag heeft geleid en het intreden van de arbeidsongeschiktheid achtte de CRvB dan niet aanwezig en de CRvB vond het te ver gaan om in een dergelijk geval een werknemer te verwijten dat hij een benadelinghandeling in de zin van de ZW heeft gepleegd (RSV 2000/88).
2.7 In het licht van deze jurisprudentie kan het standpunt van verweerder, dat het louter aanwezig zijn van een verband tussen de gedragingen van eiser en zijn ontslag volstaat om een benadelingshandeling in de zin van de ZW aan te nemen, geen stand houden. Om te kunnen concluderen dat sprake is van een benadelingshandeling in de zin van artikel 45, eerste lid, aanhef en onder j, ZW, moet er tenminste een voorzienbaar verband bestaan tussen het gedrag dat tot ontslag heeft geleid en het intreden van de ongeschiktheid tot werken. De rechtbank is van oordeel dat dit verband in het onderhavige geval ontbreekt. Eiser is in elk geval in de periode oktober, november en december 2004 regelmatig te laat op zijn werk verschenen. Dit gedrag heeft er toe geleid dat de werkgever op 22 december 2004 bij het CWI een ontslagaanvraag heeft ingediend en dat verweerder eiser, na verkregen toestemming van het CWI, vervolgens heeft ontslagen. Eiser heeft zich per 27 december 2004 ziek gemeld. De rechtbank leidt uit het voorgaande af dat eiser in de periode waarin de verwijtbare gedragingen (het te laat komen) plaatsvonden niet arbeidsongeschikt was. Evenmin is gesteld of gebleken dat in die periode voor eiser voorzienbaar was dat hij in de toekomst arbeidsongeschikt zou raken. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder zich niet op het standpunt heeft kunnen stellen dat eiser een benadelingshandeling in de zin van de ZW heeft gepleegd.
2.8 Het beroep zal gegrond worden verklaard. Verweerder heeft gehandeld in strijd met artikel 45, eerste lid, onder j, ZW.
2.9 Gelet op de gegrondverklaring van het beroep hoeven de overige beroepsgronden van eiser geen bespreking meer.
2.10 Er bestaat aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, van de Awb te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten, zulks met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht. De kosten zijn op voet van het bepaalde in het bovengenoemde Besluit vastgesteld op € 644,-- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1).
2.11 Uit de gegrondverklaring van het beroep volgt tevens dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht ad € 37,-- dient te vergoeden.
3.1 verklaart het beroep gegrond;
3.2 vernietigt het bestreden besluit van 20 oktober 2005;
3.3 veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 644,-- te betalen door het UWV als rechtspersoon die deze kosten dient te betalen aan de griffier van de rechtbank;
3.4 gelast dat het UWV als rechtspersoon het door eiser betaalde griffierecht van € 37,-- aan hem vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.P.W van de Ven, rechter, en op 3 augustus 2006 in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. S.J. Giling, griffier.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht. Het hoger beroep dient te worden ingesteld door het indienen van een beroepschrift binnen zes weken onmiddellijk liggend na de dag van verzending van de uitspraak door de griffier.