RECHTBANK HAARLEM
Sector kanton Locatie Zaandam
Zaaknr. 315764 AZ VERZ 06-445
datum 10 augustus 2006
BESCHIKKING
tot ontbinding arbeidsovereenkomst
Algemene Woningbouwvereniging Monnickendam
te Monnickendam
verzoekende partij
gemachtigde mr. A.J.M. van Breevoort
verder te noemen AWV Monnickendam,
[verweerster]
te [adres]
verwerende partij
gemachtigde mr. L. de Jong
verder te noemen [verweerster].
Het verzoek van AWV Monnickendam strekt tot ontbinding van een tussen partijen gesloten arbeidsovereenkomst.
Het verzoek is gebaseerd op gewijzigde omstandigheden in de zin van artikel 7:685 BW, te weten dat de vertrouwensband tussen [verweerster] en de Raad van Toezicht van AWV Monnickendam ernstig en duurzaam verstoord is geraakt, om welke reden [verweerster] reeds door de Raad van Toezicht is ontslagen als [werkneemster] van de vereniging.
Daarop wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.
Het verweer strekte aanvankelijk tot afwijzing van het verzoek. Ter terechtzitting is echter erkend dat, vanwege het blijvend wegvallen van de vertrouwensband tussen [verweerster] en de (huidige) Raad van Toezicht, voortzetting van de arbeidsovereenkomst geen redelijke optie meer is.
Daarop wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.
Voor het geval van toewijzing van het verzoek is door [verweerster] gevraagd om toekenning van een ontslagvergoeding van
€ 219.357,-- bruto, vermeerderd met € 25.000 netto wegens immateriële schadevergoeding.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad op 3 augustus 2006.
De griffier heeft aantekeningen gemaakt van hetgeen op de terechtzitting is voorgevallen. Deze worden zo nodig uitgewerkt in een proces-verbaal.
De gemachtigde van AWV Monnickendam heeft een pleitnota overgelegd.
De inhoud van alle processtukken wordt hier als hier overgenomen beschouwd.
De uitspraak is tenslotte bepaald op vandaag te 14.00 uur.
In deze procedure mag worden uitgegaan van de volgende feiten omdat deze voldoende aannemelijk zijn geworden.
1. Tussen partijen bestaat sinds 1 januari 2001 een arbeidsovereenkomst. De (laatste) functie van [verweerster], die thans [leeftijd] oud is, was [werkneemster] van AWV Monnickendam, in welke functie zij per 8 juli 2002 was benoemd. Het laatstverdiende salaris bedroeg, exclusief vakantiebijslag en 13e maand, € 5.957,-- bruto per maand.
2. Medio 2004 is er gaandeweg een conflict gerezen tussen een bewonerscommissie en [verweerster], welk conflict door de bewonerscommissie is voorgelegd aan de Raad van Toezicht, waarvan nota bene 2 van de betreffende boze bewoners zelf deel uitmaakten. Een en ander is op een gegeven moment gemuteerd in een conflict tussen de Raad van Toezicht zelf en [verweerster]. Hierop hebben de hiervoor bedoelde 2 boze bewoners zich teruggetrokken uit de bewonerscommissie, maar zij zijn deel blijven uitmaken van de Raad van Toezicht.
3. Uiteindelijk is nog geprobeerd om het laatstgenoemde conflict door mediation tot een oplossing te brengen. Dat is helaas niet gelukt. Gevoelens van animositeit tussen [verweerster] en de Raad van Toezicht hebben de overhand gekregen.
4. Bij besluit van 25 mei 2006 heeft de Raad van Toezicht [verweerster] ontslagen als [werkneemster] van AWV Monnickendam en geschorst voor haar feitelijke werkzaamheden. Dat besluit is unaniem genomen, mede door de hiervoor onder 2. bedoelde boze bewoners. Een daartegen bij de kantonrechter te Amsterdam (?) gevorderde voorlopige voorziening is bij vonnis van 21 juni 2006 geweigerd.
Beoordeling van het verzoek
Ontvankelijkheid
Er zijn geen feiten of omstandigheden komen vast te staan, die zouden nopen tot niet-ontvankelijkheid van het verzoek.
Ontslagverboden
Ik heb mij ervan vergewist of het verzoek verband houdt met het bestaan van een verbod tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst of een opzegverbod als bedoeld in de artikelen 7:647, 648, 670 en 670a van het Burgerlijk Wetboek, of enig ander verbod tot opzegging van de arbeidsovereenkomst. Dat blijkt niet het geval.
Ontbinding of niet
Voldoende is gebleken van gewijzigde omstandigheden, die een voldoende gewichtige reden opleveren om de arbeidsovereenkomst op korte termijn te ontbinden. Ik stel me voor dit te doen met ingang van 21 september 2006.
Ingevolge de statuten komt aan de Raad van Toezicht de bevoegdheid toe om een [werkneemster] te ontslaan. Dat is gebeurd. Dit besluit is tot op heden niet rechtsgeldig aangetast. Dat betekent dat dit ontslagbesluit een feit accompli behelst en dat de overblijvende arbeids-overeenkomst een lege huls is geworden. Van voortzetting van die arbeidsovereenkomst kan reeds daarom in redelijkheid geen sprake meer zijn. Dat ook de positie van de Raad van Toezicht, althans van één of meer van zijn leden, wellicht op de tocht staat kan daaraan niet afdoen. De algemene vergadering heeft tot op heden geen stappen ondernomen om tot schorsing of ontslag van de Raad of van één of meer van zijn leden te besluiten. Mocht dat alsnog gebeuren dan ontstaat een nieuwe situatie waarin de Raad van Toezicht, in zijn nieuwe of vernieuwde samenstelling, desgewenst kan besluiten om [verweerster] weer als [werkneemster] te benoemen en haar ook als zodanig weer in dienst te nemen.
In elk geval kan de huidige situatie, waarin [verweerster] en de Raad van Toezicht niet meer door één deur kunnen, niet langer voortduren.
Ik ben van mening dat aan [verweerster] in redelijk-heid een vergoeding toekomt ten laste van de wederpartij. Die vergoeding wordt gesteld op een bedrag van € 96.503,40 bruto, voor zover mogelijk te beschouwen als aanvulling op toekomstige uitkeringen of andere arbeidsinkomsten.
Uitgangspunt bij het vaststellen van de te betalen ontbindingsvergoeding is de zogenaamde kantonrechterformule, die ingevolge landelijke afspraken door vrijwel alle Nederlandse kantonrechters wordt gehanteerd.
In het nu door mij te beslissen geval, behoort deze formule als volgt te worden ingevuld:
? aantal gewogen dienstjaren: 10 (afgerond);
? bruto maandsalaris, inclusief vakantiebijslag, € 6.433,56. De 13e maand wordt niet meegenomen nu daarop geen recht bestaat;
? correctiefactor 1,5.
Ik ben omtrent de correctiefactor van oordeel, dat in dit geval voldoende is gebleken van feiten en/of omstandigheden, die moeten resulteren in een grotere factor dan de bij een zogenaamde "kleurloze" of "neutrale" ontbinding te hanteren factor 1.
Om te beginnen rechtvaardigt het feitelijk ontbreken van de gebruikelijke ontslagbescherming voor een [werkneemster] van een vereniging als de onderhavige, waardoor deze als het ware automatisch het veld moet ruimen als een ernstig conflict ontstaat met de Raad van Toezicht, in beginsel een zekere verhoging van de correctiefactor.
Aan [verweerster] moet verder worden toegegeven dat de Raad van Toezicht in deze te weinig, althans onvoldoende professioneel invulling heeft gegeven aan zijn statutaire bevoegdheden. Om te beginnen is daar de dubbel-functie die twee van zijn leden een tijdlang hebben ingenomen, te weten enerzijds het lidmaatschap van de bewonerscommissie, die een conflict had met [verweerster], en anderzijds het lidmaatschap van de Raad van Toezicht, die kon beslissen over het al dan niet aanblijven van [verweerster]. In het verlengde daarvan en, zoals ik het zie, als een gevolg daarvan, kon het conflict tussen de bewonerscommissie en [verweerster] dusdanig escaleren dat de Raad van Toezicht daarbij zelf partij werd. Aan de voorzitter van de Raad van Toezicht valt te verwijten dat hij dit alles niet heeft voorkomen en later zelfs heeft toegelaten dat eerdergenoemde 2 boze bewoners, die toch moeilijk als onbevooroordeeld konden doorgaan, deel namen aan de besluitvorming omtrent het ontslag van [verweerster]. Daarbij komt nog de inhoud van bepaalde e-mailberichten, die tussen leden van de Raad van Toezicht in deze kwestie zijn gewisseld, en die voor wat betreft taalgebruik en verdere toonzetting weinig verheffend mogen heten. Tenslotte wijs ik nog op de onnodige, althans weinig terughoudende publiciteit die door toedoen van, althans met medewerking van de voorzitter, is gegeven aan het gerezen conflict. Het geheel ademt de sfeer van een ordinaire dorpsruzie waarin de Raad van Toezicht een hoofdrol heeft gespeeld, hetgeen niet passend is in zijn positie. Een en ander is AWV Monnickendam, als werkgeefster van [verweerster], ernstig aan te rekenen.
Zo bezien zou een forse verhoging van de correctiefactor in de rede hebben gelegen.
Daaraan doet echter weer af dat ook [verweerster] niet geheel vrijuit gaat in deze. Met AWV Monnickendam ben ik immers van oordeel dat [verweerster] bij de mogelijke oplossing van de gerezen geschillen niet altijd geheel eerlijk is geweest in de richting van de Raad van Toezicht, waarbij gevoelens van persoonlijke rancune, met name jegens de voorzitter, haar klaarblijkelijk niet geheel vreemd zijn geweest. Enerzijds beaamde zij herhaaldelijk met de mond dat het vertrouwen weer was hersteld, maar anderzijds bleek uit haar opstelling dat dit toch niet werkelijk het geval was. Ik noem in dat verband verder het “lekken”, althans “bekendmaken”, van privacygevoelige gegevens betreffende een eerdere sollicitatie van deze voorzitter en, bij wijze van dieptepunt, het betrekken van de werkgever (althans het Bureau Integriteit van de werkgever) van de voorzitter bij dit arbeidsconflict. Met name deze laatste actie kan geen ander doel hebben gehad dan het persoonlijk schaden van betrokkene. Dat [verweerster] zich op haar beurt toen al beschadigd achtte leverde daartoe geen vrijbrief op.
Alles tegen elkaar afwegend meen ik dat de wederzijdse verwijtbaarheid moet worden vertaald in een correctiefactor van 1,5.
Gelet op deze uitkomst moet aan AWV Monnickendam een termijn worden gegund om het verzoek in te trekken.
Omtrent de proceskosten moet worden geoordeeld zoals hierna bepaald.
Partijen worden in kennis gesteld van het voornemen hun arbeidsovereenkomst te ontbinden met ingang van 1 september 2006, onder toekenning aan [verweerster] van een vergoeding groot € 96.503,40 bruto, voor zover mogelijk te beschouwen als aanvulling op toekomstige uitkeringen of andere arbeidsinkomsten, en onder afwijzing van het eventueel meer of anders verzochte.
AWV Monnickendam krijgt tot en met 17 augustus 2006 de gelegenheid het verzoek in te trekken, dit schriftelijk aan de griffie van de rechtbank Haarlem, sector kanton, locatie Zaandam, en onder toezending van een afschrift aan de wederpartij.
Voor het geval het verzoek niet tijdig wordt ingetrokken wordt deze beschikking definitief op de dag na de genoemde uiterste datum voor intrekking. AWV Monnickendam wordt in dat geval veroordeeld tot betaling van hetgeen [verweerster] ingevolge deze beschikking toekomt.
Iedere partij moet de eigen kosten dragen.
Deze beschikking wordt uitvoerbaar verklaard bij voorraad.
Aldus gegeven door mr. F.M.Visser, kantonrechter in de rechtbank Haarlem, locatie Zaandam, en in het openbaar uitgesproken op 10 augustus 2006 in tegenwoordigheid van de griffier.