ECLI:NL:RBHAA:2006:AY5988

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
25 juli 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06-4471 en 06-5131
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
  • A.C.M. Rutten
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van leefgeldverstrekking aan ex-alleenstaande minderjarige asielzoeker

In deze zaak heeft de Rechtbank Haarlem op 25 juli 2006 uitspraak gedaan over de beëindiging van de verstrekking van leefgeld aan een ex-alleenstaande minderjarige asielzoeker (ex-ama). De zaak betreft verzoekster, die bezwaar had gemaakt tegen het besluit van 3 april 2006 van de Minister van Justitie, waarin de verstrekking van leefgeld werd beëindigd. De rechtbank oordeelde dat de eerste asielbeschikking van verzoekster dateert van na 1 januari 2000, waardoor het zogenaamde Stappenplan niet van toepassing is. Verweerder heeft de beslissing op juiste gronden genomen, conform het geldende beleid. De voorzieningenrechter overwoog dat de beëindiging van de leefgeldverstrekking terecht was, omdat verzoekster op 26 februari 2004 achttien jaar is geworden en haar eerste asielaanvraag inmiddels onherroepelijk was afgewezen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om een voorlopige voorziening af. De uitspraak is openbaar gedaan in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht
zaaknummers: AWB 06 - 4471 (voorlopige voorziening)
AWB 06 - 5131 (beroep)
uitspraak van de voorzieningenrechter van 25 juli 2006
in de zaak van:
[verzoekster],
wonende te [woonplaats],
verzoekster,
gemachtigde: mr. A.P. van Stralen, advocaat te Utrecht,
tegen:
de Minister van Justitie,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 3 april 2006, heeft het Bestuur van het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA) namens verweerder de verstrekking van leefgeld aan verzoekster beëindigd.
Tegen dit besluit heeft verzoekster bij brief van 28 april 2006 bezwaar gemaakt. Tevens heeft verzoekster op deze datum verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.
Bij besluit van 24 mei 2006 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft verzoekster bij brief van 19 juni 2006 beroep ingesteld. Bij brief van dezelfde datum is verzocht de voorlopig voorziening hangende de bezwaarprocedure gelijk te stellen met een verzoek dat wordt gedaan hangende het beroep bij de rechtbank.
De zaak is behandeld ter zitting van 19 juli 2006, alwaar beide partijen - met bericht van afmelding - niet zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1 Nadat verzoekster op 15 maart 2006 in de gelegenheid is gesteld haar zienswijze naar voren te brengen, heeft verweerder verzoekster bij brief van 3 april 2006 meegedeeld dat de verstrekking van leefgelden die zij ontvangt als ex-alleenstaande minderjarige asielzoeker (ex-ama) wordt beëindigd. Verweerder heeft zich op het volgende standpunt gesteld. Verzoekster is in het kader van haar eerste asielaanvraag uitgeprocedeerd en de eerste beschikking van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) dateert van ná 1 januari 2000, te weten van 13 februari 2002. Verzoekster is op 26 februari 2004 achttien jaar geworden, zodat de wettelijke basis om nog langer leefgelden te verstrekken ontbreekt. In het besluit op bezwaar d.d. 24 mei 2006 heeft verweerder dit standpunt gehandhaafd. Van horen van verzoekster in bezwaar is afgezien, omdat verweerder van oordeel was dat verzoeksters bezwaarschrift kennelijk ongegrond was.
2.2 Verzoekster heeft zich - samengevat - op het volgende standpunt gesteld. Verzoekster is van mening dat verweerder niet automatisch de verstrekkingen aan haar kan beëindigen, omdat in het onderhavige geval moet worden getoetst aan het zogenaamde "meewerkcriterium" uit het vigerende Stappenplan III. Uit het dossier blijkt dat verzoekster zich in voldoende mate heeft ingespannen terug te keren naar het land van herkomst. Het consulaat heeft schriftelijk aan haar te kennen gegeven geen laissez-passer te kunnen afgeven. Voorts blijkt uit het feit dat verzoekster zich thans nog in Nederland bevindt, dat zij kennelijk door de IND niet verwijderd kan worden. Aan verzoekster moet leefgeld worden voldaan, zolang zij in Nederland verblijft.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
2.3 Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Ingevolge het vijfde lid wordt, indien een verzoek om voorlopige voorziening is gedaan nadat bezwaar is gemaakt en op dit bezwaar wordt beslist voordat de zitting heeft plaatsgevonden, de verzoeker in de gelegenheid gesteld beroep bij de rechtbank in te stellen. het verzoek om voorlopige voorziening wordt gelijkgesteld met een verzoek dat wordt gedaan hangende het beroep bij de rechtbank.
2.4 Ingevolge artikel 8:86, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht Awb kan de voorzieningenrechter, indien het verzoek om een voorlopige voorziening hangende het beroep bij de rechtbank is gedaan en hij van oordeel is dat na de zitting nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak.
2.5 De in het onderhavige geval verkregen informatie is van dien aard dat nader onderzoek geen relevante nieuwe gegevens zal opleveren. Ook overigens bestaat geen beletsel om met toepassing van voormeld wettelijk voorschrift onmiddellijk uitspraak in de hoofdzaak te doen.
2.6 Uit de 'Beleidregels beëindiging verstrekking leefgelden aan ex-ama's' (kenmerk 5318904/04/DJJ) volgt dat de verstrekking van leefgelden aan ex-ama's die voor 21 augustus 2005 achttien jaar zijn geworden, per beëindigingbeschikking wordt beëindigd. Als zoals in het onderhavige geval de eerste IND beschikking dateert van na 1 januari 2000, verloopt volgens bovengenoemd beleid het traject als volgt. De IND verstuurt een brief namens de betrokken ketenpartners aan de vreemdeling, waarin wordt aangegeven welk traject in de periode daaropvolgend zal worden ingezet. De IND stuurt aan het COA een bericht dat de voorzieningen van de vreemdeling beëindigd kunnen worden. Het COA nodigt de ex-ama uit voor een oriënterend gesprek. Het COA informeert de ex-ama over zijn finale vertrektermijn en over zijn eigen verantwoordelijkheid voor het vertrek. Door het COA wordt namens verweerder de vreemdeling tijdens het zienswijzegesprek in kennis gesteld van het voornemen de verstrekkingen te beëindigen. De vreemdeling wordt daarop gehoord omtrent zijn zienswijze daarover, conform het bepaalde in artikel 4:8 Awb. Aan de vreemdeling wordt, na toetsing van eventueel door de ex-ama tegen de beëindiging aangevoerde bedenkingen binnen twaalf werkdagen de beschikking omtrent beëindiging van de uitkering door het COA uitgereikt.
2.7 Tussen partijen is niet in geschil dat verzoekster op 26 februari 2004 achttien jaar is geworden. Voorts dateert haar eerste asielbeschikking van 13 februari 2002. Niet in geschil is dat verzoeksters eerste aanvraag om toelating als vluchteling inmiddels onherroepelijk is afgewezen. Ter beoordeling van de voorzieningenrechter staat of verweerder de verstrekking van de leefgelden aan verzoekster heeft kunnen beëindigen. Daartoe wordt het volgende overwogen.
2.8 Verzoeksters stelling dat in haar geval het zogenaamde Stappenplan van toepassing is en dat moet worden getoetst aan het 'meewerkcriterium' kan niet worden gevolgd. Uit bovengenoemde beleidsregels blijkt dat het Stappenplan van toepassing is in zaken waarin de laatste IND-beschikking dateert van vóór 29 december 2000 en de eerste IND beschikking dateert van voor 1 januari 2000. Nu in het onderhavige geval verzoeksters eerste asielbeschikking dateert van 13 februari 2002 is niet het Stappenplan van toepassing, maar het beleid zoals omschreven onder rechtsoverweging 2.6. Het zogenaamde meewerkcriterium maakt van deze beleidsregels geen deel uit. Verzoeksters stelling dat het voor haar niet mogelijk is om terug te keren naar haar land van herkomst - wat hier verder ook van zij - kan dan ook niet tot een ander oordeel leiden, nu de beoordeling van dit aspect geen onderdeel uitmaakt de beslissing tot beëindiging van de verstrekking van leefgelden. Verzoekster heeft overigens niet nader gemotiveerd waarom in haar optiek desondanks toch het Stappenplan van toepassing zou zijn, dan wel dat zij anderszins aanspraak zou hebben op voortzetting van de uitbetaling van leefgelden.
2.9 Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat het bestreden besluit stand kan houden.
2.10 Gelet op het bovenstaande geeft de voorzieningenrechter toepassing aan artikel 8:86 Awb en zal het beroep ongegrond verklaren. Gegeven de beslissing in de hoofdzaak is er geen grond meer voor het treffen van de verzochte voorziening, zodat het verzoek zal worden afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De voorzieningenrechter:
3.1 verklaart het beroep ongegrond;
3.2 wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C.M. Rutten, voorzieningenrechter, en op 25 juli 2006 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. A. Buiskool, griffier.
afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag. Het hoger beroep dient te worden ingesteld door het indienen van een beroepschrift binnen zes weken onmiddellijk liggend na de dag van verzending van de uitspraak door de griffier.