RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 05 - 5119
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 juli 2006
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,
verweerder.
Bij besluit van 10 mei 2005 heeft verweerder eiser het recht op een uitkering krachtens de Werkloosheidswet toegekend met ingang van 1 april 2005 tot uiterlijk 30 september 2005. Tevens is in hetzelfde besluit de uitkering van eiser verlaagd met 35% voor de periode van 26 weken vanwege verwijtbare werkloosheid.
Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 17 juni 2005 bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 29 augustus 2005 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 4 oktober 2005, aangevuld bij brief ontvangen op 22 november 2005, beroep ingesteld.
Verweerder heeft op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en een verweerschrift ingediend.
Het beroep is behandeld ter zitting van 11 juli 2006, alwaar eiser in persoon is verschenen en alwaar verweerder zich heeft laten vertegenwoordigen door mr. D. Mooser, werkzaam bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen te Haarlem.
2.1 Eiser was van 1 april 2004 tot en met 31 maart 2005 in dienst bij de firma Motoport Hillegom als leerling-monteur in het kader van een leer-werkovereenkomst. Na afloop van deze periode is de arbeidsovereenkomst niet verlengd. De (ex-)werkgever heeft hiervoor als reden opgegeven dat eiser niet aan de verwachtingen voldeed. Gevraagd naar verdere verduidelijking antwoordde de (ex-)werkgever dat eiser onvoldoende gemotiveerd was en dat eiser zich op internet negatief heeft uitgelaten over motoren van het merk dat de (ex-)werkgever verhandelde, waarbij het feit dat eiser daar werkzaam was zichtbaar was voor de bezoekers van die internetsite, hetgeen mogelijk schadelijk voor de (ex-)werkgever is geweest. Hiervoor heeft hij eiser ook schriftelijk berispt. Op basis van deze verklaring heeft verweerder besloten om de uitkering van eiser met 35% voor de periode van 26 weken te verlagen.
2.2 Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat eiser door zijn gedrag had kunnen weten dat hij geen contractverlenging zou krijgen, waardoor hij verwijtbaar werkloos is. Eiser wordt verweten dat hij in strijd met de bepaling van de arbeidsovereenkomst negatieve uitlatingen heeft gedaan over de motoren die zijn (ex-)werkgever verkoopt. Dit valt eiser echter volgens verweerder niet in overwegende mate aan te rekenen, hetgeen is meegewogen in de maatregel en tot matiging heeft geleid.
2.3 Eiser is het niet eens met de opgelegde maatregel en voert daartoe aan dat gebrek aan motivatie de reden voor zijn ontslag was. Dit was het gevolg van gebrek aan toegezegde begeleiding in het leerproces. Tevens wijst hij erop dat het internet-incident geen aanleiding vormde voor ontslag, maar nu tegen hem wordt gebruikt als motief voor verwijtbare werkloosheid.
De rechtbank overweegt als volgt.
2.4 In het eerste lid onder a van artikel 24 WW is bepaald dat de werknemer voorkomt dat hij verwijtbaar werkloos wordt. In het tweede lid onder a is bepaald dat de werknemer verwijtbaar werkloos is geworden indien hij zich verwijtbaar zodanig heeft gedragen dat hij redelijkerwijs heeft moeten begrijpen, dat dit gedrag de beëindiging van zijn dienstbetrekking tot gevolg zou kunnen hebben.
2.5 Ingevolge het eerste lid van artikel 27 WW weigert het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen de uitkering blijvend geheel indien de werknemer een verplichting, hem opgelegd op grond van artikel 24, eerste lid, niet is nagekomen, tenzij het niet nakomen van de verplichting de werknemer niet in overwegende mate kan worden verweten. In dat geval weigert het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen de uitkering over een periode van 26 weken gedeeltelijk door het uitkeringspercentage te verlagen van 70 naar 35. Ingevolge het zesde lid van dit artikel kan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen besluiten van het opleggen van een maatregel af te zien, indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn.
2.6 Anders dan verweerder is de rechtbank van oordeel dat de feiten niet de conclusie rechtvaardigen dat eiser zich verwijtbaar zodanig heeft gedragen dat hij redelijkerwijs had moeten begrijpen dat dit gedrag tot niet verlenging van zijn dienstbetrekking zou kunnen leiden. Daartoe wordt overwogen dat eisers opmerking betrekking had op een prototype - dus niet een in de handel bestaand model betrof - en dat zijn waardering uitsluitend betrekking had op het uiterlijk - niet de kwaliteit - van dat prototype, dat volgens eiser overigens ook niet in deze vorm op de markt is gekomen. Voorts betreft het een éénmalig incident en was de naam van zijn (ex-)werkgever alleen zichtbaar wanneer de internetsitebezoeker doorklikte op het profiel van eiser, terwijl de vestigingsplaats van het bedrijf niet vermeld was. Anders dan verweerder heeft betoogd bevat de tekst van de afgesloten arbeidsovereenkomst geen bepaling waarvan gezegd kan worden dat eiser met zijn gedrag de arbeidsovereenkomst heeft geschonden. Het voorgaande betekent dat de grondslag voor het opleggen van een maatregel ontbreekt.
2.7 Gelet op het bovenstaande zal het beroep van eiser gegrond verklaard worden. Het bestreden besluit ontbeert een deugdelijke motivatie en zal worden vernietigd vanwege strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Voor een proceskostenveroordeling zijn geen termen aanwezig. Niet is gebleken dat eiser voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten heeft gemaakt.
2.8 Met toepassing van artikel 8:74, eerste lid, Awb zal de rechtbank de verweerder aanwijzen als rechtspersoon die het betaalde griffierecht moet vergoeden.
3.1 verklaart het beroep gegrond;
3.2 vernietigt het bestreden besluit;
3.3 draagt verweerder op opnieuw te beslissen op het bezwaarschrift van 17 juni 2005 met inachtneming van deze uitspraak;
3.4 draagt de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen op het betaalde griffierecht ad € 37,-- aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C.M. Rutten, rechter, en op 14 juli 2006 in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van drs. M.A.J. Arts, griffier.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht. Het hoger beroep dient te worden ingesteld door het indienen van een beroepschrift binnen zes weken onmiddellijk liggend na de dag van verzending van de uitspraak door de griffier.