RECHTBANK HAARLEM
SECTOR STRAFRECHT
Parketnummer: 15/635417-05
Uitspraakdatum: 27 juli 2006
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 11 en 13 juli 2006 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats]
wonende te [woonplaats].
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd wat in de dagvaarding is omschreven.
Op vordering van de officier van justitie is de omschrijving van de tenlastelegging ter terechtzitting aangepast. Na de aanpassing van de omschrijving van de tenlastelegging is aan verdachte tenlastegelegd dat:
1.
[ Zaaksdossier B 01: voorbereiding van cocaïnesmokkel vanuit Zuid-Amerika]
hij in of omstreeks de periode van 01 juni 2005 tot en met 30 juni 2005 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, en/of te Haarlem en/of te Amsterdam en/of te Lelystad en/of elders in Nederland tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, om (een) feit(en), bedoeld in het derde of vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het meermalen, althans eenmaal, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen van (een) hoeveelhe(i)d(en) cocaine, in elk geval (een) middel(en) vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen,
- (een) ander(en) heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen en/of te doen plegen en/of mede te plegen en/of uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen te verschaffen, en/of
- zich en/of (een) ander(en) gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft getracht te verschaffen en/of
- (een) voorwerp(en) en/of (een) vervoermiddel(en) en/of (een) stof(fen) en/of gelden en/of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan hij wist of ernstige reden had om te vermoeden dat zij bestemd was/waren tot het plegen van dat/die feit(en),
immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of (een of meer van) zijn mededader(s), opzettelijk
- (een of meer van) zijn mededader(s) (met elkaar) (telefonisch en/of persoonlijk) in contact gebracht en/of bij elkaar geintroduceerd
en/of
- een of meer ontmoetingen gearrangeerd en/of afgesproken en/of gehad en/of een of meer persoonlijke en/of telefonische gesprekken gevoerd en/of een of meer afspraken gemaakt aangaande
* de tussen hem en (een of meer van) zijn mededader(s) te gebruiken communicatiemiddelen en/of communicatiecode's en/of
* de wijze(n), waarop en/of de route (op de luchthaven Schiphol), waarlangs de hoeveelhe(i)d(en) cocaine, althans (een) middel(en) vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, binnen het grondgebied van Nederland zou(den) (moeten) worden gebracht en/of
* de (verdeling van) taken en/of activiteiten tussen hem en/of (een of meer van) zijn mededader(s) voorafgaande aan en/of bij en/of tijdens en/of na het binnen het grondgebied van Nederland brengen van de hoeveelhe(i)d(en) cocaine, althans (een) middel(en) vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I en/of
* de/het tijdstip(pen), waarop en/of de termijn(en), waarbinnen de hoeveelhe(i)d(en) cocaine, althans (een) middel(en) vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, binnen het grondgebied van Nederland zou(den)(moeten) worden gebracht, en/of
- een of meer plattegronden van de luchthaven Schiphol getekend en/of voorhanden gehad en/of (aan elkaar) getoond en/of overhandigd en/of in ontvangst genomen en/of
- een (week)schema (met vluchten vanuit Zuid-Amerika) opgesteld en/of voorhanden gehad en/of (aan elkaar) getoond en/of overhandigd en/of in ontvangst genomen
2.
[Zaaksdossier B 07: Hennepplantage in het Wilgenbos]
hij in of omstreeks de periode van 21 juni 2005 tot en met 15 september 2005 in de gemeente Lelystad, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 280 henneplanten, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
3.
[Zaaksdossier B 08: Handel in softdrugs]
hij in of omstreeks de periode van 01 juni 2005 tot en met 30 september 2005 te Lelystad, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk heeft vervoerd en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt, in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad (een) hoeveelhe(i)d(en) van meer dan 30 gram hashish en/of hennep, zijnde hashish en/of hennep (telkens) (een) middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
4.
[Zaaksdossier B 18: HBO studie op grond van vals diploma]
hij in of omstreeks de periode van 01 augustus 2005 tot en met 30 september 2005 te Lelystad en/of te Amsterdam opzettelijk gebruik heeft gemaakt van (een) vals(e) of vervalst(e)
- Diploma Beroepsonderwijs commercieel medewerker banken en/of
- Cijferlijst Beroepsonderwijs commercieel medewerker banken,
(elk) zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, als ware die/dat geschrift(en) echt en onvervalst, bestaande dat gebruikmaken hierin dat dat/die geschrift(en) (als bijlage(n)) waren meegezonden met een verzoek tot inschrijving 2005-2006 aan de Hogeschool van Amsterdam en bestaande die valsheid of vervalsing hierin dat op voornoemd(e) geschrift(en) was aangegeven dat hij, verdachte, met goed gevolg de opleiding commercieel medewerker banken aan het ROC Flevoland te Almere Buiten had afgelegd;
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft – zakelijk weergegeven – tot het navolgende gerekwireerd:
- bewezenverklaring van de onder 1, 2 en 4 tenlastegelegde feiten en ten aanzien van feit 3 bewezenverklaring in zoverre met de tenlastelegging de overtreding wordt bedoeld;
- ten aanzien van feit 1, 2 en 4: oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 38 (zegge: achtendertig) maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht en
- ten aanzien van feit 3: oplegging van hechtenis van 1 (zegge: één) maand.
Ten aanzien van feit 1.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij de tekening (een met de hand getekende plattegrond), die bij medeverdachte [medeverdachte 1] in een notitieboekje is aangetroffen, niet heeft gemaakt. Verdachte heeft voorts verklaard dat hij het weekschema met vluchten uit voornamelijk Zuid-Amerika op verzoek van medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] heeft gemaakt en dat de daarin vermelde gegevens zo te vinden zouden zijn op internet. Verder zou hij de bespreking van 14 juni 2005 en hetgeen daar is besproken, waarvan hij uit zichzelf wel wist waar het over ging, niet serieus hebben genomen.
De raadsman van verdachte heeft aangevoerd dat verdachte de tekening niet heeft gemaakt, dat het weekschema geen mogelijkheid bood om bij de cocaïne te komen, en daarmee sprake is van een ondeugdelijk middel en dat verdachte geen opzet, ook niet in voorwaardelijke vorm, heeft gehad op het voorbereiden van enig misdrijf.
Of sprake is van voorbereidingshandelingen dient in dit verband te worden beantwoord aan de hand van de volgende vragen:
1. Kan bewezen worden verklaard dat verdachte de in de tenlastelegging opgesomde voorwerpen opzettelijk heeft getekend en/of voorhanden heeft gehad en/of heeft getoond en/of heeft overhandigd en/of in ontvangst heeft genomen?
2. Zo ja, kan vervolgens bewezen worden verklaard dat die betreffende voorwerpen kennelijk bestemd zijn tot het begaan van een misdrijf?
3. Zo ja, kan vervolgens bewezen worden verklaard dat verdachte met de desbetreffende voorwerpen de in te tenlastelegging genoemde misdrijven heeft voorbereid althans opzet heeft gehad op één van de misdrijven als bedoeld in derde of vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet?
Het oordeel van de rechtbank dat de tekening van de lift en de personeelsdoorgang door verdachte en zijn medeverdachte is getekend, dat hij en/of zijn medeverdachte(n) de tekening in ontvangst heeft (hebben) genomen, aan anderen heeft (hebben) getoond en voorhanden heeft (hebben) gehad berust op het volgende. Op 14 juni 2005 werd door één van de verbalisanten van het observatieteam gezien dat verdachte bij de bijeenkomst bij café De Zagerij in Amsterdam was en dat medeverdachte [medeverdachte 3] een schriftje bij zich had, dat hij toonde aan de overige aanwezigen, tot wie verdachte en medeverdachten [medeverdachte 4], [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] behoorden. [medeverdachte 4] heeft verklaard dat de onderhavige tekening van de hand was van verdachte en medeverdachte [medeverdachte 3]. Verder betrof de plattegrond volgens [medeverdachte 4] de plaats voor de douane waar passagiers op Schiphol hun bagage oppakken, en tekende verdachte een deur op die plattegrond die alleen door marechaussee en douane werd gebruikt, en dat deze deur volgens het plan van verdachte kon worden gebruikt om zonder controle weg te lopen met verdovende middelen. Samen hebben verdachte en [medeverdachte 3] aan [medeverdachte 1] uitgelegd wat de mogelijkheden waren, aldus [medeverdachte 4]. Volgens het proces-verbaal van bevindingen van de verbalisant [verbalisant 1] betreft deze tekening een plattegrond van Aankomsthal West 2, terminal 3 van de luchthaven Schiphol, waar de paspoortcontrole plaatsvindt en waar zich bevinden de personeelsdeuren W-0412 en W-0403, die door personeel met de juiste autorisatie kunnen worden gebruikt zonder dat men langs een fysieke paspoortcontrole komt.
Aan de verklaring van verdachte ter terechtzitting dat hij niet (mede) de bedenker of maker is geweest van de tekening hecht de rechtbank gelet op het voorgaande geen geloof.
Voorts is komen vast te staan dat het eveneens bij [medeverdachte 1] aangetroffen weekschema met vluchten door verdachte is gemaakt. De zich daarop in rood handschrift bevindende arceringen en tekst: “Aruba Cureçao Suriname” zou verdachte niet hebben aangebracht. Verbalisanten van het observatieteam hebben op 22 juni 2005 gezien dat [medeverdachte 3] een papier van A-4 formaat, waarin handgeschreven cijfers en letters stonden aan [medeverdachte 4] liet zien en dat zich daarop toen ook de rode arceringen bevonden. [medeverdachte 4] heeft verklaard dat [medeverdachte 3] tegen [medeverdachte 1] heeft gezegd dat Paramaribo, Suriname onveilig was voor drugssmokkel vanwege de 100% controles. De rechtbank acht de verklaring van verdachte ter terechtzitting dat niet is gesproken over geld of cocaïne ongeloofwaardig, gelet op de gedetailleerde verklaringen van verdachte die hij op 6 en 14 december 2005 bij de Koninklijke Marechaussee heeft afgelegd, dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] wilden weten of er een mogelijkheid was om `niet door de Douane heen te gaan' en dat zij volgens [medeverdachte 3] EUR 50.000 kon verdienen, de verklaring van [medeverdachte 4] en de zevende verklaring van [medeverdachte 3] ten overstaan van de Koninklijke Marechaussee dat met [medeverdachte 5], [medeverdachte 4] en [medeverdachte 1] is gesproken over het halen van tassen met drugs.
Ook kan bewezen worden verklaard dat de tekening en het weekschema bestemd zijn voor het plegen van een misdrijf, nu deze informatie alleen maar afkomstig kan zijn van personen die de situatie op de luchthaven goed kennen, weten wat bronlanden van verdovende middelen zijn en weten bij welke vluchten 100%-controles plaatsvinden. Deze kennis moet bij verdachte en [medeverdachte 3], die daar bij de Koninklijke Marechaussee werkzaam waren, aanwezig zijn geweest. Met betrekking tot het verkrijgbaar zijn via internet van de gegevens, die op het weekschema staan, merkt de rechtbank op dat die gegevens niet als zodanig van internet gehaald kunnen worden, maar dat de gegevens door verdachte en zijn medeverdachte verwerkt zijn, waarbij de specifieke kennis van verdachte en medeverdachte omtrent de zogeheten bronlanden en de 100%-controles door hen is meegenomen.
Met deze uitgangspunten is de rechtbank tot het oordeel gekomen dat de tekening en het weekschema van de vluchten uit Zuid-Amerikaanse landen kennelijk bestemd zijn tot het plegen van voorbereidingshandelingen op de invoer van verdovende middelen. Daaraan doet niet af dat omstreeks de periode waarin de tekening werd vervaardigd de betreffende toegangsdeur niet meer zonder douanecontrole kon worden gepasseerd.
Naast het tekenen en/of voorhanden hebben en/of tonen en/of overhandigen en/of in ontvangst nemen van genoemde voorwerpen is de rechtbank van oordeel dat uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte zich ook heeft schuldig gemaakt aan de overige in de telastelegging bewezen verklaarde gedragingen met betrekking tot de voorbereidingshandelingen .
Uit het voorgaande en de bewijsmiddelen, waaronder de opgenomen en afgeluisterde tapgesprekken blijkt tenslotte dat het de bedoeling van verdachte en diens medeverdachten was via de luchthaven Schiphol cocaïne in te voeren en dat men zocht naar methodes waarop dat kon gebeuren. Hieraan doet niet af dat verdachte na het geven van inlichtingen weliswaar verder in zee met zijn medeverdachten wilde gaan, maar dit niet meer kon of durfde, nadat hij erachter was gekomen dat het inmiddels onmogelijk was geworden om de verdovende middelen langs de door hem beoogde weg Nederland binnen te brengen, alsmede omdat hij het idee had gekregen dat er onderzoek naar zijn handelen en dat van zijn medeverdachten werd gedaan. Het tenlastegelegde feit kan dan ook worden bewezen.
Ten aanzien van feit 2.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij samen met ene [betrokkene 1] betrokken is geweest bij het kweken van ongeveer 80 hennepplanten. De overige 200 hennepplanten die op een andere plek in het Wilgenbos zijn aangetroffen waren niet van hem maar van [betrokkene 1]. Hij heeft samen met [betrokkene 1] in totaal ongeveer 200 stekjes gekocht en een deel van zijn planten was dood gegaan. [betrokkene 1] verzorgde de planten en verdachte heeft daarvoor met [betrokkene 1] mest gekocht. Verdachte heeft voorts verklaard dat hij in de tenlastegelegde periode een keer de hennepplantage heeft bezocht en dat de afgeluisterde telefoongesprekken over de plantage gaan.
De rechtbank vat het verweer van verdachte aldus op, dat hij stelt geen opzet te hebben gehad op het aanwezig hebben van meer dan 80 hennepplanten en ook dat er geen sprake is geweest van medeplegen daarvan. Dit verweer wordt verworpen. Verdachte heeft blijkens zijn verklaring ter terechtzitting samen met zijn medeverdachte een grote hoeveelheid (200) planten gekocht. Blijkens het dossier is in het Wilgenbos in de gemeente Zeewolde een hennepveld van ongeveer 80 planten aangetroffen met een hoogte van 75 centimeter en vol in bloei; in ditzelfde bosperceel bevond zich een tweede hennepveld, dat bestond uit 200 volgroeide planten, eveneens met een lengte van 75 centimeter. Verdachte heeft daarnaast met zijn medeverdachte overleg gehad en afspraken gemaakt over het kweken en de verzorging van hennepplanten. Hoewel verdachte en zijn medeverdachte wel een afspraak kunnen hebben gemaakt over de verdeling van de oogst, zijn daarvoor in het dossier geen aanknopingspunten aangetroffen. Dit zou overigens ook geen gevolgen hebben gehad voor het bewijs van het medeplegen van en de opzet op het aanwezig hebben van de ongeveer 280 hennepplanten. De rechtbank acht de verklaring van verdachte dat hij en zijn medeverdachte slechts 200 planten hebben gekocht niet aannemelijk, omdat de planten die in de beide hennepvelden in het Wilgenbos zijn aangetroffen allemaal een lengte van 75 centimeter hadden.
4.2 Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 tenlastegelegde feit heeft begaan in dier voege dat:
hij in de periode van 13 juni 2005 tot en met 30 juni 2005 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, en/of te Haarlem en/of te Amsterdam en/of te Lelystad en/of elders in Nederland tezamen en in vereniging met anderen
om feiten, bedoeld in het derde of vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het meermalen opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen van hoeveelheden cocaïne, voor te bereiden en/of te bevorderen:
- zich en/of (een) ander(en) gelegenheid en/of inlichtingen tot het plegen van die feiten heeft getracht te verschaffen en/of
- voorwerpen voorhanden heeft gehad, waarvan hij wist dat zij bestemd waren tot het plegen van die feiten,
immers hebben hij, verdachte, en/of een of meer van zijn mededaders:
- een of meer van zijn mededaders met elkaar telefonisch en persoonlijk in contact gebracht en bij elkaar geïntroduceerd
en
- meer ontmoetingen gearrangeerd en afgesproken en gehad en een of meer persoonlijke en telefonische gesprekken gevoerd en/of een of meer afspraken gemaakt aangaande
* de wijzen waarop en/of de route op de luchthaven Schiphol waarlangs de hoeveelheden cocaïne, binnen het grondgebied van Nederland zouden moeten worden gebracht en/of
* de verdeling van taken en/of activiteiten tussen hem en/of een of meer van zijn mededaders voorafgaande aan en/of bij en/of tijdens en/of na het binnen het grondgebied van Nederland brengen van de hoeveelheden cocaïne en/of
* de termijnen, waarbinnen de hoeveelheden cocaïne binnen het grondgebied van Nederland zouden moeten worden gebracht en/of
- een plattegrond van de luchthaven Schiphol getekend en/of voorhanden gehad en/of aan elkaar getoond en/of overhandigd en/of in ontvangst genomen en/of
- een weekschema met vluchten vanuit Zuid-Amerika opgesteld en/of voorhanden gehad en/of aan elkaar getoond en/of overhandigd en/of in ontvangst genomen
2. [Zaaksdossier B 07]
hij in de periode van 21 juni 2005 tot en met 15 september 2005 in Nederland tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 280 henneplanten, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II.
3. [Zaaksdossier B 08]
hij in of omstreeks de periode van 20 juni 2005 tot en met 19 september 2005 te Lelystad, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, meermalen, (telkens) opzettelijk heeft vervoerd en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt hoeveelheden hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II.
4. [Zaaksdossier B 18]
hij in de periode van 30 augustus 2005 tot en met 30 september 2005 te Lelystad en/of te Amsterdam opzettelijk gebruik heeft gemaakt van een vals Diploma Beroepsonderwijs commercieel medewerker banken en een valse Cijferlijst Beroepsonderwijs commercieel medewerker banken, elk zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, als ware die geschriften echt en onvervalst, bestaande dat gebruikmaken hierin dat die geschriften als bijlagen waren meegezonden met een verzoek tot inschrijving 2005-2006 aan de Hogeschool van Amsterdam en bestaande die valsheid hierin dat op voornoemde geschriften was aangegeven dat hij, verdachte, met goed gevolg de opleiding commercieel medewerker banken aan het ROC Flevoland te Almere Buiten had afgelegd.
Voorzover in de bewezenverklaarde tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
5. Strafbaarheid van het feit
Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1: medeplegen van een feit, bedoeld in het derde of vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voorbereiden of bevorderen door een ander daartoe gelegenheid of inlichtingen tot het plegen van dat feit heeft trachten te verschaffen en voorwerpen voorhanden te hebben, waarvan hij weet dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit.
Ten aanzien van feit 2: medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, eerste lid onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, strafbaar gesteld bij artikel 11, tweede lid van de Opiumwet.
Ten aanzien van feit 3: medeplegen van het handelen in strijd met een in artikel 3, eerste lid onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, strafbaar gesteld bij artikel 11, eerste lid van de Opiumwet.
Ten aanzien van feit 4: valsheid in geschrift
6. Strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dus strafbaar.
7. Motivering van de sanctie
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, alsmede de persoon van verdachte zoals uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het navolgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft zich gedurende een periode van ongeveer twee weken - met anderen - schuldig gemaakt aan het plegen van voorbereidingshandelingen, gericht op het met regelmaat invoeren van cocaïne in Nederland. Verdachte, werkzaam bij de Koninklijke Marechaussee, heeft daartoe hem ambtshalve bekende en voor zijn medeverdachten cruciale informatie over de luchthaven Schiphol verstrekt, zoals een plattegrond van aankomsthal West 2, terminal 3 en een schema met vluchten uit landen waarvan het bekend is dat daarvan regelmatig gebruik wordt gemaakt door koeriers met verdovende middelen. Op dit schema is aangegeven bij welke vluchten veelal 100%-controles plaatsvinden.
Aldus heeft verdachte een bijdrage geleverd aan de instandhouding van het internationale drugscircuit. Het gaat hier om cocaïne, een stof die gevaarlijk is voor de gezondheid van gebruikers, met alle gevolgen voor de gebruikers en voor de maatschappij van dien. Drugshandel gaat immers vaak gepaard met geweldscriminaliteit en leidt tot vele vormen van vermogenscriminaliteit bij de verslaafden. Met de handel in deze stoffen wordt veel geld verdiend. Kennelijk heeft verdachte zich laten leiden door het oogmerk van financieel gewin ten koste van anderen.
De rechtbank rekent het verdachte zwaar aan dat hij bij de voorbereidingshandelingen misbruik heeft gemaakt van zijn positie en bevoegdheden als medewerker van de Koninklijke Marechaussee en het vertrouwen dat in hem werd gesteld. Bovendien heeft verdachte getracht het systeem van controle op de internationale drugshandel te ondermijnen.
Daarnaast heeft verdachte een hoeveelheid van 280 hennepplanten aanwezig gehad en een hoeveelheid hennep vervoerd en verkocht. Hennep bevat de voor de volksgezondheid schadelijke stof THC en is om deze reden door de wetgever op de bij de Opiumwet behorende lijst II geplaatst. Ook bij het plegen van deze feiten is verdachte uit eigen financieel gewin voorbijgegaan aan de belangen van de volksgezondheid.
Tenslotte heeft verdachte toelating gekregen tot een HBO-studie door gebruikmaking van een vals diploma en een valse cijferlijst. Op basis van deze toelating heeft verdachte eveneens ten onrechte studiefinanciering ontvangen.
Bij laatstgenoemde drie feiten heeft verdachte zich evenmin iets gelegen laten liggen aan de voorbeeldfunctie die medewerkers van de Koninklijke Marechaussee in de maatschappij geacht mogen worden te vervullen.
Gegeven de aard en de ernst van de bewezenverklaarde feiten is een gevangenisstraf van aanzienlijke duur op zijn plaats. De rechtbank zal bepalen dat een gedeelte daarvan vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd opdat verdachte er in de toekomst van wordt weerhouden opnieuw strafbare feiten te begaan. De rechtbank wijkt hiermee af van de eis van de officier van justitie, aangezien de rechtbank deze onvoldoende recht vindt doen aan de aard en ernst van het onder 1. bewezenverklaarde feit en de periode waarin de bewezen handelingen hebben plaatsgevonden
8. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
Opiumwet: 2, 3, 10, 10a en 11
Wetboek van strafrecht: 47, 57, 62, 225
9. Beslissing
De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte de tenlastegelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 4.2 vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder feit 1 tot en met 4 meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat de bewezenverklaarde feiten de hierboven onder 5. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte ten aanzien van feit 1,2 en 4 tot een gevangenisstraf voor de duur van 27 (zegge: zevenentwintig) maanden, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot 9 (zegge: negen) maanden, niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van de op twee jaar bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de thans opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Veroordeelt verdachte ten aanzien van feit 3 tot een hechtenis voor de duur van 1 (zegge: één) maand.
10. Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. Van Acker, voorzitter,
mrs. Van Zutphen en Van Dijk, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffiers mrs. Dijkstra en Ket,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 27 juli 2006.