zaaknummer / rolnummer: 100465 / HA ZA 04-427
G.C.K.N. K.,
wonende te [woonplaats],
eiser,
procureur mr. B.K.M. Fritz,
1. H.G. VAN DER V.,
wonende te [woonplaats],
niet verschenen,
2. de naamloze vennootschap ACHMEA SCHADEVERZEKERINGEN N.V., h.o.d.n. ZILVEREN KRUIS ACHMEA,
gevestigd te Apeldoorn,
procureur mr. M. Middeldorp,
advocaat mr. A. de Boer te Zwolle,
gedaagde partijen.
Partijen zullen hierna K. en Van der V. en Achmea genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 16 februari 2005,
- het proces-verbaal van getuigenverhoor van 28 april 2005,
- het proces-verbaal van voortzetting van getuigenverhoor tevens tegen-getuigenverhoor van 13 september 2005,
- het proces-verbaal van voortzetting van getuigenverhoor van 16 december 2005,
- de conclusie na getuigenverhoor,
- de antwoordconclusie na getuigenverhoor.
1.2. Vervolgens is vonnis bepaald.
2. De verdere beoordeling
Ten aanzien van de vordering jegens Achmea
De aanrijding
2.1. In het tussenvonnis van 16 februari 2005 (verder: het tussenvonnis) heeft deze rechtbank Achmea toegelaten tot tegenbewijs ter ontzenuwing van het vermoeden dat er op 19 juni 2001 op de Uiterdijk te Zaandam, gemeente Zaanstad, een aanrijding heeft plaatsgevonden tussen de Colt van Van der V. en de geparkeerd staande Audi van K..
2.2. Ter voldoening aan haar bewijsopdracht heeft Achmea N.L. Bosscha (verder: Bosscha), verkeersongevallenanalist, als getuige doen horen. Deze heeft verklaard als volgt:
“U houdt mij nog eens de conclusies voor die in mijn rapport staan vermeld. Ja, het klopt dat ik de schade aan de voorzijde van de Audi en de impactsnelheid waarmee die moet zijn ontstaan niet kan rijmen met het schadebeeld dat ik aan de achterzijde van de auto aantrof. Ook op een aantal detailpunten heb ik de schade niet kunnen rijmen met het ongeval zoals zich dat moet hebben voorgedaan. (...) U vraagt mij, getuige Bosscha, op een schaal van 0 tot 10 aan te geven hoe groot ik de kans acht dat de schade zoals ik die aan de achterzijde van auto heb aangetroffen door de aanrijding aan de voorzijde kan zijn ontstaan. Als technicus zeg ik dat die kans 0 is, maar ik weet, in het leven heb je nooit 100 procent zekerheid dus formuleer ik het aldus: ik acht het zeer, zeer onwaarschijnlijk, anders gezegd: met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid is het zo dat lang niet alle schade aan de achterzijde zal zijn ontstaan door de aanrijding zoals die zich op de voorzijde van de auto heeft afgetekend. De ook in de conclusie van mijn rapport genoemde snelheid van 35 – 40 km per uur is de snelheid waarmee tegen de Audi is aangebotst.”
2.3. Ook K. heeft ter voldoening aan zijn nog nader te noemen bewijsopdracht getuigen voorgebracht. Enkelen hebben eveneens verklaard over de aanrijding op 19 juni 2001. G. K. (sr.) heeft hierover het volgende verklaard:
“Het is lang geleden dat de aanrijding plaatsvond. (...) Ik zag dat mevrouw Van der V. het terrein van de schroothandel kwam afrijden. Ze nam de bocht richting stad. Ze had een wasmachine afgeleverd als schroot, toen ging ze de stad in naar rechts, in plaats van dat ze remde gaf ze gas toen er een vrachtwagen aan kwam en daardoor vloog ze op de Audi. De Audi vloog naar achteren. Daar stond een aanhanger die daar leeg was neergezet, daar schoof de Audi onder. Er was voldoende ruimte dat de Audi daaronder kon schuiven. Ik zag dat de Audi aan de achterkant meer was beschadigd dan aan de voorkant.”
Van der V. heeft hierover het volgende verklaard:
“Ik weet nog dat ik op 19 juni 2001 in een Mitsubishi Colt van ongeveer 15 jaar oud op de Zaanse Schroothandel ben geweest. Ik had daar een wasdroger en een magnetron weggebracht. Nadat er was afgerekend ging ik weer naar huis. (...) Ik reed de werf af en nam een bocht naar rechts, vervolgens reed ik nog een stukje, geen grote afstand en ik zie dat mij een vrachtwagen tegemoet komt. Die was op dat moment al vlakbij. (...) Het was een grote vrachtwagen. Ik weet zeker dat de kleur rood was. Inderdaad, dat heb ik al eerder verklaard en dat zeg ik hier nog eens. Ik weet nog dat er containers rechts langs de kant van de straat stonden. Het was daardoor ter plaatse nogal krap voor twee auto’s om erlangs te komen. Eerst dacht ik dat het nog wel zou gaan, vervolgens zag ik dat die vrachtauto toch meer naar mijn kant kwam. Ik had het gevoel dat ik moest uitwijken. Ik schrok en daardoor gaf ik meer gas in plaats van te remmen en knalde ik bovenop de auto die daar rechts langs de straat geparkeerd stond.”
2.4. In het bij akte overlegging producties door K. overgelegde rapport van Bosscha ongevallenanalyse staat onder meer het volgende:
“Op het front van de Audi werden enkele grijze (lak)sporen aangetroffen welke mogelijk afkomstig zouden kunnen zijn van de grijze Mitsubishi Colt (bestuurd door mw. Van der V.).”
2.5. Tot slot heeft ook de vrachtwagenchauffeur een verklaring afgelegd, zoals neergelegd in het rapport van ITEB B.V.. Hij heeft hierin verklaard als volgt:
“Ik moest daar een lading spijkerhout lossen. Ik reed in een blauwgrijze vrachtwagen van het merk Scania, BB-DH-65. Op de Uiterdijk kwam mij een grijze, dan wel witte personenauto tegemoet rijden. Of er een vrouw dan wel een langharige man achter het stuur zat weet ik niet. Ik reed in de richting van de Zaanse Schroothandel. De personenauto week naar rechts uit. Ik ben gewoon doorgereden en heb geen aanrijding gezien.”
2.6. Nu twee getuigen uit eigen waarneming hebben verklaard over de gestelde aanrijding, de partijdeskundige van Achmea in zijn rapport aanwijzingen heeft gevonden voor enig contact tussen de Colt en de Audi en bovendien de betrokken vrachtwagenchauffeur bevestigt dat hij de auto van Van der V. voor hem zag uitwijken, kan niet worden gezegd dat Achmea erin is geslaagd tegenbewijs te leveren ter ontzenuwing van het vermoeden dat er op 19 juni 2001 op de Uiterdijk te Zaandam, gemeente Zaanstad, een aanrijding heeft plaatsgevonden tussen de Colt van Van der V. en de geparkeerd staande Audi van K.. Derhalve wordt als vaststaand aangenomen dat op 19 juni 2001 een aanrijding heeft plaatsgevonden tussen de Colt en de Audi.
Causaal verband tussen aanrijding en gevorderde schade
2.7. Eveneens in voornoemd tussenvonnis heeft deze rechtbank aan K. het bewijs opgedragen van zijn stelling dat de door hem in onderhavige procedure gevorderde schade aan zijn auto geheel is veroorzaakt door de voorshands als vaststaand aangenomen aanrijding tussen de Colt van Van der V. en de geparkeerd staande Audi van K..
2.8. Ter voldoening aan zijn bewijsopdracht heeft K. zichzelf, als partijgetuige, zijn vader, G. K. (sr.), zijn vriendin, I. M. (verder: M.) en gedaagde sub 1, Van der V. gehoord.
2.9. K. heeft met betrekking tot de schade het volgende verklaard:
“De Audi waar het in deze zaak om gaat, had ik toen ongeveer een jaar in bezit. Ik had de auto een paar uur voor de aanrijding buiten geparkeerd (...). De auto had op dat moment geen enkele schade, hij was puntgaaf. (...) Op een gegeven moment, ik meen tussen vier en vijf uur in de middag, werd ik gebeld door mijn vader, die mij vertelde dat de auto in elkaar was gereden. (...) Toen ik door mijn vader was gebeld ben ik naar beneden gegaan en gaan kijken. Op het moment dat mijn vader belde zat ik TV te kijken. Nee, ik heb de klap van de aanrijding niet gehoord, maar de kamer waarin ik TV zat te kijken grenst ook niet aan de straat. Ik ging kijken en zag dat mijn auto in elkaar lag. Ik zag een wit autootje waarin Hendrika van der V. had gereden. Die stond tegen de voorzijde van de Audi. Voorts zag ik dat mijn auto aan de achterzijde flink tegen de zich daarachter bevindende trailer aanstond. Ook aan die zijde was mijn auto beschadigd. (...) Ik zie dat Bosscha de gang van zaken in twijfel trekt, maar het is toch gebeurd door die aanrijding van Van der V.. Mijn auto was puntgaaf toen ik hem daar een paar uur eerder parkeerde en na de aanrijding zag ik de schade zoals ook Bosscha die heeft gezien.”
Tijdens het verhoor van Bosscha voegt K. hieraan toe:
“De schade op foto 12 (van het rapport van Bosscha) kan er misschien al voor de aanrijding op gezeten hebben, maar de schade op foto 13 en 14 zat er nog niet, misschien dat die is ontstaan met de takelwagen bij het ophalen van de auto na de aanrijding.”
2.10. G. K. (sr.) heeft met betrekking tot de schade het volgende verklaard:
“Het is lang geleden dat de aanrijding plaatsvond. (...) Ik zag dat mevrouw Van der V. het terrein van de schroothandel kwam afrijden. Ze nam de bocht richting stad. Ze had een wasmachine afgeleverd als schroot, toen ging ze de stad in naar rechts, in plaats van dat ze remde gaf ze gas toen er een vrachtwagen aan kwam en daardoor vloog ze op de Audi. De Audi vloog naar achteren. Daar stond een aanhanger die daar leeg was neergezet, daar schoof de Audi onder. Er was voldoende ruimte dat de Audi daaronder kon schuiven. Ik zag dat de Audi aan de achterkant meer was beschadigd dan aan de voorkant. (...) Ik zag wel dat de Audi beschadigd was. De schade zat aan de auto. (...) De Audi was schadevrij voordat het ongeval plaatsvond. De Audi was praktisch nieuw.”
2.11. M. heeft het volgende verklaard:
“Zelf heb ik niets van het ongeluk meegemaakt. Ik ging op 19 juni 2001 naar mijn werk. Toen heb ik nog gezien dat de auto volledig intact was. De auto was gloednieuw en had nog geen schade. Toen ik uit mijn werk kwam, was het ongeluk al gebeurd. Ik zag de Audi op het terrein van de schroothandel staan. De achterkant en de voorkant zaten in elkaar.”
2.12. Tot slot heeft ook Van der V. een verklaring afgelegd met betrekking tot de schade. Deze luidt, onder meer, als volgt:
“(...) Ik reed de werf af en nam een bocht naar rechts, vervolgens reed ik nog een stukje, geen grote afstand en ik zie dat mij een vrachtwagen tegemoet komt. Die was op dat moment al vlakbij. (...) Het was een grote vrachtwagen. Ik weet zeker dat de kleur rood was. Inderdaad, dat heb ik al eerder verklaard en dat zeg ik hier nog eens. (...) U vraagt mij naar de snelheid op het moment dat ik schrok. Welnu, die zal niet hoog zijn geweest. (...) Mr. Frits merkt tijdens het dicteren op dat ik tot twee keer toe heb gezegd dat ik ongeveer 50 reed. U zegt dat dat voor u aanleiding is geweest om nog eens door te vragen, nu ik ook heb verklaard dat ik de vrachtwagen heb zien naderen en u het gevoel heeft dat 50 wel een hoge snelheid is onder die omstandigheden, waarin ik zojuist de werf heb verlaten met een bocht naar rechts. Welnu, ik durf het niet te zeggen. (...) Ik heb wel gekeken naar de auto waar ik tegenaan ben gereden. Eerlijk gezegd kan ik niet meer zeggen welke beschadigingen die auto had. Ik weet het merk van die auto ook niet meer. Die auto lag van voren en van achteren in elkaar. Ik weet niet meer wat voor beschadigingen die auto had. (...) Welnu, ik weet inderdaad niet of de zwarte auto door de aanrijding naar achteren is gedrukt.”
2.13. Achmea heeft Bosscha opgeroepen als getuige. Hij heeft met betrekking tot de schade het volgende verklaard:
“De expertise heb ik alleen gedaan. ITEB B.V. was begonnen met de expertise en de aldaar werkzame Kooijman heeft mij er toen als expert bijgevraagd. Ik doe dit werk vanaf 1980. Sinds 1998 heb ik een eigen bureau. U houdt mij nog eens de conclusies voor de in mijn rapport staan vermeld. Ja, het klopt dat ik de schade aan de voorzijde van de Audi en de impactsnelheid waarmee die moet zijn ontstaan niet kan rijmen met het schadebeeld dat ik aan de achterzijde van de auto aantrof. Ook op een aantal detailpunten heb ik de schade niet kunnen rijmen met het ongeval zoals dat zich moet hebben voorgedaan. (...) U vraagt mij, getuige Bosscha, op een schaal van 0 tot 10 aan te geven hoe groot ik de kans acht dat de schade zoals ik die aan de achterzijde van auto heb aangetroffen door de aanrijding aan de voorzijde kan zijn ontstaan. Als technicus zeg ik dat die kans 0 is, maar ik weet, in het leven heb je nooit 100 procent zekerheid dus formuleer ik het aldus: ik acht het zeer, zeer onwaarschijnlijk, anders gezegd: met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid is het zo dat lang niet alle schade aan de achterzijde zal zijn ontstaan door de aanrijding zoals die zich op de voorzijde van de auto heeft afgetekend.”
2.14. Ten eerste wordt vastgesteld dat zich in de verklaringen van de door K. voorgebrachte getuigen een aantal lacunes en tegenstrijdigheden voordoen. Zo spreekt Van der V. over een rode vrachtwagen waarvoor zij uitweek, terwijl de chauffeur aangeeft dat de vrachtwagen blauwgrijs van kleur was. Bovendien weet Van der V. niet wat voor beschadigingen de Audi had ten gevolge van het ongeluk, terwijl zij degene moet zijn die de schade heeft veroorzaakt en het schadeformulier heeft ingevuld. Ook kan zij geen enkele inschatting maken van de afstand tussen haar en de vrachtwagen toen zij deze tegemoet zag komen. Tot slot heeft K. verklaard dat de schade mogelijk deels aanwezig was voordat de aanrijding plaats had. De schade aan de Audi is dus in ieder geval niet geheel veroorzaakt door de aanrijding. Onderzocht zal worden in hoeverre de schade wel als een gevolg van de aanrijding moet worden gezien.
2.15. De partijdeskundige, Bosscha, persisteert in zijn verklaring bij de in zijn rapport weergegeven conclusie dat op basis van de geconstateerde schade aan het front van de Audi de door Van der V. bestuurde Colt daar met een snelheid van 35 – 40 km/u tegenaan zou moeten zijn gebotst en dat deze botsingsnelheid te gering is om daarna de vastgestelde achterschade aan de Audi te kunnen laten ontstaan, zodat het EES verschil (40 / 15- 20 km/u) tussen de achter- en de voorschade van de Audi niet in relatie is te brengen met de door K. gestelde toedracht.
2.16. Bij conclusie van antwoord na enquête heeft K. gesteld dat de conclusies uit het rapport van Bosscha geen waarde hebben. Hij maakt gemotiveerd bezwaar tegen de vaststelling van een tweetal feiten.
2.17. Ten eerste heeft K. ten aanzien van de snelheid van de auto van Van der V. op het moment van de aanrijding gewezen op de verklaringen van Van der V., waarin zij aangeeft dat haar snelheid 60 km per uur dan wel 50 km per uur geweest moet zijn en tevens dat zij haar snelheid heeft verhoogd voor de aanrijding door “op het gaspedaal te trappen in plaats van op de rem”. Voor zover K. hiermee heeft bedoeld dat Bosscha bij de totstandkoming van zijn rapport ten onrechte is voorbijgegaan aan de verklaringen van Van der V., overweegt de rechtbank als volgt.
2.18. Van der V. heeft in haar verklaring, zoals weergegeven in het ITEB-rapport, aangegeven dat zij haar snelheid schatte op 60 km per uur. Uit de verklaring van zowel Van der V. als G. K. (sr.) dat Van der V. vlak voor de aanrijding gas heeft gegeven, kan geen conclusie worden getrokken met betrekking tot haar snelheid. Bosscha mocht derhalve voorbijgaan aan de verklaringen van Van der V. op dit punt. Bosscha heeft de snelheid vastgesteld op grond van objectieve feiten, namelijk de beschadiging aan de voorzijde van de Audi. Tijdens het getuigenverhoor heeft Van der V. overigens aangegeven dat zij “niet durft te zeggen” wat haar snelheid was ten tijde van de aanrijding. De rechtbank gaat dan ook uit van de conclusie uit het rapport van Bosscha, waarin de snelheid op basis van de schade aan het front van de Audi is vastgesteld op 35 – 40 km per uur.
2.19. Voorts heeft K. aangevoerd dat het onderzoek van Bosscha onvolledig was, nu hij niet op de hoogte was of kon zijn van de hoogte van de geparkeerde aanhangwagen waar de Audi met de achterzijde tegenaan is gebotst. Uit het rapport en de verklaring tijdens het getuigenverhoor van Bosscha volgt echter dat de schade aan de achterzijde van de Audi niet kan zijn veroorzaakt door met een snelheid van 35 – 40 km per uur tegen de voorzijde van de auto te botsen. Derhalve is de hoogte van de aanhanger irrelevant en was er geen noodzaak om deze vast te stellen.
2.20. K. heeft verder geen kritiek geuit op de wijze van totstandkoming van het rapport. De rechtbank zal na het voorgaande uitgaan van de juistheid van dit rapport en de daarin weergegeven conclusie, waarbij Bosscha tijdens het getuigenverhoor volhardt.
2.21. Ten aanzien van de aan het front van de Audi geconstateerde schade merkt het rapport het volgende op:
“Het front blijkt over een breedte van ca. 130/140 cm beschadigd te zijn. Deze breedte kan niet worden “gecontroleerd” aan de hand van de schadebeelden van de Mitsubishi want dit voertuig werd zeer korte tijd na het gebeurde “afgevoerd” naar de Zaanse Schroothandel.
Het is opmerkelijk dat beide hoeken op het front van de Audi A3 onbeschadigd zijn gebleven, terwijl het (gelet op de geschetste toedracht) naar mijn oordeel voor de hand zou hebben gelegen dat de rechter voorhoek van de Audi in de schadesector had gezeten.
Op foto 9 is (onder de Audi ringen) op een hoogte van 58 - 63 cm een vijftal karakteristieke beschadigingen waarneembaar.
Ze zijn gezet in de lengterichting van de auto, beginnend onderaan (op ca. 58 cm) en eindigend nabij de verchroomde grille van de auto. Deze schade is na vergelijking met het front van een Mitsubishi Colt niet verklaarbaar.
Net boven de Audi ringen is er op de motorkap van de Audi (op ca. 75 – 85 cm hoogte) ook een aantal beschadigingen te zien welke op foto 10 van bijlage 3 wat nader in detail zijn gefotografeerd. Ook hiervan kan gesteld worden dat een aannemelijke relatie met de Mitsubishi niet te geven is. Het heeft er naar mijn overtuiging alle schijn van dat de motorkap van de Audi daar contact heeft gehad met een scherp voorwerp.”
2.22. Dit betekent dat het rapport minstgenomen twijfel uitspreekt ten aanzien van de veroorzaking van de geconstateerde front-schade aan de Audi door de Colt, terwijl een verband tussen de aanrijding en de achter-schade in feite voor uiterst onwaarschijnlijk wordt gehouden.
2.23. Waar al niet kon worden gezegd (hiervoor in 2.14) dat de schade aan de Audi geheel door de aanrijding is veroorzaakt, brengen de bevindingen van Bosscha, die in dit geding niet zijn ontzenuwd, mee dat evenmin is komen vast te staan dat de schade voor een bepaald deel door de aanrijding is veroorzaakt.
2.24. Hoewel uit de toedracht van de aanrijding aannemelijk is dat daaruit enige schade aan de Audi zal zijn ontstaan, dient de vordering van K. thans toch te worden afgewezen, nu uit zijn stellingen niet kan worden afgeleid welke schade dit betreft, zodat ten aanzien daarvan geen bewijsopdracht meer wordt verstrekt.
2.25. Tenslotte merkt de rechtbank nog op dat de drempel om te slagen in de hem opgedragen bewijslevering voor K. hoog lag, enerzijds gezien het feit dat alle door hem voorgebrachte getuigen tot hem in een “familie”-relatie staan, anderzijds gezien de in het tussenvonnis geschetste eigenaardigheden met betrekking tot de toedracht van de aanrijding. Ook voor genoemde eigenaardigheden hebben K. (eventueel bij zijn conclusie van antwoord na enquête), noch de door hem voorgebrachte getuigen een verklaring kunnen geven.
Ten aanzien van de vordering jegens Van der V.
2.26. Reeds in het tussenvonnis werd overwogen dat de vordering jegens Van der V. in beginsel voor toewijzing gereed lag. Dit kan gezien de woorden “in beginsel” in die overweging niet worden aangemerkt als een bindend eindoordeel.
2.27. Nu uit het bovenstaande voortvloeit dat niet is bewezen dat de schade geheel of voor een bepaald deel is veroorzaakt door de aanrijding op 19 juni 2001, blijkt de vordering ongegrond en kan deze ook ten aanzien van Van der V. niet worden toegewezen.
2.28. K. zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld uitvoerbaar bij voorraad, zoals gevorderd. De kosten aan de zijde van Achmea worden begroot op:
- vast recht EUR 425,00
- getuigenkosten 450,00
- salaris procureur 2.034,00 (4,5 punten × tarief EUR 452,00)
Totaal EUR 2.909,00
2.29. De kosten aan de zijde van de niet verschenen gedaagde Van der V. worden begroot op nihil.
3. De beslissing
De rechtbank
3.1. wijst de vorderingen af,
3.2. veroordeelt K. in de proceskosten, aan de zijde van Achmea tot op heden begroot op EUR 2.909,00, en aan de zijde van Van der V. tot op heden begroot op nihil,
3.3. verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.P. Ruitinga en in het openbaar uitgesproken op 26 april 2006.?