ECLI:NL:RBHAA:2006:AX9660
Rechtbank Haarlem
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Uitleg echtscheidingsconvenant en pensioenrechten na echtscheiding
In deze zaak, die voor de Rechtbank Haarlem is behandeld, betreft het een geschil over de uitleg van een echtscheidingsconvenant met betrekking tot pensioenrechten. De eiseres, C.-B.L.S. C., heeft een vordering ingesteld tegen H., de ex-echtgenoot van haar overleden partner C., met betrekking tot het nabestaandenpensioen dat door Aegon Levensverzekering N.V. aan H. wordt uitgekeerd. De procedure is gestart na het overlijden van C. op 9 januari 2005, waarbij C.-B. stelt dat H. geen recht heeft op het nabestaandenpensioen op basis van het echtscheidingsconvenant dat door partijen is ondertekend.
De rechtbank heeft vastgesteld dat het echtscheidingsconvenant, opgesteld door mr. S.I. van der Staal, en de daaropvolgende notariële akte van scheiding en verdeling, bepalingen bevatten die de pensioenrechten van beide partijen regelen. De kern van het geschil ligt in de vraag of de bepalingen in het convenant ook betrekking hebben op het nabestaandenpensioen. De rechtbank heeft de Haviltex-norm toegepast, die vereist dat de uitleg van contractuele bepalingen niet alleen taalkundig, maar ook in de context van de bedoelingen van partijen moet worden beoordeeld.
De rechtbank heeft geconcludeerd dat de verwijzing naar de Wet verevening pensioenrechten in het convenant niet expliciet het nabestaandenpensioen omvat. Dit leidt tot de conclusie dat partijen kennelijk alleen ten aanzien van het ouderdomspensioen hebben beoogd dat iedere partij de zelf opgebouwde aanspraken volledig zou behouden. De rechtbank heeft C.-B. opgedragen bewijs te leveren van feiten en omstandigheden die aantonen dat het nabestaandenpensioen ook onder de afspraken viel. De zaak is aangehouden voor getuigenverhoor, waarbij C.-B. de bewijslast draagt.
De uitspraak van de rechtbank benadrukt het belang van duidelijke afspraken in echtscheidingsconvenanten, vooral met betrekking tot pensioenrechten, en de noodzaak om de intenties van partijen goed vast te leggen om toekomstige geschillen te voorkomen.