RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 05 - 5160
uitspraak van de meervoudige kamer van 13 juni 2006
Vereniging Wijkoverleg Oudwest, e.a.
gevestigd te Zaandam,
eisers,
het college van burgemeester en wethouders van Zaanstad,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluiten van 10 mei 2005 heeft verweerder 49 verkeersbesluiten genomen ten behoeve van de verkeerscirculatie naar en in het centrum van Zaandam, mede in verband met de afsluiting van de Prins Bernhardbrug over de Zaan.
Tegen deze besluiten hebben eisers bij brief van 29 juni 2005 bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 7 oktober 2005 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard
Daarbij heeft verweerder verwezen naar het advies van 15 september 2005 van de externe hoor- en adviescommissie.
Tegen dit besluit hebben eisers bij brief van 17 oktober 2005 beroep ingesteld.
Verweerder heeft op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en een verweerschrift ingediend.
Het beroep is behandeld ter zitting van 16 mei 2006, alwaar eisers zijn vertegenwoordigd door [secretaris en voorzitter van het bestuur] van Vereniging Wijkoverleg Oudwest. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. Guimaraes, R. van der Leije en N. van 't Hof, allen werkzaam bij de gemeente Zaanstad.
2. Overwegingen
2.1 De rechtbank stelt in de eerste plaats vast dat Vereniging Wijkoverleg Oudwest mede namens andere belanghebbenden beroep heeft ingesteld. Bij het thans bestreden besluit zijn de bezwaren van [belanghebbenden A, B, C en D], niet-ontvankelijk verklaard wegens overschrijding van de termijn waarbinnen bezwaar dient te worden gemaakt. Nu geen grieven ter zake van de niet-ontvankelijkverklaring zijn ingediend, is het beroep in zoverre reeds om die reden ongegrond.
2.2 De verkeersbesluiten zijn genomen ter uitvoering van het 'Tijdelijk Verkeerscirculatieplan Zaancentrum' (TVCP) en het 'Bereikbaarheidsplan ten behoeve van het vervangen van de Prins Bernardbrug te Zaandam' (Bereikbaarheidsplan). De verkeersbesluiten in het kader van het TVCP hebben als doel om de bereikbaarheid van het centrum te waarborgen tijdens de realisatie van het stadsvernieuwingsproject Masterplan Inverdan. Teneinde onder andere inzichtelijk te maken wat de effecten van de afsluiting van de Prins Bernhardbrug op de verkeersafwikkeling in Zaanstad zijn en wat voor maatregelen kunnen worden getroffen om de negatieve effecten van de afsluiting te voorkomen, heeft verweerder het Bereikbaarheidsplan opgesteld. De verkeersbesluiten genomen in het kader van dit plan hebben als doel de verkeerscirculatie aan te passen aan de afsluiting en vervanging van de Prins Bernhardbrug. Het Bereikbaarheidsplan is onlosmakelijk verbonden met het TVCP.
2.3 Artikel 21 Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer (hierna: BABW) bepaalt - voor zover hier van belang - dat de motivering van een verkeersbesluit in ieder geval vermeldt welke doelstelling of doelstellingen met het verkeersbesluit worden beoogd. Daarbij wordt aangegeven welke van de in artikel 2, eerste en tweede lid, van de wet [Wegenverkeerswet 1994] genoemde belangen ten grondslag liggen aan het verkeersbesluit.
2.4 Artikel 2, eerste en tweede lid, Wegenverkeerswet 1994 ( hierna: Wvw) luidt als volgt:
1. De krachtens deze wet vastgestelde regels kunnen strekken tot:
a. het verzekeren van de veiligheid op de weg;
b. het beschermen van weggebruikers en passagiers;
c. het in stand houden van de weg en het waarborgen van de bruikbaarheid daarvan;
d. het zoveel mogelijk waarborgen van de vrijheid van het verkeer.
2. De krachtens deze wet vastgestelde regels kunnen voorts strekken tot:
a. het voorkomen of beperken van door het verkeer veroorzaakte overlast, hinder of schade alsmede de gevolgen voor het milieu, bedoeld in de Wet milieubeheer;
b. het voorkomen of beperken van door het verkeer veroorzaakte aantasting van het karakter of van de functie van objecten en gebieden.
2.5 Verweerder heeft met inachtneming van bovengenoemde regelgeving de doelstelling van het TVCP en het Bereikbaarheidsplan en de belangenafweging in het bestreden besluit als volgt gemotiveerd:
"Het TVCP is onderdeel van het Masterplan Inverdan. De circulatie in het centrum van Zaandam is in kaart gebracht in twee fases: het uiteindelijke beeld (2010) van een verkeersluw centrum waarbij er geen sprake meer is van doorgaand verkeer en er geparkeerd zal worden aan de randen (in parkeergarages); en een overgangsfase (TVCP 2005-2010) die inspeelt op de bouw van Inverdan. In het kader van de totstandkoming van het TVCP is onderzoek gedaan naar de huidige en toekomstige verkeerskundige situatie. Er is vooral veel aandacht besteed aan het feit dat tijdens de bouw van Inverdan het centrum - lees de winkels - niet alleen bereikbaar moeten blijven maar ook dat, gelet op de overlast van de bouwwerkzaamheden, er een vorm diende te worden gevonden om het centrum extra aantrekkelijk te maken. Dit heeft geresulteerd in het invoeren van een zo te noemen parkeerrondje. Voor het winkelende publiek betekent dit dat het tijdelijk makkelijker wordt om het centrum te benaderen en daar omheen met de auto te kunnen parkeren. Een belangrijke factor bij de ontwikkelingen is dat vanuit de gemeenteraad de voorwaarde is gesteld dat de Hogendijk zoveel mogelijk diende te worden ontlast. De Hogendijk, een smalle en kronkelende dijk, heeft in de huidige situatie het maximaal aanvaardbare (bij motie van de gemeenteraad) aantal verkeersbewegingen bereikt (plm 8.000 mvt/etm)... Getracht is om de hoeveelheid verkeer oost-west (Russiche buurt/Oud-West) gelijk te verdelen over de bruggen (in het centrum) over de Zaan: de Wilhelminabrug en de Beatrixbrug. In het plan wordt de blokkade in de Czarinastraat zo vormgegeven dat het verkeer oost-west wel doorgang kan vinden maar niet het verkeer west-oost."
En, met betrekking tot het Bereikbaarheidsplan:
" Dit plan heeft als leidraad het in kaart brengen van de gevolgen van de afsluiting van de Bernhardbrug voor het verkeer met het oog op een vlotte verkeersafwikkeling langs de alternatieve routes. Hierbij is rekening gehouden met aspecten van veiligheid, bereikbaarheid en doorstroming enerzijds en anderzijds technische, maatschappelijke en economische aspecten. Het geheel zal naar verwachting maximaal 1,5 jaar duren."
2.6 Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het bestreden besluit is genomen in overeenstemming met de in artikel 21 BABW en artikel 2 Wvw gestelde eisen.
Vervolgens is de vraag of de bij de verkeersbesluiten betrokken belangen door verweerder op zorgvuldige wijze zijn afgewogen en of de nadelige gevolgen van deze besluiten niet onevenredig zijn in verhouding tot de met de besluiten te dienen doelen. Daarbij overweegt de rechtbank allereerst dat verweerder, binnen de grenzen die de regelgeving stelt, zoals de met name genoemde belangen die aan een verkeersbesluit ten grondslag moeten worden gelegd, een grote mate van beleidsvrijheid in de besluitvorming heeft, in die zin dat uit de in aanmerking komende mogelijkheden voor het oplossen van een (verkeers)probleem een bestuurlijke keuze gemaakt moet en mag worden.
Voor zover eisers hebben betoogd dat alternatieve oplossingen voor de beoogde doelstellingen onvoldoende zijn onderzocht, overweegt de rechtbank dat verweerder in de voorbereiding van genoemde plannen verschillende andere opties heeft beoordeeld en, na overleg met de betrokken organisaties, uiteindelijk heeft gekozen voor de minst bezwarende. Naar het oordeel van de rechtbank kan, gelet op de hiervoor weergegeven beleidsvrijheid, niet worden gezegd dat verweerder in redelijkheid daartoe niet heeft kunnen besluiten.
2.7 Voor de grief van eisers dat in onvoldoende mate overleg met betrokkenen is geweest en dat onvoldoende met hun belangen rekening is gehouden heeft de rechtbank geen steun gevonden in de stukken. Uit de in het dossier beschikbare gegevens komt naar voren dat verweerder in de voortgaande besluitvorming steeds alle belangen heeft betrokken en - naar verweerder in het verweerschrift heeft toegelicht - waar nodig en mogelijk ook tot aanpassing van de besluitvorming komt indien de werkelijkheid niet met de prognoses in overeenstemming blijkt te zijn.
2.8 Met betrekking tot de grief van eisers dat verweerder zich bij het nemen van de verkeersbesluiten op gedateerde gegevens en cijfermateriaal heeft gebaseerd wijst de rechtbank op de werkwijze van verweerder, nader uiteengezet in het verweerschrift. Volgens deze uiteenzetting zijn de data die beschikbaar waren in 2002 uitgangspunt voor de besluitvorming. Vervolgens worden deze gegevens voortdurend gecorrigeerd door middel van tellingen en ervaringsgegevens. De gegevens die daaruit worden verzameld worden gebruikt om te monitoren of er significante verschillen in de hoeveelheid verkeersbewegingen optreden. Deze wijze van onderzoek is niet als onzorgvuldig aan te merken.
2.9 Eisers hebben het besluit voorts, met name ook ter zitting, bestreden met een beroep op het Besluit Luchtkwaliteit 2005. Zij hebben zich daarbij op het standpunt gesteld dat de verkeersbesluiten alleen genomen hadden mogen worden indien de luchtkwaliteit in de betreffende straten verbetert en dat dit in aan aantal met name door hen genoemde straten niet het geval is.
2.10 Artikel 7 Besluit Luchtkwaliteit 2005 luidt, voor zover van belang:
1. Bestuursorganen nemen bij de uitoefening van bevoegdheden dan wel bij de toepassingen van wettelijke voorschriften die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit, de in paragraaf 2 genoemde grenswaarden voor (...) zwevende deeltjes (PM10), (...) in acht.
3. Bestuursorganen kunnen de bevoegdheden, bedoeld in het eerste lid, in afwijking van dat lid mede uitoefenen indien: a. de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof als gevolg van de uitoefening van die bevoegdheden per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft.
2.11 Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder voldoende aannemelijk gemaakt dat tussen 2002 en het moment van besluitvorming geen significante toe- of afnamen van verkeersbewegingen zijn in het gebied waarvoor het TVCP en het Bereikbaarheidsplan zijn vastgesteld. Er is wel sprake van een verschuiving van de verkeersstromen, waardoor de verkeersbewegingen op een aantal wegvlakken toenemen en op een aantal andere afnemen. Hierdoor is voldoende aannemelijk dat per saldo het effect op de luchtkwaliteit - in casu gaat het uitsluitend om de zwevende deeltjes - niet verandert.
Dat verweerder het totale gebied dat door beide verkeersplannen tezamen wordt bestreken in ogenschouw heeft genomen acht de rechtbank niet een onjuiste uitleg of toepassing van de in artikel 7, derde lid, aanhef en onder a van het Besluit luchtkwaliteit 2005 bedoelde salderingsmethode.
Eisers hebben hun stelling dat sprake is van een algehele verslechtering van de luchtkwaliteit niet nader onderbouwd noch anderszins aannemelijk gemaakt. Hierbij moet worden opgemerkt dat zij met name een aantal (delen van) straten hebben genoemd waar de luchtkwaliteit - naar zij hebben gesteld - verslechtert, terwijl zoals hiervoor is overwogen meer voor de hand ligt dat het ruimere gebied van alle samenhangende verkeersbesluiten in ogenschouw wordt genomen.
2.12 Ten aanzien van de door eisers gestelde geluidsoverlast overweegt de rechtbank dat de geluidszonering van de Wet geluidhinder niet van toepassing is op wegen met een maximumsnelheid van 30 km. Niet in geschil is dat in de Czarinastraat, de Rozengracht en de Stationsstraat de geluidsbelasting weliswaar is toegenomen met 2 dB(A) of meer, maar dat het alle 30 km wegen zijn. Derhalve is de gestelde normering in deze situatie niet van toepassing. De desbetreffende grief van eisers slaagt derhalve niet.
2.13 Ook overigens acht de rechtbank, gezien de overige grieven van eisers en met inachtneming van de aan verweerder toekomende beleidsvrijheid, geen gronden aanwezig voor het oordeel dat verweerder bij afweging van de betrokken belangen in redelijkheid niet heeft kunnen beslissen zoals hij heeft gedaan.
2.14 Het verzoek van eisers om een kostenvergoeding zoals bedoeld in artikel 7:15, tweede lid, Algemene wet bestuursrecht, dient te worden afgewezen nu geen sprake is van herroepen van het bestreden besluit wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid
2.15 Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling zijn geen termen aanwezig.
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J. Medze, voorzitter van de meervoudige kamer, en mrs M. Groverman en A.C.M. Rutten, rechters, en op 13 juni 2006 in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. M. Hekelaar, griffier.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag. Het hoger beroep dient te worden ingesteld door het indienen van een beroepschrift binnen zes weken onmiddellijk liggend na de dag van verzending van de uitspraak door de griffier.