ECLI:NL:RBHAA:2006:AX8927

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
16 juni 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
124889/HA ZA 06-247
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • A.C. Monster
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Executiegeschil tussen eiseres en gemeente Haarlem over verkoop van voertuigen na beslaglegging

In deze zaak, die zich afspeelt in het kader van een kort geding, vordert eiseres J. dat de gemeente Haarlem wordt verboden over te gaan tot de executoriale verkoop van twee voertuigen, die onder conservatoir beslag zijn gelegd. De gemeente heeft op 23 december 2005 en 1 februari 2006 beslag gelegd op de voertuigen van J., een Porsche en een Peugeot, in het kader van een terugvordering van een onterecht ontvangen uitkering door D., met wie J. volgens de gemeente een gezamenlijke huishouding voerde. J. is hoofdelijk aansprakelijk gesteld voor de vordering van de gemeente op basis van artikel 59 van de Wet werk en bijstand (WWB).

De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de vordering van J. om de executie te schorsen, niet kan worden toegewezen. De gemeente heeft formele rechtskracht van haar besluit en het is niet gebleken dat de gemeente haar executiebevoegdheid misbruikt. J. komt niet op tegen het besluit zelf, maar wenst enkel de executie te schorsen. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de gemeente rechtmatig heeft gehandeld en dat er geen juridische of feitelijke misslagen zijn die de schorsing van de executie rechtvaardigen.

De vorderingen van J. zijn afgewezen en zij is veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van de gemeente zijn begroot op EUR 1.064,00. Dit vonnis is uitgesproken op 16 juni 2006 door mr. A.C. Monster.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK HAARLEM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 124889 / KG ZA 06-247
Vonnis in kort geding van 16 juni 2006
in de zaak van
I.J.,
wonende te [woonplaats],
eiseres,
procureur mr. S. Faber,
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE HAARLEM,
zetelend te Haarlem,
gedaagde,
procureur mr. E. van Elst.
Partijen zullen hierna J. en de gemeente genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de mondelinge behandeling
- de pleitnota van J.
- de pleitnota van de gemeente.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. Na daartoe verkregen verlof heeft de gemeente op 23 december 2005 onder meer conservatoir beslag laten leggen op de auto van J. van het merk Porsche met het kenteken RT-ZV-17.
2.2. Na daartoe verkregen verlof heeft de gemeente op 1 februari 2006 conservatoir beslag laten leggen op de auto van J. van het merk Peugeot met het kenteken 55-JB-XP. Op dezelfde dag is de Peugeot in bewaring gesteld.
2.3. De gemeente vordert een bedrag van € 17.949,22 terug van de heer E.G.G.M. D. (hierna: D.) wegens een door hem ten onrechte ontvangen uitkering volgens de Wet werk en bijstand (hierna: WWB). Bij besluit van 2 februari 2006 (hierna: het besluit) heeft de gemeente J. hoofdelijk aansprakelijk gesteld voor deze vordering op grond van artikel 59 WWB, omdat D. en J. volgens de gemeente een gezamenlijke huishouding hebben gevoerd in de periode dat de uitkering verstrekt werd.
2.2. Bij proces-verbaal van 11 mei 2006 is aan J. aangezegd dat het beslag op beide voornoemde auto’s is overgegaan in de executoriale fase en dat de executoriale verkoop van beide auto’s is bepaald op 19 juni 2006.
3. Het geschil
3.1. J. vordert - samengevat - de gemeente te verbieden over te gaan tot de executoriale verkoop van beide voornoemde auto’s en de gemeente te veroordelen in de kosten van rechtsbijstand die J. in het kader van de Wet op de rechtsbijstand is verschuldigd, met veroordeling van de gemeente in de kosten van dit geding.
3.2. De gemeente voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. Primair heeft de gemeente het verweer gevoerd dat J. niet-ontvankelijk is in haar vordering. Ter onderbouwing heeft de gemeente aangevoerd dat het besluit een administratief besluit is en dat de toetsing van de gegrondheid daarvan is voorbehouden aan de bestuursrechter. Voor hetgeen J. met haar vordering beoogt, bestaat een met voldoende waarborgen omklede administratiefrechtelijke spoedprocedure waarbij de bestuursrechter het besluit kan schorsen, zodat de bevoegdheid tot tenuitvoerlegging van dat besluit vervalt, aldus de gemeente. De gemeente verwijst daarbij naar de uitspraken van de Hoge Raad van 28 april 1989 (NJ 1990/213), 12 december 1986 (NJ 1987/381), 22 december 2000 (NJ 2001, 66) en 3 oktober 2003 (NJ 2004, 557).
4.2. Dit verweer faalt. Blijkens haar vordering komt J. niet op tegen het besluit zelf en evenmin beoogt zij schorsing van dat besluit. J. wenst enkel te bewerkstelligen dat de tenuitvoerlegging van de executoriale verkoop wordt geschorst op grond van artikel 438 lid 2 Rv. Nu J. aan haar vordering ten grondslag heeft gelegd dat de gemeente misbruik maakt van haar executierecht door de executie doorgang te laten vinden, is de vordering aldus gebaseerd op vermeend onrechtmatig handelen van de gemeente als bedoeld in artikel 6:162 BW. Ingevolge artikel 42 van de Wet RO is de burgerlijke rechter derhalve bevoegd om van de vordering kennis te nemen.
4.3. De gemeente heeft tevens aangevoerd dat J. niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in haar vordering op basis van artikel 438 lid 5 Rv, omdat J. heeft gesteld dat zij geen schuldenaar is maar een derde, zodat zij zowel de executant als de geëxecuteerde, D., had moeten dagvaarden. Dit verweer faalt eveneens. Gezien het feit dat J. in het besluit zelf hoofdelijk aansprakelijk is gesteld voor de vordering van de gemeente en haar auto’s uit dien hoofde worden geëxecuteerd, dient zij te worden aangemerkt als de geëxecuteerde en niet als derde. Artikel 438 lid 5 Rv is derhalve niet van toepassing.
4.4. In een executiegeschil kan de voorzieningenrechter de tenuitvoerlegging van een executoriale titel slechts schorsen, indien hij van oordeel is dat de executant - mede gelet op de belangen aan de zijde van de geëxecuteerde die door de executie zullen worden geschaad - geen in redelijkheid te respecteren belang heeft bij gebruikmaking van zijn bevoegdheid tot tenuitvoerlegging over te gaan. Dat zal het geval kunnen zijn indien de executoriale titel klaarblijkelijk op een juridische of feitelijke misslag berust of indien de tenuitvoerlegging op grond van na het verkrijgen van deze titel voorgevallen of aan het licht gekomen feiten klaarblijkelijk aan de zijde van de geëxecuteerde een noodtoestand zal doen ontstaan, waardoor een onverwijlde tenuitvoerlegging niet kan worden aanvaard.
4.5. Ingevolge artikel 59 WWB is de gemeente gerechtigd een besluit tot terugvordering als het onderhavige te nemen. Een dergelijk besluit levert de gemeente op grond van artikel 60 lid 3 WWB een executoriale titel op in de zin van het tweede boek van Rv. Nu dit besluit vernietigd noch geschorst is, heeft het besluit formele rechtskracht. Dat betekent dat de voorzieningenrechter er vanuit moet gaan dat de inhoud en de wijze van totstandkoming van het besluit in overeenstemming is met de wettelijke voorschriften en algemene rechtsbeginselen. In zoverre heeft J. in de onderhavige procedure vergeefs gronden aangevoerd tegen de inhoud van het besluit. Het vaststellen en beoordelen van de feiten is immers voorbehouden aan de bestuursrechter. Gelet op de formele rechtskracht is in ieder geval niet gebleken dat sprake is van een juridische of feitelijke misslag. Daarnaast is gesteld noch gebleken dat de executoriale verkoop een noodtoestand zal doen ontstaan aan de zijde van J.. Gezien het voorgaande kan niet worden geoordeeld dat de gemeente misbruik maakt van haar bevoegdheid door het ontruimingsvonnis te willen executeren. De vorderingen zullen derhalve worden afgewezen.
4.6. J. zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de gemeente worden begroot op:
- vast recht EUR 248,00
- overige kosten 0,00
- salaris procureur 816,00
Totaal EUR 1.064,00
5. De beslissing
De voorzieningenrechter
5.1. wijst de vorderingen af,
5.2. veroordeelt J. in de proceskosten, aan de zijde van de gemeente tot op heden begroot op EUR 1.064,00,
5.3. verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.C. Monster en in het openbaar uitgesproken op 16 juni 2006.?