ECLI:NL:RBHAA:2006:AX7109

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
31 mei 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
116397/KG RK 05-842
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • A.J. van der Meer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot onderhandse executie-verkoop en de grenzen van incassomiddelen

In deze zaak heeft de Rechtbank Haarlem op 31 mei 2006 uitspraak gedaan in een kort geding betreffende een verzoekschrift tot onderhandse executie-verkoop van een onroerende zaak. De verzoekster, ASR BANK N.V., thans genaamd FORTIS BANK N.V., had verzocht om verlof voor de verkoop van een onroerend goed aan H. S., na een aantal aanhoudingen van de behandeling van het verzoek. De verweerder, G.A. B., had bezwaar gemaakt tegen de verkoop en stelde dat hij binnen een maand het openstaande bedrag van circa EUR 5.300,-- zou kunnen voldoen. Dit bedrag bestond voornamelijk uit kosten in verband met de voorgenomen executie.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de verzoekster geen belang had bij het gevraagde verlof, aangezien de getaxeerde executiewaarde van het registergoed voldoende zou zijn om het openstaande bedrag te dekken. Bovendien werd opgemerkt dat het verzoekschrift niet als incassomiddel mocht worden gebruikt door de hypotheekhouder, door de behandeling steeds weer aan te houden totdat de hypotheekhouder volledig was betaald. Dit zou in strijd zijn met de belangen van een onderhandse koper.

Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het verzoek afgewezen, met de overweging dat, indien de verweerder zijn toezegging nakomt om het openstaande bedrag te voldoen, een openbare executoriale verkoop niet nodig zou zijn. De beschikking is openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK HAARLEM
Sector civiel recht
zaaknummer / rekestnummer: 116379 / KG RK 05-842
Beschikking van 31 mei 2006
in de zaak van
de naamloze vennootschap
ASR BANK N.V. thans genaamd FORTIS BANK N.V.,
gevestigd te Rotterdam,
verzoekster,
procureur mr. Th.F. Roest,
en
G.A. B.,
wonende te Haarlem,
verweerder.
1. De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift
- de mondelinge behandeling.
2. De beoordeling
Het verzoekschrift strekt tot het verkrijgen van verlof als bedoeld in art. 3:268 lid 2 BW om de onroerende zaak, staande en gelegen aan de [adres en woonplaats], sectie H nummer 3037 A-2, ondershands te verkopen aan H. S., wonende te Castricum, overeenkomstig de bij het verzoek gevoegde koopovereenkomst.
Het verzoek is behandeld ter terechtzitting van 20 september 2005 en 30 mei 2006, welke behandeling tussendien op verzoek van de kant van verzoekster zes maal is aangehouden.
Ter terechtzitting van 30 mei 2006 is gebleken dat B. na de eerste behandeling ter zitting diverse bedragen aan verzoekster heeft betaald en dat de vordering van verzoekster per 30 mei 2006 nog circa EUR 5.300,-- bedraagt, welk bedrag voornamelijk kosten betreft die zijn gemaakt in verband met de voorgenomen executie. B. heeft bezwaar gemaakt tegen verkoop aan S.. Hij verwacht binnen een maand het nog openstaande bedrag te kunnen voldoen.
Gezien de getaxeerde executiewaarde van het onderhavige registergoed is duidelijk dat ook bij eventuele openbare executoriale verkoop het bedrag van EUR 5.300,-- zal worden opgebracht. Verzoekster heeft daarom geen belang bij het gevraagde verlof. Nu B. zich daartegen verzet zal het verlof niet worden verleend. Daarbij gaat de voorzieningenrechter ervan uit dat, als B. zijn toezegging nakomt om binnen een maand het openstaande bedrag te voldoen, het ook niet nodig zal zijn dat het registergoed wordt geveild. Bij dit alles merkt de voorzieningenrechter nog op dat het niet zo kan zijn dat een verzoekschrift ex artikel 3: 268 BW met het steeds weer aanhouden van de behandeling ervan totdat de hypotheekhouder volledig is betaald - hetgeen verzoekster thans voorstaat - feitelijk als incassomiddel wordt gebruikt. Een dergelijke gang van zaken valt ook niet te rijmen met de belangen van een onderhandse koper.
3. De beslissing
De voorzieningenrechter
wijst het verzoek af.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.J van der Meer en in het openbaar uitgesproken op 31 mei 2006.?