RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 06 - 3945 en 06-3947 WWB
uitspraak van de voorzieningenrechter van 23 mei 2006
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
eiser,
gemachtigde: mr. J. Klaas, advocaat te Haarlem,
het college van burgemeester en wethouders van Haarlemmermeer,
verweerder.
Bij besluit van 14 december 2005 heeft verweerder eiser medegedeeld zijn aanvraag van 5 oktober 2005 buiten behandeling te stellen.
Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 25 december 2005 bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 31 maart 2006 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 25 april 2006 beroep ingesteld. Daarbij is tevens verzocht om bij wijze van voorlopige voorziening hangende de beroepsprocedure voorschotten te verstrekken.
De zaak is behandeld ter zitting van 18 mei 2006, alwaar eiser is verschenen met zijn gemachtigde voornoemd, en verweerder zich heeft doen vertegenwoordigen door J. Kieviet, werkzaam bij de gemeente Haarlemmermeer.
2.1 Ingevolge artikel 8:86, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter, indien het verzoek om een voorlopige voorziening hangende het beroep bij de rechtbank is gedaan en hij van oordeel is dat na de zitting nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak. De in het onderhavige geval verkregen informatie is van dien aard dat nader onderzoek geen relevante nieuwe gegevens zal opleveren. Ook overigens bestaat geen beletsel om met toepassing van voormeld wettelijk voorschrift onmiddellijk uitspraak in de hoofdzaak te doen.
2.2 Uit de stukken blijkt dat eiser tot 1 april 2005 een eigen onderneming heeft gehad in Koi karpers. Eiser heeft het bedrijf beëindigd nadat door een ziekte alle vissen zijn doodgegaan. Eiser heeft zich op 5 oktober 2005 bij het Centrum voor Werk en Inkomen (CWI) gemeld voor het aanvragen van een uitkering op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). Op 21 oktober 2005 deelt verweerder eiser mede dat zijn aanvraag niet binnen 8 weken kan worden afgehandeld omdat eiser een aantal bescheiden nog niet heeft overgelegd, namelijk een uitschrijfbewijs Kamer van Koophandel, winst- en verliesrekening van het boekjaar 2003 en 2004, de aangifte over 2003 en 2004, een overzicht van schulden, een inwonersverklaring met een kopie van het paspoort van de hoofdbewoner en een schriftelijke verklaring waarom hij geen huur betaalt. Eiser krijgt een hersteltermijn tot 4 november 2005. Op 18 november 2005 deelt verweerder eiser mede dat eiser nog de volgende bewijsstukken dient over leggen: de afschriften van girorekening [rekeningnummer giro] van de laatste drie maanden en een verklaring waarom deze afschriften mede op naam staan van [naam vrouw]. Eiser krijgt daarvoor een hersteltermijn tot 27 november 2005. Op 30 november 2005 deelt verweerder eiser mede dat hij ten behoeve van de afwikkeling van zijn aanvraag nog dient over te leggen: bankafschriften van de afgelopen drie maanden van rekeningnummer [rekeningnummer bank], een opheffingsbewijs van de zakelijke rekening met de afschriften van de laatste drie maanden en een schriftelijke verklaring hoe vaak hij per week op het opgegeven adres verblijft. Eiser krijgt een hersteltermijn tot 10 december 2005.
2.3 Op 14 december 2005 rapporteert de behandelende consulent Inkomen en Zorg dat de gevraagde gegevens niet zijn ingeleverd. Vervolgens besluit verweerder bij het primaire besluit van 14 december 2005 de aanvraag op grond van artikel 4:5 Awb niet in behandeling te nemen.
2.4 Verweerder handhaaft dit standpunt in bezwaar. Verweerder stelt dat zich weliswaar in het dossier bankafschriften bevinden van de rekening [rekeningnummer bank], maar dat niet duidelijk is wanneer die zijn ingeleverd. Volgens verweerder blijkt uit de rapportage van de consulent dat de afschriften van de laatste maanden ontbreken, evenals een bewijs van opheffing van de rekening en een verklaring omtrent het verblijf op het opgegeven adres. Verweerder meent dat, nu het hier relevante informatie betreft, de aanvraag op juiste gronden buiten behandeling is gesteld.
2.5 Eiser betoogt dat hij alle ontbrekende gegevens op 7 december 2005 heeft ingeleverd bij de receptie, legt een begeleidende brief gedateerd 3 december 2005 over en stelt dat de receptioniste de datum daarop heeft aangetekend. Eiser stelt dat het aan verweerder is om te noteren wanneer de informatie door eiser is ingeleverd. In dit verband wijst eiser erop dat verweerder in het bestreden besluit aangeeft dat "niet duidelijk is wanneer de bankafschriften zijn ingeleverd". Volgens eiser geeft deze opmerking aanleiding te twijfelen aan de administratie van verweerder. Eiser meent dat hij niet de dupe behoort te worden van de fouten van verweerder. Eiser stelt een spoedeisend belang te hebben bij het treffen van een voorlopige voorziening. Dat belang is hierin gelegen dat hij sedert oktober 2005 geen inkomen heeft, dat de schulden zich opstapelen en hij in broodnood verkeert.
2.6 Allereerst overweegt de rechtbank dat de gegevens die verweerder heeft opgevraagd gegevens betreffen die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van de aanvraag. De rechtbank stelt voorts vast dat de gevraagde afschriften allebei de zakelijke rekening met nummer [rekeningnummer bank] betreffen. Nu deze bankafschriften zich, zo ook verweerder erkent, al wel in het dossier bleken te bevinden op 10 december 2005, kan ten aanzien van deze afschriften niet gesteld worden dat deze voor de beoordeling onvoldoende waren. Dat verweerder niet wist dat dit afschriften van de laatste drie maanden en dus de gevraagde afschriften waren, doet hieraan niet af. Ten aanzien van het opheffingsbewijs van de zakelijke rekening is de rechtbank van oordeel dat uit het afschrift van 26 augustus 2005 afdoende blijkt dat deze rekening is opgeheven nu hierop is vermeld "saldo i.v.m. afwikkelen rekening". Ten aanzien van deze twee gegevens ontbrak dan ook de bevoegdheid bij verweerder om artikel 4:5 Awb toe te passen. Ten aanzien van de verklaring van eiser omtrent zijn verblijf aan de [adres] ligt dit anders. Uit het dossier en de rapportage blijkt niet dat eiser de vereiste verklaring tijdig heeft overgelegd. Het feit dat de bankafschriften waar verweerder om heeft gevraagd zich in het dossier bevinden, is onvoldoende om aan te nemen dat ook deze verklaring wel tijdig zal zijn ingeleverd. Eiser heeft dit verder niet aannemelijk gemaakt. Weliswaar legt hij de begeleidende brief van 3 december 2005 over, echter deze brief is volgens verweerder nooit door haar ontvangen. Voorts heeft verweerder ter zitting een kopie uit het ontvangstboek van de receptie overgelegd, waarin geen aantekening staat van door eiser ingeleverde stukken op 7 december 2005.
2.7 Verweerder was bevoegd om de aanvraag buiten behandeling te stellen nu eiser in ieder geval de verklaring omtrent zijn verblijf op de [adres] niet tijdig heeft overgelegd dan wel niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij die tijdig heeft overgelegd.
2.8 Het beroep zal ongegrond verklaard worden. Nu onmiddellijk uitspraak is gedaan in de hoofdzaak komt het belang bij de gevraagde voorziening te vervallen. Ook overigens is er geen aanleiding een voorlopige voorziening te treffen.
3.1 verklaart het beroep ongegrond;
3.2 wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.P.W. van de Ven, voorzieningenrechter, en op 23 mei 2005 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. H.R.A. Horring, griffier.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht. Het hoger beroep dient te worden ingesteld door het indienen van een beroepschrift binnen zes weken onmiddellijk liggend na de dag van verzending van de uitspraak door de griffier.