ECLI:NL:RBHAA:2006:AX5770

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
17 mei 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
120277 - HA ZA 06-7
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige daad door aangifte van ontuchtige handelingen door buren

In deze zaak hebben de gedaagden, buren van eiser, aangifte gedaan tegen eiser wegens het plegen van ontuchtige handelingen met hun dochters. Eiser werd in eerste instantie veroordeeld, maar later in hoger beroep vrijgesproken. Eiser en zijn echtgenote hebben de gedaagden aangeklaagd voor schadevergoeding, stellende dat de aangiftes een onrechtmatige daad jegens hen vormden. De rechtbank heeft de vordering afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de gedaagden niet opzettelijk onjuiste aangiftes hebben gedaan, en dat het doen van aangifte in dit geval niet onzorgvuldig was. De verklaringen van de dochters waren voldoende om aangifte te doen, en het Openbaar Ministerie had op basis van deze verklaringen besloten tot vervolging over te gaan. De rechtbank benadrukte dat het niet aan de aangever is om te bepalen of het vermoeden van een strafbaar feit juist is. De vordering van eiser werd afgewezen, en de gedaagden werden veroordeeld in de proceskosten van eiser.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK HAARLEM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 120277 / HA ZA 06-7
Vonnis van 17 mei 2006
in de zaak van
1. W. A. V.,
wonende te [woonplaats],
2. G. E. B. K.,
wonende te [woonplaats],
eisers,
procureur mr. M. Middeldorp,
tegen
1. G.G.M. J.,
wonende te [woonplaats],
2. W.M. Z.,
wonende te [woonplaats],
gedaagden,
procureur mr. C.M. Kan.
Partijen zullen hierna V. c.s., dan wel V. respectievelijk K. en J. c.s., dan wel J. respectievelijk Z. genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 1 maart 2006
- het proces-verbaal van comparitie van 21 april 2006.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. V. c.s. woonden tot en met april 2002 aan de [straatnaam] nummer 24 in [woonplaats]. J. en Z. waren de buren van V. c.s. aan beide zijden.
2.2. Op 18 maart 2002 heeft Z. aangifte gedaan bij de politie Zaanstreek –Waterland van seksueel misbruik van haar dochter M. door V. in 1998.
In de aangifte is – onder meer – opgenomen:
‘Op 20 mei 1998, kwam buurman W., ook wel [...] genoemd, bij ons in huis.
( .... )
Toen de buurman binnenkwam liep mijn dochter huilend naar boven.
( ... )
Nooit eerder had M. zo gereageerd als op de hiervoor genoemde dag. Nadat de buurman was vertrokken hebben wij M. naar beneden geroepen. Wij, mijn man en ik, vroegen aan haar wat er aan de hand was. Ik zag dat M. ineen kroop en tegen ons zei: “Ik zeg het niet.” Na enig aandringen gaf M. aan dat zij de blote billen van de buurman had gezien. Ook sprak zij over zijn piemel. Toen M. ons dat vertelde was er geen land mee te bezeilen en zij huilde erg.
( ... )
Die nacht had M. een nachtmerry. Zij huilde in haar bed en tijdens haar slaap hoorde ik haar zeggen: “Ga weg, niet doen. Ik wil het niet.” Wij mochten haar ook niet meer aanraken en sloeg ons dan met haar armen van ons af.’
2.3. Op 19 maart 2002 heeft J. aangifte gedaan van seksueel misbruik van haar dochter N. door V. in de periode van 1 januari 2001 tot 26 februari 2002.
In de aangifte is – onder meer – opgenomen:
‘Op vrijdag 22 februari 2002, was ik omstreeks 12.15 uur in mijn woning terwijl mijn dochter N. en de buurman daarbij ook aanwezig waren. Buurman vroeg aan mij of N. even met hem mee kon komen naar zijn woning omdat hij haar een boek wilde laten zien. Ik zei dat wij moesten gaan eten waarna buurman zei dat hij haar direkt terug zou sturen. Kort daarvoor had ik mijn dochter geholpen naar het toilet te gaan. Ik heb er dus voor gezorgd dat haar kleding goed en netjes zat. De buurman droeg op dat moment een overhemd en een colbert.
N. liep met de buurman mee naar zijn woning. Na ongeveer 5 minuten ben ik naar de woning van de buurman gegaan om mijn dochter op te halen. Ik liep de schuur binnen. Daarvoor had ik via het keukenraam de woning binnen gekeken en zag dat niemand op de benedenverdieping aanwezig was. Ik wilde de tussendeur die de verbinding met de hal van de woning vormt openen waarna bleek dat die was afgesloten. Ik vond dat erg vreemd omdat dat nooit eerder was gebeurd. Ik kreeg toen een raar gevoel over mij. Ik klopte direct hard tegen de deur waarna ik hoorde dat er iemand naar beneden kwam rennen. Ik hoorde gestamp op de trap in de woning. Kort daarop werd de tussendeur door de buurman geopend. Ik zag dat hij alleen gekleed was in een onderhemd en een lange broek. Dus zijn colbert en zijn overhemd waren uit. Tevens zag ik dat zijn haar erg door de war zat en dat zijn gezicht bezweet was. Ook had hij zich verslikt. De eerste woorden die hij tegen mij zei waren: “Die kleine meid heeft de deur op slot gedaan.” Ik zag aan zijn gezicht dat hij loog. Hij liep daarna direkt naar de keuken en begon zijn gezicht met water te deppen. Ik bleef in de hal staan en zag dat N. naar beneden kwam lopen. Ik zag tevens dat haar kleding anders zat dan op de manier zoals ik dat had gedaan voordat zij naar de buurman ging. Ik zag namelijk dat haar hemd over haar broek hing. Ik vroeg aan haar waar haar jas was.
N. zei dat haar jas op de bank in de woonkamer lag. Buurman zei tegen mij dat ik maar vast naar mijn woning moest gaan en dat N. even later zou komen. Ik wilde dat niet en heb mijn dochter meegenomen.
In mijn huis heb ik aan N. gevraagd waarom de deur op slot zat. N. zei tegen mij dat de buurman de deur op slot had gedaan. Ik zei daarop dat de buurman had gezegd dat zij de deur op slot had gedaan waarna N. tegen mij zei dat buurman dat zelf had gedaan. Ik vroeg waarom dan waarna N. zei: “Dat weet ik niet.”
Ik vroeg wat zij bij de buurman boven deed.
Ik zag dat zij helemaal in paniek was en huilde.
Ik vroeg waarom haar hemd uit haar broek hing?
N. antwoordde: “Dat doet de buurman altijd.”
Ik vroeg wat de buurman dan altijd deed?
N. antwoordde: “Met zijn vingers.”
Ik zag dat zij daarbij met haar hand over haar kruis wreef.
Ik was erg geschrokken van haar antwoorden en haar reactie en zei tegen haar dat de buurman dat niet mag doen en dat dat erg stout is van de buurman.
N. antwoordde: “Dat doet de buurman altijd, dat doet hij toch bij alle kinderen.”
Ik zei dat de buurman dat niet mocht doen en vroeg wat zij dan moest doen. Ik vroeg wat deed de buurman dan?
N. antwoordde: “Buurman geeft dan kusjes op mijn mond en zegt dan ik vind jou lief.”
Ik zag dat N. met haar mond voordeed alsof zij kusjes gaf.
N. zei ook dat zij daarbij op het bed zat.
N. zei ook telkens tegen mij dat ik het niet tegen papa mocht zeggen. Ik wist toen al genoeg.’
In een later gesprek heeft N. een verklaring afgelegd dat zij had gezien dat de heer V. zich had afgetrokken en dat zij daarbij altijd werd uitgekleed.
2.4. Bij vonnis van de politierechter te Haarlem van 19 mei 2003 is V. vrijgesproken van het aan hem primair te laste gelegde ontucht met misbruik van gezag/vertrouwen en veroordeeld voor het subsidiair te laste gelegde meermalen plegen van ontuchtige handelingen met M. en N..
2.5. Bij arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 14 september 2004 is V. na deskundigenbericht van Prof. Dr. R. Bullens ten aanzien van de betrouwbaarheid van de verklaringen van M. en N. en na het horen van J. en Z. door de rechter-commissaris in Haarlem vrijgesproken van hetgeen hem te laste is gelegd met vernietiging van het vonnis van de politierechter.
3. De vordering
3.1. V. c.s. vorderen veroordeling van J. c.s. om aan V. c.s. te vergoeden alle schade die zij hebben geleden, welke schade nader dient te worden opgemaakt en met veroordeling van J. c.s. in de proceskosten, alles uitvoerbaar bij voorraad.
3.2. V. c.s. leggen aan de vordering ten grondslag dat J. c.s. bij hun beslissing om over te gaan tot aangifte onzorgvuldig zijn geweest en daarmee onrechtmatig hebben gehandeld ten opzichte van V. c.s. V. c.s. hebben daardoor schade geleden waarvoor J. c.s. aansprakelijk zijn.
4. Het verweer
4.1. J. c.s. heeft verweer gevoerd hetgeen bij de beoordeling van het geschil voor zover nodig verder aan de orde zal komen.
5. De beoordeling
5.1. Tussen partijen is niet in geschil dat J. c.s. niet opzettelijk bij de politie aangifte hebben gedaan van het vermoeden van ontuchtige handelingen door V., terwijl zij wisten of hadden moeten weten dat deze aangiftes zouden zijn gebaseerd op onjuistheden.
Nu van opzettelijk onjuiste aangiftes geen sprake is, is uitgangspunt bij de beoordeling van het onderhavige geschil dat slechts in uitzonderingsgevallen het doen van aangifte zodanig onzorgvuldig kan zijn, dat zulks ten opzichte van degene tegen wie aangifte wordt gedaan een onrechtmatige daad oplevert. Het is immers niet aan de aangever om vast te stellen of zijn vermoeden dat een strafbaar feit is gepleegd al of niet juist is. Binnen de grenzen die de wet in de artikelen 188 en 268 Sr stelt, moet ieder zich vrij achten om aangifte te doen van een (vermoeden van een) begaan strafbaar feit. Naar aanleiding van de aangifte kan justitie besluiten nader onderzoek te doen en vervolgens een besluit nemen of tot vervolging wordt overgegaan.
5.2. Uit hetgeen namens V. c.s. naar voren is gebracht, kan de rechtbank niet afleiden dat J. c.s. op een zodanig lichtvaardige wijze zijn overgegaan tot het doen van aangifte dat zulks onrechtmatig is ten opzichte van V. c.s.
Integendeel. De uitingen van M. en N. over ontuchtige handelingen die door V. zouden zijn gepleegd, zoals weergegeven onder 2.2 en 2.3, zijn zodanig dat deze op zichzelf voldoende zijn om tot aangifte over te gaan. Dit vindt bevestiging in het feit dat het Openbaar Ministerie op basis van het strafrechtelijk onderzoek heeft besloten om V. te vervolgen, alsmede in de daarop gevolgde veroordeling van V. in eerste aanleg.
5.3. De stelling van V. c.s. die erop neerkomt dat ouders van een kind dat aangeeft seksueel misbruikt te zijn, hierover eerst een gesprek dienen te voeren met de verdachte voordat zij aangifte mogen doen, is onjuist.
Integendeel. In het algemeen zal die handelwijze, gelet op de aard en de ernst van de verdenking, niet van de ouders gevergd kunnen worden. Het getuigt veeleer van zorgvuldigheid als de ouders het onderzoek naar de verdenking overlaten aan de politie. Een onderzoek door de politie biedt immers meer waarborgen dat het met de nodige objectiviteit en deskundigheid plaats vindt.
Ook overigens hebben J. c.s. eerst met de dochter van V. gesproken en hadden zij het voornemen om ook met V. te praten alvorens aangifte te doen. V. c.s. hebben echter direct nadat zij vernamen van de verdenkingen, aangifte gedaan dan wel trachten te doen van een valse aanklacht door J. c.s..
5.4. Dat er sprake zou zijn van een sfeer van beschuldigingen tegen V. is niet gebleken, nog daargelaten in hoeverre de aangiftes van J. c.s. daardoor een onrechtmatig karakter zouden hebben gekregen. Het enkele feit dat de echtgenoot van Z. in 2000 tegen onder meer J. heeft aangegeven dat V. ontuchtige handelingen zou hebben verricht bij M., is daarvoor onvoldoende. Uit de verklaring van J. volgt ook dat zij dat toen niet geloofde. Het gesprek van Z. met haar huisarts en het hoofd van de school over haar vermoeden van ontucht kan evenmin als onrechtmatig worden beschouwd, dan wel geacht worden een dergelijke sfeer te hebben gecreëerd.
5.5. Resumerend zal de vordering van V. c.s. worden afgewezen.
5.6. V. c.s. zullen als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van J. c.s. worden begroot op:
- vast recht 244,00
- salaris procureur 904,00 (2,0 punten × tarief EUR 452,00)
Totaal EUR 1.148,00
6. De beslissing
De rechtbank
6.1. wijst de vorderingen af,
6.2. veroordeelt V. c.s. in de proceskosten, aan de zijde van J. c.s. tot op heden begroot op EUR 1.148,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.A.T. van Rens en in het openbaar uitgesproken op 17 mei 2006.?