ECLI:NL:RBHAA:2006:AX3048

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
15 mei 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
05/5419
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belastingheffing op vergoedingen voor tijdelijke bewoning en de vrijstelling van omzetbelasting

In deze zaak heeft de Rechtbank Haarlem op 15 mei 2006 uitspraak gedaan in een geschil tussen de fiscale eenheid X BV en Y BV, eiseres, en de inspecteur van de Belastingdienst/Z, verweerder. De zaak betreft de naheffingsaanslag omzetbelasting die aan eiseres was opgelegd over de periode van 1 januari 1999 tot en met 31 december 2003. Eiseres had met tijdelijke bewoners bewaringsovereenkomsten gesloten voor leegstaande woningen, waarbij zij een maandelijkse vergoeding ontving van de bewoners. De vraag die aan de rechtbank werd voorgelegd was of deze vergoedingen onderhevig waren aan omzetbelasting.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres de woningen tegen betaling op exclusieve basis ter beschikking stelde aan de tijdelijke bewoners. De vergoeding die zij ontving, werd door de rechtbank gekwalificeerd als vrijgesteld van omzetbelasting op grond van de Wet op de omzetbelasting 1968. De rechtbank oordeelde dat de overeenkomst tussen eiseres en de tijdelijke bewoners niet als een huurovereenkomst kon worden gekwalificeerd, maar als een bewaringsovereenkomst, waarbij de tijdelijke bewoners het exclusieve recht tot gebruik van de woningen verkregen.

De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres gegrond, vernietigde de uitspraak op bezwaar van de inspecteur, en verminderde de naheffingsaanslag tot € 3.147. Tevens werd de inspecteur veroordeeld in de proceskosten van eiseres ter hoogte van € 644 en werd gelast dat de Staat het door eiseres betaalde griffierecht van € 276 vergoedde. De uitspraak werd openbaar uitgesproken door de rechters in tegenwoordigheid van de griffier, en partijen werd medegedeeld dat zij binnen zes weken na de verzenddatum van de uitspraak hoger beroep konden instellen bij het gerechtshof te Amsterdam of beroep in cassatie bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 05/5419
Uitspraakdatum: 15 mei 2006
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
De fiscale eenheid X BV en Y BV, gevestigd te Z, eiseres, gemachtigde: A
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Z, verweerder, gemachtigde: B.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Verweerder heeft aan eiseres met dagtekening 22 december 2004 een naheffingsaanslag omzetbelasting over het tijdvak 1 januari 1999 tot en met 31 december 2003, opgelegd van € 324.245 aan enkelvoudige belasting. Bij beschikking met dezelfde dagtekening heeft verweerder een boete van € 39.586 vastgesteld.
1.2. Na bezwaar bij brief van 24 december 2004 heeft verweerder bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 5 oktober 2005 de naheffingsaanslag gehandhaafd en de boete verminderd tot nihil.
1.3. Eiseres heeft daartegen bij brief van 17 oktober 2005, ontvangen bij de rechtbank op 18 oktober 2005, beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 21 november 2005. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
1.4. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 maart 2006 te Haarlem, alwaar eiseres is verschenen, vertegenwoordigd door haar directeur C en bijgestaan door voornoemde gemachtigde en D, werknemer van eiseres. Namens verweerder is E verschenen.
2. Feiten
2.1. Eiseres, de fiscale eenheid Y BV en X, is ondernemer in de zin van artikel 7 van de Wet op de omzetbelasting 1968 (de Wet). Y BV houdt alle aandelen van X. Enig aandeelhouder van Y BV en directeur van X en Y BV is C.
2.2. X legt zich toe op het sluiten van overeenkomsten ter voorkoming van kraken van onroerende zaken. Tot de gedingstukken behoort een afschrift van een bewaringsovereenkomst van 14 oktober 2002 tussen X en F met betrekking tot het perceel aan de G-straat 0-I te H (de overeenkomst), waarin voor zover hier van belang het volgende is vermeld:
“De ondergetekenden:
X, (...), als vertegenwoordiger van de eigenaar van het perceel en de hierna te noemen “tijdelijke bewoner”:
(...)
In aanmerking nemende:
dat de eigenaar van het perceel te: (...) hierna te noemen “de woning”, X opdracht heeft gegeven als vertegenwoordiger tijdelijke bewoner voor bovengenoemde woning aan te stellen totdat het perceel is verkocht of verhuurd;
dat de tijdelijke bewoner het perceel wenst te bewaren d.m.v. bewoning voor de duur van deze overeenkomst en te dier zake met X de navolgende overeenkomst wenst aan te gaan;
dat partijen niet de intentie hebben een huurovereenkomst aan te gaan en evenmin een dienstbetrekking te creëren.
Komen overeen als volgt:
1. Met ingang van 14-10-02 zal de tijdelijke bewoner de woning als hierboven aangeduid ter bewoning in gebruik nemen. (...)
2. De tijdelijke bewoner zal voor gebruik als in deze overeenkomst omschreven een woonkostenvergoeding verschuldigd zijn van € 150 per maand, bij vooruitbetaling te voldoen voor het begin van iedere maand. De kosten voor gas, olie en elektriciteit komen voor rekening van eigenaar. (...)
3. De tijdelijke bewoner betaalt bij ondertekening van dit contract aan X een waarborgsom ad € 440,- als zekerheid voor het nakomen van zijn verplichtingen. Dit bedrag zal door X na beëindiging van deze overeenkomst worden terugbetaald, zonder dat X over dit bedrag rente verschuldigd is. X heeft het recht voor deze waarborgsom te verrekenen met elke vordering die zij heeft op de bewoner, onverminderd het recht van X om in of buiten rechte betaling van het door de bewoner verschuldigde te verkrijgen.
(...)
11. Deze overeenkomst wordt aangegaan voor een termijn van zes maanden en kan worden verlengd. De overeenkomst kan door ieder der partijen tussentijds bij aangetekend schrijven worden opgezegd met een opzeggingstermijn van 2 weken.
(...)
15. De bewoner verklaart uitdrukkelijk op de hoogte te zijn van het feit dat de eigenaar X verzocht om tijdens de tijdelijke leegstand van de woning voor tijdelijke bewoners zorg te dragen.”
2.3. Tot de gedingstukken behoort verder een afschrift van een brief van 16 oktober 2002 van X aan K, waarin onder meer, voor zover hier van belang, het volgende is vermeld:
“G-straat 0-I te H
Geachte mevrouw L,
Hierbij hebben wij het genoegen te bevestigen voor u bovengenoemde woning met ingang van 14 oktober 2002 in bewaring te hebben genomen.
Deze bewaring is aangegaan voor onbepaalde tijd en kan worden beëindigd met inachtneming van een schriftelijke opzegtermijn van één maand.
Er worden u voor deze bewaring volgens afspraak géén kosten in rekening gebracht, echter de energiekosten alsmede alle zakelijke lasten (o.a. DWR en onroerende zaaksbelastingen eigenaar- en gebruikersgedeelte), watergeld en kosten voor technisch onderhoud zullen voor uw rekening komen.
Voor de goede orde verzoeken wij u de kopie van dit schrijven alsmede een exemplaar van de algemene voorwaarden, beide voor akkoord getekend, aan ons te willen retourneren.”
2.4. Tot de gedingstukken behoort een afschrift van de Algemene Voorwaarden van X (de Algemene Voorwaarden), waarin, voor zover hier van belang, is vermeld:
“1. De eigenaar geeft X volmacht en opdracht te bemiddelen en hem te vertegenwoordigen bij het aanstellen van tijdelijke bewoner voor het betreffende perceel.
(...)
3. Ook buiten haar bemiddelingsopdracht zal X alles doen wat in haar vermogen ligt om te voorkomen dat het perceel wordt gekraakt. Te dier zake is zij eveneens jegens de eigenaar aansprakelijk, indien zij nalaat maatregelen te nemen, die onder de gegeven omstandigheden van haar kunnen worden gevergd.
(...)
5. De eigenaar zal niet buiten voorafgaande schriftelijke toestemming van X met de bewoner of een derde een overeenkomst aangaan tot bewaring, bewoning of ingebruikgeving, verhuur, verkoop, huurverkoop of anderszins in zodanige wijze dat de bewaring, waarvoor X heeft bemiddeld, de facto wordt gecontinueerd zonder dat X hiervoor een vergoeding ontvangt. Bij overtreding van deze bepaling blijft de eigenaar gehouden tot betaling aan X van de overeengekomen vergoeding vanaf de datum van beëindiging der bewaringsovereenkomst.
(...)
8. Voor eigenaar en X geldt een opzegtermijn van minimaal één maand. Niettemin kan X de overeenkomst met de eigenaar ook terstond opzeggen, indien van haar en/of de gebruiker redelijkerwijs niet gevergd kan worden de bewaring voort te zetten (...)”
2.5. Bij eiseres is een boekenonderzoek ingesteld over de periode 1 januari 1999 tot en met 30 september 2004. Geconstateerd werd dat sprake was van privé-gebruik van een auto en dat eiseres de van de bewoners ontvangen bedragen als omzet had geboekt zonder daarover omzetbelasting te voldoen. Op grond hiervan heeft verweerder de volgende correcties vastgesteld: - privé-gebruik auto € 3.147
- bewonersbijdrage € 321.098
3. Geschil en standpunten van partijen
In geschil is of de door de bewoners aan X betaalde vergoedingen aan de heffing van omzetbelasting zijn onderworpen.
Voor de standpunten van partijen verwijst de rechtbank naar de gedingstukken.
4. Beoordeling van het geschil
4.1. Verhuur van onroerende zaken is ingevolge artikel 11, eerste lid, aanhef en onderdeel b, aanhef, van de Wet vrijgesteld van de heffing van omzetbelasting. Van verhuur in de zin van de Wet en van artikel 13, B, onderdeel b van de Zesde Richtlijn is sprake indien tegen betaling van een vergoeding een onroerende zaak voor een zekere duur ter beschikking wordt gesteld ten behoeve van exclusief gebruik. Aangezien de kwalificatie verhuur een communautair begrip is, is de nationale civielrechtelijke aanduiding niet doorslaggevend bij de beoordeling van de vraag of sprake is van verhuur.
4.2. Niet in geschil is dat de overeenkomst en de op grond daarvan ontvangen vergoeding door X illustratief is voor de wijze waarop de onder 2.5 genoemde omzet is behaald. De rechtbank neemt dan ook voor alle gevallen waarop de ten aanzien van deze omzet nageheven omzetbelasting betrekking heeft, de stukken met betrekking tot de woning aan de G-straat 0-I te H als uitgangspunt.
4.3. Uit de tekst van de overeenkomst en het daarover door eiseres ter zitting gestelde, leidt de rechtbank af dat de bewoner, in dit geval F, tegen betaling van € 150, gedurende ten minste zes maanden, met een tussentijdse mogelijkheid tot opzegging, het exclusieve recht tot het gebruik van het perceel verkrijgt. Onweersproken is ter zitting gesteld dat de tijdsduur gedurende welke de bewoners in de praktijk ingevolge de overeenkomsten gebruik maken van de ruimte, varieert van drie maanden tot een jaar. Onder deze omstandigheden is aan de hiervoor onder 4.1. genoemde vereisten voor verhuur voldaan.
4.4. Uit de overeenkomst, de Algemene Voorwaarden en de verklaring van de directeur van eiseres ter zitting leidt de rechtbank af dat X de vergoeding voor het gebruik van het perceel van de bewoner ten behoeve van zichzelf bedingt. Het standpunt dat X de vergoeding namens de eigenaar incasseert, mist feitelijke grondslag. Niet althans onvoldoende betwist is immers dat X op eigen naam de vergoeding incasseert, deze niet afdraagt aan de eigenaar en het risico draagt dat de bewoner niet betaalt. Niet althans onvoldoende betwist is voorts dat X de hoogte van de vergoeding bepaalt, dat X door de bewoners als partij bij de overeenkomst wordt beschouwd, dat zij als enige het contact onderhoudt met de bewoner en da zij onder omstandigheden de bevoegdheid heeft tot beëindiging van het gebruik door de bewoner. X is in dat geval, zo leidt de rechtbank uit artikel 3 van de Algemene Voorwaarden af, ook bevoegd om een overeenkomst te sluiten met een nieuwe bewoner. Nu alleen een betalingsverplichting van de bewoner jegens X bestaat en uit de overeenkomst en overige stukken naar voren komt dat de verhouding met de bewoner een aangelegenheid is waar de eigenaar feitelijk buiten staat, beschouwt de rechtbank X als de partij die het perceel tegen betaling op exclusieve basis voor een bepaalde duur aan de bewoner ter beschikking stelt. De door X voor de prestatie bedongen vergoeding van € 150,- is uit dien hoofde vrijgesteld van de heffing van omzetbelasting.
4.5. Aan het hiervoor overwogene doet niet af dat de bewaringsovereenkomst vermeldt dat X de overeenkomst afsluit als vertegenwoordiger van de eigenaar van de onroerende zaak en dat de eigenaar X in de Algemene Voorwaarden een volmacht verleent. De volmachten leiden er toe dat X bevoegd is de overeenkomsten met de tijdelijke bewoners te sluiten en in dat verband het perceel aan hen ter beschikking te stellen. Zoals overwogen onder 4.4. leiden de volmachten echter niet tot de conclusie dat de eigenaar partij is bij de overeenkomst met de bewoner en uit dien hoofde gerechtigd zou zijn tot de vergoeding.
4.6. Ook het beginsel dat iemand niet meer rechten kan overdragen dan hij heeft, staat niet in de weg aan het onder 4.4. weergegeven oordeel. Gelet op de tekst van artikel 3 van de Algemene Voorwaarden is de bevoegdheid van X om over het perceel te beschikken dusdanig ruim, dat daaronder geacht moet zijn te zijn begrepen het doen bewonen van het perceel.
4.7. Tijdens de zitting heeft verweerder een subsidiair beroep gedaan op interne compensatie. Volgens verweerder dient, zo een deel van de omzet van eiseres daadwerkelijk vrijgestelde omzet betreft, de aan eiseres verleende aftrek te worden aangepast. Verweerder verwijst in dit verband naar de in het boekenonderzoek genoemde pro rata van 72%. Eiseres heeft aangegeven dat zij door dit late beroep op interne compensatie in haar procespositie wordt geschaad, nu zij niet in de gelegenheid is geweest zich op deze stelling voor te bereiden. Afgezien het beroep op interne compensatie nadere onderbouwing en feitelijke uitwerking mist, acht de rechtbank dit beroep in een dusdanig laat stadium gedaan dat het toelaten daarvan eiseres in haar processuele positie zou schaden. De rechtbank laat dit beroep dan ook vanwege strijd met de goede procesorde buiten beschouwing.
4.8. Het beroep is gegrond. De correctie in verband met het privé-gebruik van de auto is tussen partijen niet in geschil, zodat de naheffingsaanslag in stand kan blijven tot een bedrag van € 3.147.
5. Proceskosten
Nu het beroep gegrond is, ziet de rechtbank aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 644 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322 en een wegingsfactor 1).
6. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vermindert de naheffingsaanslag tot € 3.147;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres ten bedrage van € 644, en wijst de Staat aan dit bedrag aan eiseres te voldoen;
- gelast dat de Staat het door eiseres betaalde griffierecht van € 276 vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan op 15 mei 2006 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. A. Roelvink-Verhoeff, mr. A. van Dongen en mr. G.W.S de Groot, in tegenwoordigheid van mr.V.M. Maat, griffier.
Afschrift verzonden aan partijen op:
De rechtbank heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum:
- hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam, dan wel
- beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag, mits de wederpartij daarmee schriftelijk instemt.
N.B. Bij het bestuursorgaan berust de bevoegdheid tot het instellen van beroep in cassatie niet bij de ambtenaar die de procedure voor de rechtbank heeft gevoerd.
Bij het instellen van hoger beroep dan wel beroep in cassatie dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie.
Bij het instellen van beroep in cassatie dient daarnaast in acht te worden genomen dat bij het beroepschrift een schriftelijke verklaring van de wederpartij wordt gevoegd, inhoudende dat wordt ingestemd met het instellen van beroep in cassatie tegen de uitspraak van de rechtbank.