RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 05 - 3988 WAO
uitspraak van de meervoudige kamer van 10 mei 2006
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
gemachtigde: mr. C.F.M. Raaijmakers, advocaat te Haarlem,
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,
verweerder.
1. Bij besluit van 30 juli 2004 heeft verweerder de uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) van eiser, voorheen berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100 %, met ingang van 30 september 2004 ingetrokken.
Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 2 september 2004 bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 12 juli 2005 heeft verweerder het bezwaar gegrond verklaard, in die zin dat met ingang van 30 september 2004 aan eiser een WAO-uitkering wordt toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%.
Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 18 augustus 2005, aangevuld bij brief van 29 september 2005, beroep ingesteld.
Verweerder heeft op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en een verweerschrift ingediend.
Het beroep is behandeld ter zitting van 4 april 2006, alwaar namens eiser zijn gemachtigde, voornoemd, is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door R. Hahn en bezwaararbeidsdeskundige C.J.T. Neefjes, beiden werkzaam bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen te Amsterdam.
2.1 Eiser, voorheen werkzaam als anjerplukker gedurende 38 uur per week, heeft zich vanuit een werkloosheidssituatie wegens diabetes mellitus en psychische klachten (spanningsklachten en agorafobie) ziek gemeld op 20 oktober 1997. Na een wachttijd van 52 weken is aan eiser per einde wachttijd een volledige arbeidsongeschiktheidsuitkering toegekend omdat hij geen duurzaam benutbare mogelijkheden had. In het kader van een herbeoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid heeft eiser op 21 mei 2004 het spreekuur van de verzekeringsarts bezocht. De verzekeringsarts heeft op grond van de bevindingen uit het onderzoek rapport uitgebracht en een functionele mogelijkheden lijst (FML) opgesteld. De verzekeringsarts heeft afwijkingen vastgesteld, en hierbij aangegeven dat vergeleken met de toestand van het onderzoek op 9 september 2003 eisers situatie nauwelijks is veranderd. Volgens de verzekeringsarts moet eiser 40 uur per week belastbaar worden geacht voor arbeid waarbij rekening wordt gehouden met enige beperkingen om zoveel mogelijk luxerende omstandigheden te vermijden. Mede op basis van deze gegevens heeft de arbeidsdeskundige gerapporteerd. De arbeidsdeskundige heeft het Claimbeoordelings- en Borgingssysteem (CBBS) geraadpleegd voor de selectie van functies die eiser (theoretisch) zou kunnen vervullen. De arbeidsdeskundige heeft een aantal functies geselecteerd en de resterende verdiencapaciteit berekend. De resterende verdiencapaciteit van eiser, afgezet tegen het maatmanloon, heeft geleid tot een loonverlies van 12,17%, hetgeen overeenkomt met indeling in de arbeidsongeschiktheidsklasse van minder dan 15%.
2.2 In de bezwaarprocedure heeft de bezwaarverzekeringsarts op grond van dossieronderzoek gerapporteerd dat in de FML enkele beperkingen moeten worden toegevoegd. Het betreft een aanscherping op de aspecten van het verhoogd persoonlijk risico en de geluidsbelasting. Evenmin mag er sprake zijn van een solitaire functie. De bezwaararbeidsdeskundige heeft vervolgens een onderzoek verricht aan de hand van het aangepaste CBBS. Gelet op de aanscherpingen in de FML zijn twee van de aan de schatting ten grondslag gelegde functies vervallen. De functies van vleeswarenmaker, slachter (sbc-code 271070) en productiemedewerker voedingsmiddelen industrie (sbc-code 111172) zijn vervallen in verband met een verhoogd risico van snijwonden en de functies van productiemedewerker industrie (sbc-code 111180) en inpakker (sbc-code 111190) kunnen niet worden gehandhaafd in verband met de gestelde opleidingseisen. De bezwaararbeidsdeskundige heeft vier van de primair geduide functies nog wel geschikt geacht. Een schatting op grond van de resterende functies resulteert in indeling in de arbeidsongeschiktheidsklasse van 25 tot 35%. Op grond hiervan heeft verweerder het bestreden besluit genomen.
2.3 Eiser kan zich niet met het bestreden besluit verenigen en heeft daartoe aangevoerd dat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn beperkingen, en dan vooral de beperkingen die verband houden met de psychische problemen. Eiser heeft gesteld dat sprake is van een uitgebreide medicinale behandeling, frequente controle van de suikerziekte en psychiatrische behandeling. Verweerder had in redelijkheid rekening dienen te houden met de bijwerkingen van de grote hoeveelheid medicijnen die eiser gebruikt. Volgens eiser is onvoldoende gemotiveerd waarom de voorheen aangenomen urenbeperking thans niet meer wordt aangenomen. Gelet op eisers stoornissen kan ervan worden uitgegaan dat een gedwongen setting van een arbeidssituatie voor eiser tot energetische problemen zal leiden. Eveneens ontbreekt een motivering waarom in het persoonlijk en sociaal functioneren geen forsere beperkingen zijn aangenomen. Eiser is verder van mening dat de verzekeringsarts ten onrechte heeft nagelaten de behandelend psychiater te raadplegen en onderzoek in te stellen naar de ziekmelding terzake waarvan eiser een ZW-uitkering ontvangt. Ten aanzien van het arbeidskundig onderzoek acht eiser het systeem van markeringen van gesignaleerde knelpunten middels een 'M', een 'G' en een asterisk niet in overeenstemming met de door de Centrale Raad van Beroep gestelde eisen van transparantie, verifieerbaarheid en toetsbaarheid.
2.4 Verweerder stelt zich op het standpunt dat het bestreden besluit terecht en op goede gronden is genomen. Naar aanleiding van de door eiser ingediende beroepsgronden heeft verweerder aanvullende rapporten van de bezwaarverzekeringsarts en van de bezwaararbeidsdeskundige in het geding gebracht.
2.5 Ten aanzien van het medisch gedeelte van het bestreden besluit bestaat geen grond voor het oordeel dat de rapporten van de verzekeringsartsen niet zorgvuldig tot stand zijn gekomen. Hierbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat de primaire verzekeringsarts, alvorens een FML op te stellen, eiser heeft gezien op zijn spreekuur, een lichamelijk onderzoek heeft verricht en dossierstudie heeft gedaan. Voorts acht de rechtbank van belang dat de bezwaarverzekeringsarts dossieronderzoek heeft verricht. De grief van eiser dat het onderzoek niet zorgvuldig tot stand is gekomen omdat geen informatie bij de behandelend psychiater is ingewonnen, slaagt niet. Als het gaat om de vaststelling van de beperkingen kan een verzekeringsarts in beginsel afgaan op zijn eigen oordeel. De verzekeringsarts zal de behandelend sector dienen te raadplegen in die gevallen waarin een behandeling in gang gezet zal worden of reeds plaats vindt en die behandeling een beduidend effect zal hebben op de mogelijkheden tot het verrichten van arbeid van eiser, of indien eiser stelt dat de behandelend sector een beredeneerd afwijkend idee heeft over zijn beperkingen (RSV 1999/111). Nu hiervan in geval van eiser geen sprake is, bestond voor de verzekeringsartsen geen noodzaak de psychiater te raadplegen. In dit verband merkt de rechtbank nog op dat eiser zelf ook medische gegevens in het geding had kunnen brengen die zijn standpunt dat meer psychische beperkingen gelden, kunnen onderbouwen. Gelet voorts op het feit dat de datum in geding in deze zaak 30 september 2004 is en de ziekmelding - terzake waarvan eiser een ZW-uitkering heeft ontvangen - plaats vond op 9 februari 2005, ziet de rechtbank geen noodzaak voor de verzekeringsartsen de medische gegevens uit het ZW-dossier in de onderhavige schatting te betrekken.
2.6 Er zijn ook geen aanknopingspunten voor het oordeel dat op medisch objectiveerbare gronden meer of zwaardere arbeidsbeperkingen dienen te worden vastgesteld dan die welke door de (bezwaar)verzekeringsarts in de FML zijn neergelegd. In de FML zijn op een fors aantal punten - in de bezwaarfase verder aangescherpte - beperkingen aangenomen die verband houden met de psychische klachten van eiser. Voor het oordeel dat eiser zou zijn aangewezen op een urenbeperking, heeft de rechtbank onvoldoende aanwijzingen aangetroffen. Ingevolge de door verweerder gehanteerde Standaard verminderde arbeidsduur (Lisv-mededeling M.00.039) kan de verzekeringsarts op grond van drie indicatiegebieden het aantal uren dat eiser kan werken beperken: energetisch, beschikbaarheid en het preventieve aspect. In de medische rapportages is mede onder verwijzing naar de in het verleden verrichte onderzoeken voldoende gemotiveerd waarom thans geen grond meer bestaat voor het aannemen van een urenbeperking.
2.7 Ten aanzien van de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit overweegt de rechtbank als volgt. Bij de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid wordt thans gebruik gemaakt van het CBBS zoals dat door verweerder vanaf 1 juli 2005 wordt gehanteerd. De Centrale Raad van Beroep (CRvB) heeft in zijn uitspraken van 9 november 2004 reeds geoordeeld dat het CBBS in beginsel aanvaardbaar is als instrument om de mate van arbeidsongeschiktheid van een verzekerde ten behoeve van de WAO te bepalen. De CRvB heeft echter ten aanzien van het CBBS tevens overwogen dat er sprake is van een aantal in het oog springende onvolkomenheden (zie onder meer de uitspraak gepubliceerd op www.rechtspraak.nl onder LJN-nummer AR4718) die in beginsel in de weg kunnen staan "aan een nog als toereikend aan te merken niveau van transparantie, verifieerbaarheid en toetsbaarheid van een schattingsbesluit met behulp van het CBBS in een concreet geval".
2.8 Met het aanpassen van het CBBS heeft verweerder beoogd de door de CRvB gesignaleerde onvolkomenheden op een structurele wijze op te heffen. Het CBBS is op de volgende punten aangepast:
- de volgorde en nummering van de items op de (kritische) FML komen thans overeen met de nummering op de lijsten met belastinggegevens van de functie (formulieren Resultaat Functiebeoordeling);
- op de lijsten met belastinggegevens in de functies wordt een rubriek (rubriek 7) vermeld, waaronder die belastingpunten worden weergegeven die niet worden vergeleken met de FML, zoals 'probleemoplossen';
- de zogenaamde niet-matchende belastingpunten waarop een beperking geldt worden thans op de uitgedraaide formulieren Resultaat Functiebeoordeling gemarkeerd door middel van een 'M' of een 'G'en een asterisk (*);
- op de formulieren Resultaat Functiebeoordeling is nu zichtbaar, bij welke beoordelingspunten zich eventuele knelpunten en mogelijke overschrijdingen voordoen. Zulks is zichtbaar gemaakt door de vermelding van een 'M' ('Motivering') of een 'G' ('Geen motivering'). Het systeem presenteert een eventueel knelpunt/mogelijke overschrijding uitsluitend als een 'M' aan de arbeidsdeskundige. In bepaalde gevallen mag de arbeidsdeskundige de 'M' veranderen in een 'G'. Het verschil tussen een 'M' en een 'G' is hierin gelegen dat ingeval van een 'G' de arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat het evident is dat de signalering die het systeem geeft geen overschrijding is, of dat er wel een overschrijding is, maar dat de functiebelasting binnen de in de FML aangegeven mogelijkheden blijft, en een nadere motivering ten aanzien van de geschiktheid van de functies ontbreekt. In geval van een 'M' motiveert de arbeidsdeskundige of in voorkomende gevallen de verzekeringsarts wel waarom de functie op dat beoordelingspunt geschikt is voor de betrokken verzekerde.
2.9 Naar het oordeel van de rechtbank komen de doorgevoerde wijzigingen deels tegemoet aan de door de CRvB gestelde eisen aan het gebruik van het CBBS. Met de aanpassing in de nummering is het mogelijk om op een relatief eenvoudige wijze belastbaarheids- en belastinggegevens met elkaar te vergelijken. Voorts is door de aangebrachte markeringen nu voldoende zichtbaar gemaakt in welke gevallen sprake is van niet-matchende beoordelingspunten en bij welke beoordelingspunten zich eventuele overschrijdingen voordoen. Verweerders werkwijze met betrekking tot de met een 'G' gemarkeerde items kan de rechterlijke toetsing echter niet doorstaan. De rechtbank heeft hierbij in aanmerking genomen dat - blijkens verweerders toelichting ter zitting - de markering 'G' op het formulier altijd is voorafgegaan door een 'M'. De arbeidsdeskundige heeft deze wijziging aangebracht zonder dat deze omzetting op de uitdraaien wordt vermeld en zonder dat de arbeidsdeskundige een motivering van de omzetting hoeft te geven. De rechtbank is van oordeel dat op die items, bij afwezigheid van een motivering, voor anderen dan de arbeidsdeskundige niet steeds op relatief eenvoudige wijze valt te controleren of terecht het standpunt is ingenomen dat de functiebelasting binnen de mogelijkheden van de verzekerde blijft. Dit betekent dat deze werkwijze niet voldoet aan de eisen van inzichtelijkheid en verifieerbaarheid waaraan het CBBS volgens de CRvB dient te voldoen. Dat de arbeidsdeskundige slechts onder strikte voorwaarden, opgenomen in een richtlijn, van deze omzettingsbevoegdheid gebruik mag maken, maakt dit niet anders. Naar het oordeel van de rechtbank dient gemotiveerd te worden waarom de arbeidsdeskundige en/of de verzekeringsarts van mening is dat op een met een 'G' gemarkeerd item geen overschrijding plaats vindt, of dat er wel een overschrijding is, maar dat de functie desondanks passend is. Vorenstaande brengt mee dat, evenals ten tijde van het FIS gold, alle door het systeem geconstateerde mogelijke overschrijdingen en knelpunten moeten worden voorzien van een motivering, die duidelijk maakt waarom de geduide functie ondanks de signalering geschikt is voor de verzekerde.
2.10 Anders dan eiser is de rechtbank van mening dat het CBBS niet tekortschiet in het geval dat in de functiebeschrijving een bijzondere belasting voorkomt. Eiser is van mening dat het systeem in een dergelijk geval altijd een signalering zou moeten geven omdat een bijzondere belasting zwaarder kan zijn dan de normaalwaarde op dit punt. De rechtbank deelt deze visie niet. Blijkens de door de bezwaararbeidsdeskundige ter zitting gegeven toelichting heeft de aanduiding 'bijzondere belasting' immers geen relatie met de normaalwaarde, het ziet niet op de maat en omvang van een belasting. Indien in een functie een bijzondere belasting voorkomt, betekent dit uitsluitend dat het een belasting is die specifiek voorkomt in deze functie, het betekent niet dat het een extra belasting is en dus ook niet dat dit de normaalwaarde overschrijdt. Het systeem geeft derhalve alleen een signalering indien op het overeenkomende punt in de FML een beperking is aangenomen.
2.11 Gelet op het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat de aanpassingen in het CBBS, zoals deze door verweerder zijn doorgevoerd, niet geheel voldoen aan de eisen van inzichtelijkheid, verifieerbaarheid en toetsbaarheid, die aan het CBBS gesteld moeten worden en dat er nog steeds sprake is van een structurele tekortkoming. Dit oordeel heeft voor besluiten op bezwaar van 1 juli 2005 en daarna tot gevolg dat deze in voorkomende gevallen door de rechtbank zullen worden vernietigd, indien deze een onder 2.9 aangegeven motivering ontberen. De rechtbank merkt in dit verband nog op het niet onaanvaardbaar te achten dat de aanvullende motivering pas in beroep wordt gegeven. De rechtbank verwijst hiervoor naar vaste jurisprudentie van de CRvB ten tijde van het FIS, waarbij eveneens genoegen werd genomen met een toelichting op de markeringen in de beroepsfase.
2.12 Voor het onderhavige bestreden besluit, dat dateert van na 1 juli 2005, betekent het bovenstaande het volgende. In beroep resteren vier functies, waarvan de drie functies met de hoogste loonwaarde aan de schatting ten grondslag zijn gelegd. Het betreft de functies van textielproductenmaker (sbc-code 111160), productiemedewerker textiel, geen kleding (sbc-code 272043) en medewerker tuinbouw (sbc-code 111010).
2.13 De rechtbank heeft geconstateerd dat de bezwaararbeidsdeskundige in de rapporten van 12 oktober 2005 en 22 maart 2006 alle door het systeem gesignaleerde eventuele knelpunten en mogelijke overschrijdingen heeft voorzien van een motivering, waarin de beweegredenen zijn vermeld om de aan de schatting ten grondslag gelegde functies geschikt te achten voor eiser. Deze arbeidskundige onderbouwing - die dus ziet op zowel de met 'M' als met 'G' gemarkeerde items - biedt naar het oordeel van de rechtbank voldoende inzicht in en geeft mogelijkheden tot toetsing van de voorliggende schatting. Daarmee zijn voor wat betreft het onderhavige geval de hierboven geschetste tekortkomingen van het aangepaste CBBS in voldoende mate ondervangen.
2.14 In hetgeen eiser ter zitting naar voren heeft gebracht ziet de rechtbank geen reden om te twijfelen aan de motivering en daarop gebaseerde conclusie van de bezwaararbeidsdeskundige dat de in beroep geduide functies voor eiser passend zijn. In dit verband merkt de rechtbank op dat de bezwaararbeidsdeskundige ten aanzien van eisers verhoogde vatbaarheid voor infecties (3.9.2) uitvoerig heeft besproken dat deze beperking bij de drie functies geen probleem vormt en de grief dat dit punt niet te verifiëren zou zijn kan derhalve niet slagen. Eiser heeft voorts vraagtekens gesteld bij de geschiktheid van de functie van modellennaaister (sbc-code 111160) in verband met de aanwezige ratelende naaimachines. De rechtbank overweegt dienaangaande dat blootstelling aan luid lawaai volgens de bezwaarverzekeringsarts voorkomen moet worden, maar dat niet valt in te zien waarom eiser geen gehoorbeschermers kan dragen indien het geluidsniveau dat hiermee gepaard gaat dit nodig maakt. Eisers beperking dat hij niet in groepen kan werken is blijkens de formulieren Resultaat Functiebelasting evenmin een probleem voor de uitoefening van de functies. Voor zover in de functies al wordt samengewerkt in een grote groep, is er steeds sprake van een eigen afgebakende deeltaak. Tot slot heeft de bezwaararbeidsdeskundige ter zitting nog toegelicht dat de bijzondere belasting in de functie van steksteekster (sbc-code 111010) op het item van handelingstempo waarbij is aangegeven dat 2500 stekjes per uur moeten worden gestoken, de normaalwaarde op het aspect reiken niet overschrijdt aangezien niet elke beweging ook moet worden aangemerkt als reiken, zo scoort reiken tot 30 cm in het CBBS niet als reiken.
2.15 Nu eisers grieven ten aanzien van de drie aan de schatting ten grondslag gelegde functies niet slagen, behoeft eisers grief ten aanzien van de opleidingseis in de functie van de niet bij de schatting gebruikte functie van oprekker geen bespreking meer.
2.16 Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Ghrib, voorzitter van de meervoudige kamer, en mrs. A.C.M. Rutten en M.J. Korteweg-Wiers, rechters, en op 10 mei 2006 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. G.J. Deen, griffier.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht. Het hoger beroep dient te worden ingesteld door het indienen van een beroepschrift binnen zes weken onmiddellijk liggend na de dag van verzending van de uitspraak door de griffier.