RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 05 - 3061 WAO
uitspraak van de meervoudige kamer van 10 mei 2006
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
gemachtigde: mr. W.G. Fischer, advocaat te Haarlem,
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,
verweerder.
Bij besluit van 28 december 2004 heeft verweerder de uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) met ingang van 1 maart 2005 verlaagd.
Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 1 februari 2005 bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 9 mei 2005 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 16 juni 2005 beroep ingesteld.
Verweerder heeft op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en een verweerschrift ingediend. Bij brief van 25 oktober 2005 heeft verweerder nadere rapportages van de bezwaarverzekeringsarts en bezwaararbeidsdeskundige aan de rechtbank toegezonden.
Het beroep is behandeld ter zitting van 16 januari 2006, alwaar partijen - met voorafgaand bericht - niet zijn verschenen.
Met toepassing van artikel 8:68 Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft de rechtbank het onderzoek heropend en de zaak verwezen naar een meervoudige kamer.
Het beroep is vervolgens behandeld ter zitting van 4 april 2006, alwaar eiser in persoon is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, voornoemd. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door J.G. Kramer en bezwaararbeidsdeskundige C.J.T. Neefjes, beiden werkzaam bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen te Amsterdam.
Gelet op het na de zitting van verweerder ontvangen overzicht van mogelijkheden waarin de (bezwaar) arbeidsdeskundige kan besluiten een 'M' zonder nadere toelichting in een 'G' te veranderen, heeft de rechtbank het onderzoek heropend.
Nu partijen hiervoor toestemming hebben gegeven, heeft de rechtbank bepaald dat een hernieuwd onderzoek ter zitting achterwege blijft. De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek gesloten.
2.1 Eiser ontvangt, nadat hij in 1986 na een auto ongeval uitviel, vanaf 1987 een arbeidsongeschiktheidsuitkering, aanvankelijk berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100% en nadien met wisselende percentages. Vanaf 1998 werd eiser 65 tot 80% arbeidsongeschikt beschouwd. In april 2003 werd de uitkering verlaagd van 65 tot 80% naar 35 tot 45%. Eiser is tegen dit besluit opgekomen. Hangende het beroep bij de rechtbank heeft verweerder het besluit ingetrokken. Eiser werd vervolgens naar aanleiding van zijn verzoek van 29 maart 2002 met toepassing van artikel 39a WAO voor 80 tot 100% arbeidsongeschikt geacht met ingang van 26 april 2002.
2.2 Op 25 mei 2004 heeft een medische herbeoordeling plaats gevonden. De verzekeringsarts heeft de klachten gediagnosticeerd als polineuropathie, nekklachten en somatoforme stoornis. Met deze klachten heeft de verzekeringsarts eiser geschikt geacht voor gangbare arbeid. De verzekeringsarts is van oordeel dat de persisterende been-, nek- en longklachten reëel en objectiveerbaar zijn, waardoor eiser is aangewezen op rug- en nekontlastende arbeid. De verzekeringsarts heeft de overige klachten, zoals slechte concentratie, misselijkheid, duizeligheid en oorsuizing moeilijk te objectiveren geacht. Om praktische redenen heeft hij wel aanleiding gezien beperkingen aan te nemen. Een urenreductie voor gangbare arbeid kon de verzekeringsarts niet onderbouwen. De mogelijkheden en beperkingen zijn opgenomen in de functionele mogelijkhedenlijst (FML) aan de hand waarvan een arbeidskundige beoordeling heeft plaatsgevonden. De arbeidsdeskundige heeft op 23 december 2004 gerapporteerd. De arbeidsdeskundige heeft verschillende functies geselecteerd, welke eiser (theoretisch) wordt geacht te kunnen vervullen. De drie aan de schatting ten grondslag gelegde functies zijn die van inkoper (sbc-code 516150), telefonist/receptionist (sbc-code 315120) en acquisiteur/verkoper (sbc-code 516180). De resterende verdiencapaciteit is berekend op 36,45% en op grond hiervan is de arbeidsongeschiktheidsklasse vastgesteld op 35 tot 45%.
2.3 Verweerder heeft in navolging van de rapportages van de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige het primaire besluit tot verlaging van de uitkering genomen. Naar aanleiding van de ingediende bezwaren heeft de bezwaarverzekeringsarts op 3 mei 2005 een rapport opgesteld. De bezwaarverzekeringsarts is van mening dat er gelet op de diverse lichamelijke en psychische onderzoeksbevindingen geen reden is om de arbeidsbeperkingen te wijzigen. Op grond hiervan heeft verweerder het besluit in bezwaar gehandhaafd.
2.4 Eiser is het oneens met de verlaging van de WAO-uitkering. Hij stelt in beroep dat hij in het dagelijkse leven veel beperkingen ondervindt en ziet zich niet een volledige werkweek werken. Eiser betoogt dat bij de functieduiding ten onrechte voorbij is gegaan aan het gegeven dat hij zich niet in een drukke omgeving kan handhaven. Ten gevolge van de oorsuizingen ondervindt hij eveneens problemen bij het autorijden. Volgens eiser kan hij zich moeilijk concentreren, is snel afgeleid en heeft hij grote moeite met een omgeving waarin sprake is van verschillende geluidsbronnen. Eiser stelt voorts in zijn beroepschrift dat verweerder is uitgegaan van een onjuiste maatman.
2.5 Verweerder heeft zich bij zijn besluitvorming gebaseerd op de rapportages van de verzekeringsartsen en de arbeidsdeskundigen. Bij de bepaling van de mate van arbeidsongeschiktheid van eiser heeft verweerder gebruik gemaakt van het zogeheten Claim Beoordelings- en Borgingssysteem (CBBS). Verweerder stelt zich op het standpunt dat de mate van arbeidsongeschiktheid op zorgvuldige wijze is beoordeeld. In dit kader wijst verweerder er op dat aangevoerde gronden dezelfde zijn als in bezwaar en dat eiser zijn stelling dat de medische beperkingen onjuist zijn vastgesteld niet met (nieuwe) gegevens onderbouwt. Verweerder verwijst verder naar de in de beroepsprocedure opgestelde rapportages van de bezwaarverzekeringsarts en de bezwaararbeidsdeskundige. De bezwaarverzekeringsarts ziet geen reden om meer of andere beperkingen aan te nemen. De bezwaararbeidsdeskundige stelt vast dat het maatmanloon onjuist is vastgesteld.
2.6 De rechtbank heeft onvoldoende reden om te twijfelen aan de zorgvuldigheid of volledigheid van het medisch onderzoek. De primair oordelende verzekeringsarts is afgegaan op de in het dossier aanwezige en beschikbare informatie, de anamnese en een spreekuurcontact. De bezwaarverzekeringsarts heeft in bezwaar het dossier nogmaals bestudeerd. Het dossier bevat onder meer de informatie uit de eerdere procedure in 2002, waaronder de gegevens uit een lichamelijk onderzoek door de verzekeringsarts. Ook zijn in 2002 aanvullende medische gegevens opgevraagd bij behandeld artsen. Naar het oordeel van de rechtbank bevat het dossier voldoende onderzoeksgegevens om op een verantwoorde wijze tot een afgewogen medisch oordeel te kunnen komen en een inschatting van de belastbaarheid van eiser te kunnen maken.
2.7 Er bestaat evenmin aanleiding dit uiteindelijke medische oordeel voor onjuist te houden. De door de verzekeringsartsen getrokken conclusies zijn naar het oordeel van de rechtbank voldoende inzichtelijk en er zijn geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de mogelijkheden en beperkingen van eiser tot het verrichten van arbeid zijn onderschat. Eiser heeft zijn stelling in beroep dat zijn beperkingen zijn onderschat niet met (nieuwe) medische gegevens onderbouwd.
2.8 Met betrekking tot het arbeidskundig gedeelte van het bestreden besluit overweegt de rechtbank als volgt. Bij de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid wordt thans gebruik gemaakt van het CBBS. De Centrale Raad van Beroep (CRvB) heeft in zijn uitspraken van 9 november 2004 reeds geoordeeld dat het CBBS in beginsel aanvaardbaar is als instrument om de mate van arbeidsongeschiktheid van een verzekerde ten behoeve van de WAO te bepalen. De CRvB heeft echter ten aanzien van het CBBS tevens overwogen dat er sprake is van een aantal in het oog springende onvolkomenheden (zie onder meer de uitspraak gepubliceerd op www.rechtspraak.nl onder LJN-nummer AR4718) die in beginsel in de weg kunnen staan "aan een nog als toereikend aan te merken niveau van transparantie, verifieerbaarheid en toetsbaarheid van een schattingsbesluit met behulp van het CBBS in een concreet geval". Dit betekent dat zolang het CBBS met betrekking tot de onvolkomenheden ongewijzigd wordt gelaten, hoge eisen dienen te worden gesteld aan de verslaglegging en motivering van de in een concreet geval aan het betreffende schattingsbesluit ten grondslag gelegde verzekeringsgeneeskundige en arbeidskundige uitgangspunten. Uiterlijk bij het besluit op bezwaar dient de betreffende schatting te zijn voorzien van een zodanig deugdelijke toelichting en motivering, bijvoorbeeld neergelegd in de aan dat besluit ten grondslag te leggen rapporten van de bezwaarverzekeringsarts en/of bezwaararbeidsdeskundige, dat op grond daarvan voldoende inzicht wordt geboden in, en een voldoende mogelijkheid tot toetsing wordt verschaft van, de verzekeringsgeneeskundige en arbeidskundige grondslagen en uitgangspunten waarop de schatting berust. Indien verweerder het besluit in de loop van de procedure bij de rechtbank alsnog voorziet van de ontbrekende toelichting, onderbouwing en/of motivering dan dient het bestreden besluit in beginsel vernietigd te worden, en kan er aanleiding zijn de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel of gedeeltelijk in stand te laten. Met betrekking tot een besluit op bezwaar dat is genomen na 1 juli 2005 geldt deze reparatiemogelijkheid echter niet.
2.9 De in het geding zijnde schatting van de arbeidsongeschiktheid van eiser is voorbereid met behulp van het CBBS, zoals dat systeem tot 1 juli 2005 werd toegepast. Pas tijdens de procedure voor de rechtbank is het CBBS aangepast met als doel de door de CRvB gesignaleerde onvolkomenheden op een meer structurele wijze op te heffen. Verweerder heeft de rechtbank hangende de beroepsprocedure een rapport van de bezwaararbeidsdeskundige van 12 oktober 2005 doen toekomen waarin wordt ingegaan op de geconstateerde signaleringen. Tevens zijn daarbij de prints van de in dit geval door het CBBS geselecteerde functies, ná de aanpassingen van het CBBS, overgelegd.
2.10 Omdat het besluit op bezwaar dateert van vóór 1 juli 2005 en in dat geval ook nog in de beroepsfase de mogelijkheid bestaat voor het geven van een toereikende toelichting en motivering van de schatting, is voor de beoordeling van deze toelichting van belang of verweerder met het aangepaste CBBS de door de CRvB gesignaleerde onvolkomenheden heeft opgeheven. Het CBBS is op de volgende punten aangepast:
- de volgorde en nummering van de items op de (kritische) FML komen thans overeen met de nummering op de lijsten met belastinggegevens van de functie (formulieren Resultaat Functiebeoordeling);
- op de lijsten met belastinggegevens in de functies wordt een rubriek (rubriek 7) vermeld, waaronder die belastingpunten worden weergegeven die niet worden vergeleken met de FML, zoals 'probleemoplossen';
- de zogenaamde niet-matchende belastingpunten waarop een beperking geldt worden thans op de uitgedraaide formulieren Resultaat Functiebeoordeling gemarkeerd door middel van een 'M' of een 'G'en een asterisk (*);
- op de formulieren Resultaat Functiebeoordeling is nu zichtbaar, bij welke beoordelingspunten zich eventuele knelpunten en mogelijke overschrijdingen voordoen. Zulks is zichtbaar gemaakt door de vermelding van een 'M' ('Motivering') of een 'G' ('Geen motivering'). Het systeem presenteert een eventueel knelpunt/mogelijke overschrijding uitsluitend als een 'M' aan de arbeidsdeskundige. In bepaalde gevallen mag de arbeidsdeskundige de 'M' veranderen in een 'G'. Het verschil tussen een 'M' en een 'G' is hierin gelegen dat ingeval van een 'G' de arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat het evident is dat de signalering die het systeem geeft geen overschrijding is, of dat er wel een overschrijding is, maar dat de functiebelasting binnen de in de FML aangegeven mogelijkheden blijft, en een nadere motivering ten aanzien van de geschiktheid van de functies ontbreekt. In geval van een 'M' motiveert de arbeidsdeskundige of in voorkomende gevallen de verzekeringsarts wel waarom de functie op dat beoordelingspunt geschikt is voor de betrokken verzekerde.
2.11 Naar het oordeel van de rechtbank komen de doorgevoerde wijzigingen deels tegemoet aan de door de CRvB gestelde eisen aan het gebruik van het CBBS. Met de aanpassing in de nummering is het mogelijk om op een relatief eenvoudige wijze belastbaarheids- en belastinggegevens met elkaar te vergelijken. Voorts is door de aangebrachte markeringen nu voldoende zichtbaar gemaakt in welke gevallen sprake is van niet-matchende beoordelingspunten en bij welke beoordelingspunten zich eventuele overschrijdingen voordoen. Verweerders werkwijze met betrekking tot de met een 'G' gemarkeerde items kan de rechterlijke toetsing echter niet doorstaan. De rechtbank heeft hierbij in aanmerking genomen dat - blijkens verweerders toelichting ter zitting - de markering 'G' op het formulier altijd is voorafgegaan door een 'M'. De arbeidsdeskundige heeft deze wijziging aangebracht zonder dat deze omzetting op de uitdraaien wordt vermeld en zonder dat de arbeidsdeskundige een motivering van de omzetting hoeft te geven. Naar het oordeel van de rechtbank valt op die items, bij afwezigheid van een motivering, voor anderen dan de arbeidsdeskundige niet steeds op relatief eenvoudige wijze te controleren of terecht het standpunt is ingenomen dat de functiebelasting binnen de mogelijkheden van de verzekerde blijft. Dit betekent dat deze werkwijze niet voldoet aan de eisen van inzichtelijkheid en verifieerbaarheid waaraan het CBBS volgens de CRvB dient te voldoen. Dat de arbeidsdeskundige slechts onder strikte voorwaarden, opgenomen in een richtlijn, van deze omzettingsbevoegdheid gebruik mag maken, maakt dit niet anders. Naar het oordeel van de rechtbank dient gemotiveerd te worden waarom de arbeidsdeskundige en/of de verzekeringsarts van mening is dat op een met een 'G' gemarkeerd item geen overschrijding plaats vindt, of dat er wel een overschrijding is, maar dat de functie desondanks passend is. Vorenstaande brengt mee dat, evenals ten tijde van het FIS gold, alle door het systeem geconstateerde mogelijke overschrijdingen en knelpunten moeten worden voorzien van een motivering, die duidelijk maakt waarom de geduide functie ondanks de signalering geschikt is voor de verzekerde.
2.12 Gelet op het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat de aanpassingen in het CBBS, zoals deze door verweerder zijn doorgevoerd, niet geheel voldoen aan de eisen van inzichtelijkheid, verifieerbaarheid en toetsbaarheid, die aan het CBBS gesteld moeten worden en dat er nog steeds sprake is van een structurele tekortkoming. Dit oordeel heeft voor besluiten op bezwaar van 1 juli 2005 en daarna tot gevolg dat deze in voorkomende gevallen door de rechtbank zullen worden vernietigd, indien deze een onder 2.11 aangegeven motivering ontberen. De rechtbank merkt in dit verband nog op het niet onaanvaardbaar te achten dat de aanvullende motivering pas in beroep wordt gegeven. De rechtbank verwijst hiervoor naar vaste jurisprudentie van de CRvB ten tijde van het FIS, waarbij eveneens genoegen werd genomen met een toelichting op de markeringen in de beroepsfase.
2.13 Voor het onderhavige bestreden besluit, dat dateert van vóór 1 juli 2005, betekent het bovenstaande het volgende. De rechtbank heeft geconstateerd dat de bezwaararbeidsdeskundige in het rapport van 12 oktober 2005 alle door het systeem gesignaleerde eventuele knelpunten/mogelijke overschrijdingen heeft voorzien van een motivering, waarin de beweegredenen zijn vermeld om de aan de schatting ten grondslag gelegde functies geschikt te achten voor eiser. Deze arbeidskundige onderbouwing - die dus ziet op zowel de met 'M' als met 'G' gemarkeerde items - biedt naar het oordeel van de rechtbank voldoende inzicht in en geeft mogelijkheden tot toetsing van de voorliggende schatting. Wel is de rechtbank opgevallen dat de bezwaararbeidsdeskundige in het rapport geen motivering heeft gegeven ten aanzien van de signaleringen in rubriek 7. Ter zitting is door de bezwaararbeidsdeskundige echter voldoende gemotiveerd toegelicht dat de signaleringen op de punten 'probleemoplossen', 'getordeerd actief zijn' en 'dragen' in de geduide functies geen overschrijding van eisers belastbaarheid zijn. Voor eisers stelling dat zijn oorsuizingen dusdanig zijn dat niet alle geduide functies passend zijn, heeft de rechtbank overigens geen aanknopingspunten gevonden.
2.14 Naar aanleiding van de door eiser aangevoerde grief dat verweerder in het besluit op bezwaar is uitgegaan van een onjuiste maatman, heeft de bezwaararbeidsdeskundige op grond van nader onderzoek in het rapport van 12 oktober 2005 geconcludeerd dat de maatman niet is de archiefmedewerker, maar de kwaliteitsmedewerker. Een herberekening van het maatloon heeft echter geleid tot een lagere vaststelling van het maatloon. Volgens de bezwaararbeidsdeskundige is het maatloon niet € 17,67 per uur zoals dat aanvankelijk was berekend, maar moet het worden vastgesteld op € 17,29 per uur. De rechtbank acht de nieuwe berekening niet onjuist. Nu de lagere vaststelling geen gevolgen heeft voor de mate van arbeidsongeschiktheid, is er geen reden waarom verweerder bij de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid niet mag uitgaan van het juiste - lagere - maatloon. Indien verweerder in de toekomst zou overgaan tot een herziening van het arbeidsongeschiktheidspercentage, kan eiser de vaststelling van het maatloon alsnog aan de orde stellen.
2.15 De rechtbank acht de in beroep gegeven nadere arbeidskundige toelichting voldoende en heeft dan ook geen aanleiding het besluit op dit punt voor onjuist te houden. Wel dient het bestreden besluit te worden vernietigd wegens schending van de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb). De arbeidskundige rapportage van 12 oktober 2005 dateert immers van na de datum waarop het besluit op bezwaar is genomen (16 juni 2005). Op het moment waarop het besluit op bezwaar werd genomen, bestond derhalve onvoldoende inzicht in en onvoldoende mogelijkheid tot toetsing van de arbeidskundige grondslag waarop de schatting berust. Uit de voormelde uitspraken van de Centrale Raad van Beroep van 9 november 2004 volgt dat in zo'n geval het besluit dient te worden vernietigd. Omdat na het rapport van de arbeidsdeskundige van 12 oktober 2005 en de ter zitting gegeven mondelinge toelichting het genomen besluit wel voldoende inzichtelijk en toetsbaar is, kunnen de rechtsgevolgen van dat besluit met toepassing van artikel 8:72, derde lid, Awb, wel in stand worden gelaten. Voor verlaging van de WAO-uitkering, die berust op de rapporten van de verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen, bestaat voldoende grondslag.
2.16 De rechtbank ziet voorts aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van zijn beroep bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. De rechtbank kent ter zake van de verrichte proceshandelingen (indienen beroepschrift en het bijwonen van de zitting) twee punten toe met een waarde van € 322,- en bepaalt het gewicht van de zaak op gemiddeld. Het te vergoeden bedrag voor verleende rechtsbijstand bedraagt € 644.
3.1 verklaart het beroep gegrond;
3.2 vernietigt het bestreden besluit van 16 juni 2005;
3.3 bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;
3.4 veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten tot een bedrag van in totaal € 644,-, te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan eiser;
3.5 gelast dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen het door eiser betaalde griffierecht van € 37,- aan hem vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door J.M. Ghrib, voorzitter van de meervoudige kamer, en mrs. A.C.M. Rutten en M.J.S. Korteweg-Wiers, rechters, en op 10 mei 2006 in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. G.J. Deen, griffier.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht. Het hoger beroep dient te worden ingesteld door het indienen van een beroepschrift binnen zes weken onmiddellijk liggend na de dag van verzending van de uitspraak door de griffier.