ECLI:NL:RBHAA:2006:AW5232

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
27 april 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
298479
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • F.M. Visser
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtsgeldigheid van de opzegging van een carpoolovereenkomst door Albert Heijn

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Haarlem op 27 april 2006 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiser], een werknemer van Albert Heijn, en zijn werkgever, Albert Heijn B.V. De zaak betreft de opzegging van een carpoolovereenkomst die was overeengekomen ter vervanging van een eerder toegezegde vervoersregeling. De werknemer, [eiser], was sinds 1981 in dienst bij Albert Heijn en had bij indiensttreding de toezegging gekregen dat het bedrijf zou zorgen voor zijn vervoer van en naar het werk. In 1996 werd deze regeling omgezet in een carpoolregeling, waarbij [eiser] met zijn eigen auto en collega’s reed en een vergoeding ontving die fiscaal gefaciliteerd was.

Echter, na het vervallen van de fiscale faciliteiten heeft Albert Heijn de carpoolovereenkomst per 1 januari 2004 opgezegd, wat leidde tot een aanzienlijke daling van de netto vergoeding voor [eiser]. Hij vorderde dat de kantonrechter Albert Heijn zou veroordelen tot betaling van een reiskostenvergoeding, zoals eerder afgesproken, en stelde dat de opzegging van de carpoolovereenkomst een eenzijdig wijzigingsbeding was dat niet rechtsgeldig was.

De kantonrechter oordeelde dat de opzegging van de carpoolovereenkomst rechtsgeldig was, omdat deze overeenkomst een eenzijdig wijzigingsbeding bevatte dat door Albert Heijn kon worden ingeroepen. De rechter stelde vast dat Albert Heijn een zwaarwichtig belang had bij de wijziging, gezien de wijziging van de fiscale regels die de basis vormden voor de carpoolregeling. De vordering van [eiser] werd afgewezen, en hij werd veroordeeld in de proceskosten. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor werknemers om zich bewust te zijn van de voorwaarden van hun arbeidscontracten en de impact van fiscale regelgeving op hun arbeidsvoorwaarden.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector kanton
Locatie Zaandam
zaak/rolnr.: 298479 / CV EXPL 06-241
datum uitspraak: 27 april 2006
VONNIS VAN DE KANTONRECHTER
inzake
[eiser]
te Hoogkarspel
eisende partij
hierna te noemen [eiser]
gemachtigde mr. H. de Graaf-de Waard (SRK rechtsbijstand)
tegen
Albert Heijn B.V.
te Zaandam
gedaagde partij
hierna te noemen Albert Heijn
gemachtigde deurwaarder W.Th. Schoonebeek
De procedure
[eiser] heeft op gronden zoals in de dagvaarding vermeld een vordering ingesteld tegen Albert Heijn.
Hierop heeft Albert Heijn geantwoord.
Vervolgens zijn partijen ter terechtzitting verschenen voor het geven van inlichtingen en het beproeven van een schikking. Daarvan zijn door de griffier aantekeningen gemaakt die zo nodig in de vorm van een proces-verbaal worden uitgewerkt.
Tenslotte is de uitspraak op vandaag bepaald.
De inhoud van alle processtukken, waaronder begrepen de mogelijk door partijen overgelegde producties, wordt als hier overgenomen beschouwd.
De vordering
[eiser] vordert kort samengevat dat de kantonrechter, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, Albert Heijn zal veroordelen aan [eiser] een reiskostenvergoeding zal betalen, zoals in de dagvaarding in primaire en subsidiaire vorm omschreven, verhoogd met buitengerechtelijke incassokosten; een en ander met veroordeling van Albert Heijn in de proceskosten.
Het verweer
Het verweer strekt tot gehele of gedeeltelijke afwijzing van de vordering.
De feiten
In deze procedure zijn de volgende feiten voldoende komen vast te staan omdat deze niet, dan wel onvoldoende gemotiveerd betwist zijn gebleven.
1. [eiser] is met ingang van 31 augustus 1981 op arbeidsovereenkomst in dienst getreden van Albert Heijn, welke arbeidsovereenkomst nog altijd voortduurt.
2. Bij indiensttreding heeft Albert Heijn toegezegd te zullen zorgdragen voor vervoer van [eiser] van en naar het werk. Dit met een bedrijfsbus van Albert Heijn.
3. Per 20 mei 1996 is met instemming van [eiser] een einde gekomen aan voormelde vervoersregeling. In de plaats daarvan is met hem (en enige collega’s) een carpool regeling overeengekomen. Deze fiscaal gefaciliteerde regeling kwam in de kern hierop neer dat [eiser] met zijn eigen auto ging rijden, samen met een aantal collega’s, waarvoor hij een vergoeding kreeg gelijk aan de som van de reiskostenvergoedingen waarop betrokkenen anders aanspraak hadden kunnen maken. Dat kwam aanvankelijk uit op € 758,74 netto per vier weken en vanaf medio 2002 (wegens het wegvallen van één van de meerijders) op € 607,08 netto per vier weken.
4. In de door [eiser] ondertekende carpool overeenkomst is in artikel 10 bepaald dat de overeenkomst door elk van de ondertekenaars schriftelijk kan worden opgezegd met inachtneming van een opzegtermijn van een maand. In artikel 12 is bepaald dat na beëindiging van de overeenkomst de ex-deelnemers in aanmerking komen voor een reiskostenvergoeding voor woon-werkverkeer volgens de bij Albert Heijn geldende regeling.
5. Albert Heijn heeft de carpool overeenkomst, met inachtneming van de hiervoor onder 4. bedoelde opzegtermijn, per 1 januari 2004 opgezegd vanwege veranderde fiscale regels.
6. In de periode van 1 januari tot 1 april 2004 heeft [eiser] een reiskostenvergoeding van € 450,-- netto ontvangen. Met ingang van 1 april 2004 is de reiskostenvergoeding conform de bij Albert Heijn geldende reiskostenregeling vastgesteld op € 192,12 netto per vier weken (indien 20 dagen wordt gewerkt). Met ingang van 1 januari 2006 is dat bedrag verhoogd tot € 228,-- netto per vier weken (indien 20 dagen wordt gewerkt).
De beoordeling van het geschil
De vordering van [eiser] is kort gezegd hierop gegrond, dat de reiskostenvergoeding die hij tot 1 januari 2004 ontving deel uitmaakte van zijn arbeidsvoorwaarden waarin Albert Heijn niet zomaar eenzijdig verandering mocht aanbrengen. De reiskostenvergoeding volgens de carpool regeling is een substantieel deel van zijn inkomsten gaan uitmaken. [eiser] spreekt van een verkregen recht. Door deze vergoedingsregeling eenzijdig ongedaan te maken gaat [eiser] er netto fors op achteruit. Dat vindt [eiser] niet terecht. De toezegging van Albert Heijn dat zij zou zorgen voor het woon-werkverkeer was immers beslissend om bij Albert Heijn in dienst te treden. [eiser] vindt het onredelijk dat hij na al die jaren zo wordt gekort. De suggestie om zelf naar collega’s te zoeken die tegen inlevering van hun reiskostenvergoeding met hem mee willen rijden gaat om roostertechnische redenen niet op. [eiser] meent dat hij aanmerking komt voor een hogere vergoeding, die hij per kilometer gesteld wil zien op 18 dan wel 16,4 eurocent. Dat zou bij Albert Heijn wel vaker zijn gebeurd.
Daarover wordt als volgt geoordeeld.
In het midden kan blijven of [eiser] blijvend aanspraak mocht maken op de bij zijn indiensttreding toegezegde vervoersregeling, die neerkwam op gratis woon-werkvervoer. Op 20 mei 1996 is hij immers akkoord gegaan met de hiervoor onder 3. omschreven carpool regeling, die daarvoor in de plaats trad. Ingevolge het bepaalde in artikel 10 van die nieuwe regeling mocht deze eenzijdig worden opgezegd, hetgeen Albert Heijn heeft gedaan. In zoverre deze opzeggingsmogelijkheid valt aan te merken als een eenzijdig wijzigingsbeding, in de zin van artikel 7.613 van het Burgerlijk Wetboek, is naar mijn oordeel voldaan aan de in dat wetsartikel gestelde voorwaarde, dat Albert Heijn bij die wijziging een zodanig zwaarwichtig belang had dat het belang van de werknemer dat door de wijziging zou worden geschaad daarvoor naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid hoorde te wijken.
Niet dan wel onvoldoend betwist is immers gebleven dat meergenoemde carpool regeling, zoals in de inleiding daarvan met zoveel woorden is vermeld, niet mag worden losgezien van de toen geldende fiscale regels, die voorzagen in het toekennen van een bijzondere vergoeding indien collega’s met elkaar gingen meerijden. Vanwege wijziging van de toepasselijke fiscale regels kwam daaraan in 1996 de grond te ontvallen. De hele carpool regeling behelsde immers niets méér dan het dóórgeven van een toen bestaande fiscale faciliteit aan carpoolers. Onder die omstandigheden mocht in redelijkheid niet van Albert Heijn worden gevergd dat zij de ingevolge die carpool regeling toegekende reiskostenvergoeding toch bleef uitbetalen, waarmee de in deze procedure bedoelde, afgeschafte fiscale faciliteit, financieel geheel ten laste van Albert Heijn zou zijn gekomen.
Begrijpelijk is dat [eiser] na verloop van jaren zo gewend is geraakt aan de relatief hoge vergoeding, die hij vanwege die fiscale faciliteit bleek te kunnen genereren, dat hij die is gaan zien als een deel van zijn inkomen. Bij ondertekening van de carpool overeenkomst wist hij echter dat deze regeling verknocht was aan de toen bestaande fiscale regelgeving en ook overigens opzegbaar was. Dat deze regeling uiteindelijk, na bijna 12 jaar, in verband met de weggevallen fiscale grondslag, inderdaad is opgezegd, was dan ook niet onredelijk.
Dat wordt niet anders omdat [eiser] nu is teruggevallen op de normale reiskostenregeling van Albert Heijn. Hij heeft een aantal maanden lang nog een overbrugging ontvangen, terwijl hem bovendien –zoals nog is komen vast te staan- een in het verleden onder vigeur van de carpool regeling te veel uitbetaalde vergoeding grotendeels is kwijtgescholden. Van Albert Heijn mag niet worden gevergd dat zij [eiser] daarnaast nog financieel tegemoet komt, bijvoorbeeld door het toekennen van een aanmerkelijk hogere kilometervergoeding dan waarvan in de toepasselijke reiskostenregeling wordt uitgegaan.
Met Albert Heijn moet tenslotte worden vastgesteld dat niets eraan in de weg staat dat [eiser] voortaan een aantal collega’s tegen betaling laat meerijden. Dat dit op roostertechnische problemen stuit mag waar zijn, maar dat probleem had zich óók voorgedaan als de carpool regeling niet was afgeschaft. Deze ingevolge deze regeling toegekende vergoeding was immers onbetwist gerelateerd aan het aantal meerijders.
Samenvattend kom ik tot het oordeel dat de vordering niet kan worden toegewezen.
Omtrent de proceskosten moet worden beslist zoals hierna bepaald.
Beslissing
De vordering wordt afgewezen.
[eiser] wordt veroordeeld in de kosten van deze procedure, deze voor zover gerezen aan de zijde van Albert Heijn tot op heden begroot op € 500,-- wegens salaris van de gemachtigde.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.M.Visser, kantonrechter, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 27 april 2006, in tegenwoordigheid van de griffier.