ECLI:NL:RBHAA:2006:AW2134

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
12 april 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
05/2636
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van het nul-tarief bij omzetbelasting en de gevolgen van het ontbreken van documenten

In deze zaak heeft de Rechtbank Haarlem op 12 april 2006 uitspraak gedaan in een geschil tussen V.O.F. Autohandel X en de inspecteur van de Belastingdienst P. De eiseres, een onderneming die zich bezighoudt met de in- en verkoop van gebruikte personenauto's, had een naheffingsaanslag omzetbelasting ontvangen van € 33.544 over het tijdvak van 1 januari 2001 tot en met 31 december 2001. De naheffingsaanslag was opgelegd omdat eiseres niet had voldaan aan de vereisten voor toepassing van het nul-tarief bij uitvoer van goederen, zoals vastgelegd in de Wet op de omzetbelasting 1968 en het Uitvoeringsbesluit omzetbelasting 1968. De rechtbank oordeelde dat eiseres niet kon vertrouwen op eerdere controles door de Belastingdienst, aangezien de situatie in de jaren voorafgaand aan de naheffingsaanslag was veranderd en eiseres niet kon aantonen dat de auto’s daadwerkelijk de EU hadden verlaten. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres gegrond, vernietigde de uitspraak op bezwaar en verminderde de naheffingsaanslag tot € 12.068 aan omzetbelasting, met een evenredige verlaging van de boete tot € 3.017. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van € 644 en het door eiseres betaalde griffierecht van € 276. De uitspraak biedt inzicht in de toepassing van het vertrouwensbeginsel en de administratieve verplichtingen van ondernemers bij de toepassing van het nul-tarief.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer
Registratienummer: AWB 05/2636
Uitspraakdatum: 12 april 2006
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
V.O.F. Autohandel X,
gevestigd en kantoorhoudende te Z, eiseres, gemachtigde A,
en
de inspecteur van de Belastingdienst P, verweerder.
1. Ontstaan en loop van het geding
Verweerder heeft aan eiseres met dagtekening 26 oktober 2004 over het tijdvak 1 januari 2001 tot en met 31 december 2001 een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd van € 33.544. Tevens heeft verweerder bij beschikking met dezelfde dagtekening een boete van € 8.386 vastgesteld.
Na door eiseres tegen de naheffingsaanslag en de boetebeschikking tijdig gemaakt bezwaar heeft verweerder bij in één geschrift vervatte uitspraken, gedagtekend 14 mei 2005, de naheffingsaanslag verminderd tot een bedrag van € 22.896 aan omzetbelasting en heeft hij de boete verminderd tot € 5.724.
Eiseres heeft daartegen op 22 juni 2005 beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 december 2005. Namens eiseres is haar gemachtigde verschenen. Namens verweerder is verschenen B, bijgestaan door C.
De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek ter zitting geschorst en de behandeling schriftelijk voortgezet. Verweerder heeft met zijn brief van 26 januari 2006 met bijlagen het resultaat van de controle bij eiseres van 19 januari 2006 aan de rechtbank kenbaar gemaakt. Eiseres heeft haar reactie op dit rapport per brief van 20 februari 2006 met bijlagen aan de rechtbank gegeven. Partijen hebben schriftelijk te kennen gegeven geen verder onderzoek ter zitting te wensen.
2. De feiten
2.1. Eiseres is ondernemer in de zin van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: de Wet). Haar vennoten zijn D, D-E, F en G.
De activiteiten van eiseres bestaan uit de in- en verkoop van gebruikte personenauto’s. De verkopen vinden plaats aan binnen Nederland woonachtige afnemers, in andere lidstaten woonachtige afnemers en buiten de EU woonachtige afnemers. De afnemers zijn hoofdzakelijk particulieren.
2.2. Op 30 maart 1992 werd bij eiseres een boekenonderzoek inzake de bijzondere verbruiksbelasting over de periode 1 januari 1986 tot en met 31 december 1991 ingesteld. Bij brief van 30 maart 1992 deelde de inspecteur van de Belastingdienst/Ondernemingen Q eiseres onder meer mede:
“Het 0%-tarief bij uitvoer voor de BVB en de omzetbelasting kan als juist worden aanvaard. Hoewel niet alle facturen zijn terugontvangen van de grens is op andere wijze [afvoering uit de kentekenregistratie te Veendam] voldoende aangetoond.”
2.3. Bij eiseres was in 2002 door de Belastingdienst/Douanedistrict R een onderzoek ingesteld naar de aanvaardbaarheid van aangiften ten uitvoer en de naleving van de voorschriften van de vergunning ‘Domiciliëringsprocedure aangifte ten uitvoer’ over de periode 1 januari 1999 tot en met 31 december 2001. In het hieromtrent op 10 juli 2002 uitgebrachte rapport is onder meer vermeld:
“De vergunningvoorwaarden worden correct nageleefd. Het onderzoek leidt niet tot correcties.”
2.4. Op 20 april 2004 is bij eiseres een boekenonderzoek ingesteld naar de aanvaardbaarheid van de aangiften omzetbelasting over het tijdvak 1 januari 2001 tot en met 31 december 2001. In het ter zake van dit boekenonderzoek met dagtekening 21 september 2004 uitgebrachte rapport is, voor zover hier van belang, het volgende vermeld:
In onderdeel 2.3 van het rapport:
..........
“Bij verkoop van de auto’s worden de volgende administratieve bescheiden bewaard;
- De verkoopbon
- vermelding in het politieregister (waarin staat vermeld; datum van inkoop, omschrijving auto, kenteken, inkoopprijs, naam van de leverancier, vermelding van de marge of btw auto, naam koper)
- Indien sprake is van verkoop van een margeauto wordt een kopie van de inkoopverklaring bewaard
- bij export tevens; exemplaar 1 van het uitvoerdocument exemplaar 3 van het uitvoerdocument (deze was in een aantal gevallen niet aanwezig) een uitvoerverklaring van het RDW kopie legitimatiebewijs koper vermelding in het exportregister.”
In onderdeel 4.1 van het rapport:
................
“De omzet in verband met de export kan niet in alle gevallen aangetoond worden. Belastingplichtige moet aantonen dat de auto’s daadwerkelijk de EU verlaten hebben. Om export aan te tonen dient de ondernemer in ieder geval te beschikken over;
1. een kopiefactuur op naam van de buitenlandse afnemer
2. een fotokopie van het paspoort of het rijbewijs van de buitenlandse afnemer waaruit blijkt dat deze buiten de EU woont of is gevestigd
3. een fotokopie van het voor uitvoer afgestempelde kentekenbewijs dat voor afstempeling op naam is gesteld van de buitenlandse afnemer en de verklaring omtrent de afstempeling van de Rijksdienst voor het Wegverkeer (RDW)
4. een fotokopie van het exemplaar nummer 3 van de aangifte ten uitvoer, zoals dat aan de afnemer is meegegeven teneinde bij het verlaten van de EU door het douanekantoor van uitgang te laten afstempelen ten behoeve van de leverancier. De uitgifte ten uitvoer moet voor het vertrek uit Nederland en voordat de fotokopie wordt vervaardigd ter behandeling worden aangeboden aan de Nederlandse douane
Op het exportregister, dat opgemaakt wordt door de belastingplichtige, is door mij aangegeven voor welke auto’s de export niet aangetoond is. Dit door middel van een kruisje in de kolom merk/type. Indien de export aangetoond is staat er een V vermeld. Bij de auto’s waarvan de export niet kan worden aangetoond, ontbreekt exemplaar 3 van de aangifte ten uitvoer.
Het gevolg van het niet aantonen van de export is dat ten onrechte 0% omzetbelasting is berekend. Belastingplichtige is in de gelegenheid gesteld om de uitvoer van deze transacties aan te tonen. Belastingplichtige heeft geen gebruik gemaakt van de gestelde termijn. Ook na herhaaldelijk rappel is er niet gereageerd op het verslag van de bevindingen wat is uitgebracht op 9 juni jl. Nu de uitvoer niet is aangetoond zal ik de omzetbelasting naar algemeen tarief naheffen.
Voor een gespecificeerde berekening verwijs ik naar de bijlage van dit rapport.
Meer af te dragen omzetbelasting Fl. 50.457,-“
2.5. Naar aanleiding van de resultaten van het onder 2.4. vermelde boekenonderzoek is de in het geding zijnde naheffingsaanslag opgelegd. Na de uitspraak op het bezwaar is de nageheven belasting als volgt berekend:
- correctie toepassing nultarief verkoop auto’s € 22.896.
De boete is gehandhaafd op 25 procent.
3. Het geschil
In geschil is of het vertrouwensbeginsel eraan in de weg staat dat is nageheven in verband met het niet voldoen aan de voorwaarden voor het nultarief bij uitvoer. Zo neen, dan is in geschil of de naheffingsaanslag dient te worden verminderd tot € 17.695, hetgeen verweerder bepleit, dan wel tot € 12.068 zonder boete, dan wel met evenredige vermindering van de boete, hetgeen eiseres aanvoert.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.
4. Beoordeling van het geschil
4.1. Ingevolge artikel 9, tweede lid, aanhef en onderdeel b, juncto tabel II van de Wet op de omzetbelasting 1968 (de Wet), bedraagt de belasting nihil voor goederen die door de ondernemer worden uitgevoerd uit de Gemeenschap, mits is voldaan aan bij algemene maatregel van bestuur vast te stellen voorwaarden. Artikel 12, eerste lid, van het Uitvoeringsbesluit omzetbelasting1968 (Uitv.besl.) bepaalt dat de aanspraak op toepassing van het tarief slechts geldt indien de toepasselijkheid van dat tarief uit boeken en bescheiden blijkt.
4.2. Tussen partijen is niet in geschil dat eiseres niet in alle gevallen heeft voldaan aan de voorwaarden voor toepassing van het 0%-tarief.
4.3. Eiseres voert aan dat in het verleden verscheidene controles zijn uitgevoerd. Aan het ontbreken van documenten werden toen geen consequenties verbonden; er was sprake van een welwillende medewerking van de inspecteur door controle bij derden, waaronder de RDW. Eiseres verwijst naar de hierboven onder 2.2. genoemde mededeling, waarin wordt gesteld dat het 0%-tarief bij uitvoer voor de BVB en de omzetbelasting als juist kan worden aanvaard, hoewel niet alle facturen zijn terugontvangen van de grens, maar dat op andere wijze (afvoering uit de kentekenregistratie te Veendam) de uitvoer voldoende is aangetoond. Voorts beroept eiseres zich op het gestelde onder punt 2.7. van het controlerapport van 10 juli 2002, waarin wordt verwezen naar een onderzoek uit 1997 betreffende de periode 1 oktober 1995 tot en met 24 november 1997. Bij dat onderzoek was geconstateerd dat niet altijd het aangeverexemplaar van het uitvoerdocument werd terugontvangen. Ook stelt eiseres dat zij vertrouwen heeft ontleend aan het verslag van een boekenonderzoek bij eiseres van 3 februari 1995, over de periode 1 januari 1993 tot en met 31 december 1993. Dit onderzoek gaf geen aanleiding tot correcties, terwijl toch ook in die periode niet altijd de uitvoerdocumenten waren terugontvangen. Ter zitting heeft eiseres gezegd deze bewering te kunnen staven, omdat over die periode de administratie nog volledig aanwezig was.
4.4. Het beroep op het vertrouwensbeginsel slaagt niet. Aan de mededeling van 30 maart 1992 betreffende de controle kan geen vertrouwen worden ontleend aangezien de controle betrekking had op de situatie van voor 1993, in welk jaar de situatie drastisch is gewijzigd, hetgeen eiseres genoegzaam bekend moet zijn geweest. Het rapport van 15 maart 1993 vermeldt immers duidelijk wat de nieuwe werkwijze vanaf 1 januari 1993 moet zijn en laat er geen onduidelijkheid over bestaan dat het “bewijsexemplaar” in het bezit van eiseres moet komen. Eiseres stelt niet in het bezit te zijn van dit controlerapport. De rechtbank acht het evenwel, gelet op de gebruikelijke handelwijze van verweerder om de inhoud van controlerapporten aan de gecontroleerde bekend te maken, alsmede gelet op hetgeen onder het kopje administratieve verplichtingen is gesteld, aannemelijk dat eiseres wel op de hoogte moet zijn geweest van hetgeen van haar werd verlangd met betrekking tot het aantonen van de uitvoer om het 0%-tarief voor de omzetbelasting te kunnen toepassen.
4.5. De rechtbank heeft partijen in de gelegenheid gesteld om gezamenlijk in de administratie van eiseres na te gaan of inderdaad over het jaar 1993 geen correcties zijn aangebracht ondanks het feit dat in de administratie geen door de douane voor uitvoer afgetekende documenten aanwezig waren. Vanwege het niet beschikbaar zijn van gegevens, zijn partijen daartoe niet in staat geweest. Eiseres heeft dan ook niet aannemelijk gemaakt dat aan de feitelijke gedraging van verweerder over de behandeling van de aangiften over het jaar 1993 het vertrouwen kan worden ontleend dat verweerder de uitvoer ook als voldoende aangetoond zou accepteren indien de door de douane bij uitgang voor uitvoer afgetekende documenten ontbraken.
4.6. Een beroep op vermeend feitelijk handelen van verweerder dat afgeleid zou kunnen worden uit het onder 2.7.van het controlerapport van 10 juli 2002 (zie hierboven onder 4.3) gestelde, moet falen. Dit rapport, een controlerapport van de douane gericht op de nakoming van de vergunningvoorwaarden van de domiciliëringsvergunning uitvoer, constateert slechts dat aan deze vergunningvoorwaarden is voldaan. De voorwaarden voor de toepassing van het 0%-tarief omzetbelasting wegens uitvoer maken geen deel uit van de vergunningvoorwaarden van de domiciliëringsvergunning. De enkele vermelding door de douane in dit rapport dat niet altijd het aangeverexemplaar van het uitvoerdocument werd terug ontvangen is onvoldoende bewijs voor de stelling van eiseres dat verweerder in het verleden het 0%-tarief voor de omzetbelasting wegens uitvoer ook zou hebben geaccepteerd bij het ontbreken van het door de douane voor uitgaan afgetekende uitvoerdocument.
4.7. Gelet op het voorgaande is dan ook terecht een naheffingsaanslag aan eiseres opgelegd. Verweerder heeft in zijn verweerschrift aangegeven dat niet meer in geschil is:
- dat de in de opstelling van eiseres vermelde auto’s margeauto’s waren en dat de correctie dientengevolge moet plaatsvinden over de marge en niet over de verkoopprijs,
- dat drie auto’s de Europese Unie hebben verlaten, en
- dat voor drie auto’s reeds voldoening over de marge heeft plaatsgevonden.
De naheffingsaanslag dient dan ook in ieder geval te worden verminderd met een bedrag van Fl. 11.553 (€ 5.243) aan omzetbelasting en de boete dient eveneens naar evenredigheid te worden verlaagd
4.8. Eiseres heeft voorts gesteld dat als de uitvoer niet is aangetoond dan tenminste rekening moet worden gehouden met het restant van de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (BPM). Doordat eiseres het 0%-tarief van de omzetbelasting heeft berekend over de verkoopprijs van de exportauto’s is op de factuur alleen het totale bedrag vermeld en staat het bedrag van de BPM niet afzonderlijk vermeld. Eiseres had geen belang bij het afzonderlijk vermelden van de BPM, bovendien zou dit de buitenlandse kopers alleen maar afschrikken. Verweerder voert aan dat gelet op het bepaalde in artikel 8, lid 5, onderdeel d, van de Wet en artikel 4 leden 2 en 3, Uitv.besl., het restant BPM alleen dan niet tot de vergoeding behoort, indien de ondernemer op de factuur het bedrag vermeldt dat hij als belasting als bedoeld in de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 op de vergoeding in mindering heeft gebracht. Nu eiseres zulks om haar moverende redenen niet heeft gedaan, stelt verweerder terecht geen rekening te hebben gehouden met het restant BPM.
4.9. In 2001, het jaar van de naheffingsaanslag, was de eis dat de ondernemer op de factuur het bedrag van het restant BPM moest vermelden om dit bedrag buiten de vergoeding als bedoeld in artikel 8 van de Wet te houden, niet in artikel 4 van het Uitv.besl. opgenomen. Nu artikel 4, lid 2, van het Uitv.besl., zoals dat gold tot en met 31 december 2001, moet worden toegepast, betekent dit dat met het restant van de BPM rekening moet worden gehouden. Partijen zijn het erover eens dat het een bedrag betreft van € 5.585. De rechtbank zal de naheffingsaanslag met dit bedrag verminderen.
4.10. Eiseres stelt dat de boete van 25% niet in verhouding staat tot het delict, zo daar al sprake van mocht zijn. Het is niet aan haar opzet of grove schuld te wijten dat het exportdocument nummer 3 ontbreekt. Het is van algemene bekendheid dat het ontzettend moeilijk is het formulier retour te ontvangen. Zoals hiervoor overwogen, acht de rechtbank aannemelijk dat eiseres op de hoogte was van het feit dat het voor de toepassing van het 0%-tarief voor de omzetbelasting wegens uitvoer noodzakelijk was dat eiseres beschikte over het door de douane voor uitgaan afgetekende exemplaar van het uitvoerdocument. Nu eiseres ondanks het ontbreken van deze documenten niettemin het 0%-tarief heeft toegepast is het ten minste aan haar grove schuld te wijten dat te weinig omzetbelasting is aangegeven. De rechtbank acht de boete van 25% passend en geboden.
4.11. Gelet op het hierboven staande zal de rechtbank het beroep gegrond verklaren.
5. Proceskosten
In de omstandigheden van het geval vindt de rechtbank aanleiding op grond van artikel 8:75 van de Awb verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 644 (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322, - en een wegingsfactor 1). Vergoeding van kosten gemaakt in de bezwaarprocedure kunnen op grond van artikel 8:75 jo. 7:15, derde lid van de Awb niet worden toegekend, aangezien de vergoeding vóór de uitspraak op bezwaar had moeten worden gevraagd.
6. Beslissing
De rechtbank
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vermindert de naheffingsaanslag tot € 12.068 aan omzetbelasting en vermindert de boete tot € 3.017.
- veroordeelt verweerder in de proceskosten ten bedrage van € 644, onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën), die deze kosten aan eiseres dient te vergoeden;
- gelast dat de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) het door eiseres betaalde griffierecht van € 276 vergoedt.
Deze uitspraak is vastgesteld door mr. A.J. Roke, voorzitter, mr. A. Roelvink - Verhoeff en mr. A van Dongen. De beslissing is op 12 april 2006 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. V.M. Maat, griffier.
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum:
- hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam; dan wel
- beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag, mits de wederpartij daarmee schriftelijk instemt.
N.B. Bij het bestuursorgaan berust de bevoegdheid tot het instellen van beroep in cassatie niet bij de ambtenaar die de procedure voor de rechtbank heeft gevoerd.
Bij het instellen van hoger beroep dan wel beroep in cassatie dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie.
Bij het instellen van beroep in cassatie dient daarnaast in acht te worden genomen dat bij het beroepschrift een schriftelijke verklaring van de wederpartij wordt gevoegd, inhoudende dat wordt ingestemd met het instellen van beroep in cassatie tegen de uitspraak van de rechtbank.