RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 05 - 3613 AWBZ
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 februari 2006
[eiser]
wonende te [woonplaats],
eiser,
gemachtigde: mr. J.W.F. Menick, advocaat te Amsterdam,
de stichting Centrum indicatiestelling zorg (CIZ),
verweerder.
Bij besluit van 24 december 2004 heeft verweerder op grond van artikel 9b, eerste lid, Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) aan eiser medegedeeld dat geen indicatie kan worden afgegeven voor behandeling en verblijf en voor langdurig verblijf voor eiser. Voorts is in het besluit aan eiser medegedeeld dat hij voor de functies huishoudelijke verzorging, persoonlijke verzorging en verpleging niet in aanmerking komt voor een persoonsgebonden budget (PGB) omdat hij voldoende eigen mogelijkheden heeft.
Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 31 december 2004 bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 7 juni 2005 heeft verweerder het bezwaar gegrond verklaard, het besluit van 24 december 2004 ingetrokken en vervangen door een nieuw indicatiebesluit, inhoudende dat aan eiser vanaf 7 juni 2005 voor maximaal 3 jaar is aangewezen op 4 tot 6,9 uur (klasse 3) ondersteunende begeleiding algemeen en voor maximaal 1 jaar op 2 tot 3,9 uur (klasse 2) activerende begeleiding algemeen.
Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 19 juli 2005, aangevuld bij brief van 12 september 2005, beroep ingesteld.
Verweerder heeft op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden.
Het beroep is behandeld ter zitting van 17 januari 2006, alwaar eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, voornoemd, en alwaar verweerder zich heeft laten vertegenwoordigen door G. Kater en Y. Moes, beide werkzaam bij het Centrum indicatiestelling zorg.
2.1 Eiser, geboren op [geboortedatum], heeft in verband met een psychiatrische aandoening bij verweerder een aanvraag ingediend voor zorg. In verband met zijn wens te verhuizen naar zelfstandige woonruimte heeft hij verzocht om in aanmerking te komen voor een persoonsgebonden budget voor de volgende functies: ondersteunende begeleiding, activerende begeleiding, behandeling en verblijf, verblijf langdurig, verpleging, huishoudelijke verzorging en persoonlijke verzorging. Naar aanleiding van de aanvraag heeft een indicatiesteller op 22 december 2004 telefonisch contact gehad met eiser. Bij besluit van 24 december 2004 heeft verweerder een indicatiebesluit genomen, waarbij is bepaald dat voor behandeling en verblijf en voor langdurig verblijf geen indicatie kan worden afgegeven en dat eiser op grond van zijn eigen mogelijkheden niet in aanmerking komt voor huishoudelijke verzorging, persoonlijke verzorging en verpleging. In de bezwaarprocedure heeft verweerder advies gevraagd aan een arts-psychotherapeut, drs. E.Th. van Eerden. Blijkens het indicatierapport van 6 juni 2005 heeft de arts geadviseerd dat ondersteunende en activerende begeleiding algemeen nodig is om eiser in deze fase in zijn leven te ondersteunen. Gezien het chronische en langdurig bestaande invaliderende karakter van de stoornis acht de arts klasse 1 aan de lichte kant en pleit hij voor beide functies voor klasse 2. Op grond hiervan heeft verweerder het bestreden besluit genomen. Verweerder heeft daartoe overwogen dat activerende begeleiding noodzakelijk is omdat eiser zelfstandig gaat wonen en om een optimale kans van slagen te creëren om goed te functioneren in de maatschappij. Om de geleerde activiteiten bij te houden en te ondersteunen, acht verweerder ondersteunende begeleiding noodzakelijk.
2.2 Eiser stelt zich op het standpunt dat hij recht heeft op meer uren voor activerende en ondersteunende begeleiding voor een langere periode dan dat aan hem is toegekend, mede gelet op het feit dat eiser weer zelfstandig woont. Ten aanzien van de indicatie voor activerende begeleiding heeft eiser er op gewezen dat hij tijdens de hoorzitting van verweerder reeds melding heeft gemaakt van het gesprek dat hij met J.F.A. Jacobs van AIM Trajectbegeleiding Psychologische adviezen heeft gevoerd. De heer Jacobs heeft 20 uur per week voor de duur van 3 tot 5 jaar begeleiding nodig geacht. Ondanks de op de hoorzitting gemaakte afspraak dat verweerder contact zou opnemen met Jacobs, is dit niet gebeurd, ten gevolge waarvan het onderzoek niet zorgvuldig is geweest. Voorts betwist eiser dat voor de functie van het kortdurend verblijf geen PGB-indicatie mogelijk is en verweerder heeft hierover volgens eiser ten onrechte niets overwogen in zijn beslissing op bezwaar.
2.3 Ingevolge artikel 9a, eerste lid, Algemene wet bijzondere ziektekosten (AWBZ) voorzien burgemeester en wethouders erin dat in hun gemeente ten behoeve van de inwoners een onafhankelijk indicatieorgaan werkzaam is, dat kosteloos besluit of een inwoner is aangewezen op een van de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen vormen van zorg.
Artikel 9b, eerste lid, AWBZ bepaalt dat aanspraak op zorg, aangewezen ingevolge artikel 9a, eerste lid, slechts bestaat indien en gedurende de periode waarvoor het bevoegde indicatieorgaan op een door de verzekerde ingediende aanvraag heeft besloten dat deze naar aard, inhoud en omvang op die zorg is aangewezen.
Bedoelde algemene maatregel van bestuur betreft het Zorgindicatiebesluit (Stb. 2004, 46). In artikel 2 Zorgindicatiebesluit is bepaald dat als vormen van zorg als bedoeld in artikel 9a, eerste lid, AWBZ, worden aangewezen de vormen van zorg, bedoeld in de artikelen 3 tot en met 10 van het Besluit zorgaanspraken AWBZ, met uitzondering van:
a. De zorg, bedoeld in artikel 8 Besluit zorgaanspraken AWBZ, die in verband met een psychiatrische aandoening wordt verleend;
b. gedurende een periode van 365 dagen, de zorg, bedoeld in artikel 9 van het Besluit zorgaanspraken AWBZ, die in verband met een psychiatrische aandoening wordt verleend, mits deze gepaard gaat met de zorg, bedoeld in artikel 8 van dat besluit, en al dan niet gepaard gaande met de zorg bedoeld in de artikelen 4,5,6,of 7 van dat besluit;
c. de zorg, bedoeld in artikel 9, tweede lid, van het Besluit zorgaanspraken AWBZ.
2.4 Uit jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (zie onder meer de uitspraak van 4 februari 2004, gepubliceerd op www.rechtspraak.nl onder LJN-nummer AO3722) volgt dat verweerder, gelet op de bij hem aanwezige deskundigheid in beginsel een ruime mate van vrijheid toekomt met betrekking tot de binnen het kader van de toepasselijke regelgeving bij zijn beoordeling aan te leggen indicatiemaatstaven, behoudens uiteraard voorzover geschreven en ongeschreven rechtsregels of algemene rechtsbeginselen daaraan in de weg zouden staan. Voor de verschillende vormen van zorgverlening hanteert verweerder protocollen en werkdocumenten. De rechtbank is niet gebleken dat de in de protocollen en werkdocumenten opgenomen indicatiemaatstaven en normeringen in strijd zijn met het geschreven of het ongeschreven recht.
2.5 De rechtbank stelt allereerst vast dat eisers grieven in beroep zich nog uitsluitend richten tegen de indicatiestelling met betrekking tot de ondersteunende begeleiding, de activerende begeleiding en het Verblijf tijdelijk.
2.6 Nu verweerder in het bestreden besluit niet is ingegaan op eisers bezwaren met betrekking tot de functie van Verblijf tijdelijk en hierop niet heeft beslist, heeft in strijd met artikel 7:11, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) geen volledige heroverweging plaats gevonden. Reeds hierom is het beroep gegrond en komt het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking. Voorts heeft verweerder in het bestreden besluit onvoldoende inzichtelijk gemaakt welke overwegingen ten grondslag liggen aan de indicatiestellingen met betrekking tot de activerende begeleiding en de ondersteunende begeleiding. Het bestreden besluit ontbeert op deze aspecten een toereikende motivering. Ook om deze reden is het beroep gegrond en moet het bestreden besluit worden vernietigd wegens strijd met het bepaalde in artikel 7:12, eerste lid, Awb. De rechtbank zal echter, met toepassing van artikel 8:72, derde lid, Awb, de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand laten, en overweegt daartoe het volgende.
2.7 Ten aanzien van de functie Verblijf tijdelijk heeft verweerder ter zitting bevestigd dat hiervoor in voorkomende gevallen een PGB-indicatie mogelijk is. Verweerder stelt zich echter met verwijzing naar het werkdocument 'De indicatie voor verblijf' op het standpunt dat eiser hiervoor niet in aanmerking komt. Blijkens het werkdocument wordt deze indicatie alleen gesteld in combinatie met een van de andere functies (behoudens Huishoudelijke Verzorging) en dan uitsluitend indien de betreffende functies noodzakelijk gepaard moeten gaan met een beschermde of therapeutische woonomgeving, dan wel met permanent toezicht. Omdat eiser niet is aangewezen op een beschermde of therapeutische werkomgeving, dan wel op permanent toezicht, bestaat volgens verweerder voor eiser geen indicatie voor Verblijf tijdelijk. Eiser heeft dit standpunt ter zitting niet betwist.
2.8 Onder ondersteunende begeleiding wordt verstaan ondersteunende activiteiten die gericht zijn op bevordering of behoud van zelfredzaamheid of bevordering van de integratie van betrokkene in de samenleving. Verweerder heeft in beroep gewezen op het protocol 'Indicatiestelling voor Ondersteunende Begeleiding'. In dit protocol is de normering opgenomen dat volwassenen die begeleid zelfstandig wonen, met een complexe problematiek, waar meerdere malen per week structurering van het dagelijks leven noodzakelijk is, in aanmerking komen voor klasse 2-3. Verweerder heeft, mede op basis van het medisch advies van de arts-psychotherapeut en de bevindingen van de indicatiesteller, geconcludeerd dat ondersteunende begeleiding noodzakelijk is omdat eiser sinds kort zelfstandig woont, wat grote veranderingen met zich brengt en verweerder acht een indicatie overeenkomstig klasse 3 voor eiser voldoende. Nu eiser zijn stelling dat hij moet worden ingedeeld in een hogere klasse niet heeft onderbouwd, heeft de rechtbank geen aanknopingspunten gevonden voor twijfel aan de juistheid van dit oordeel.
2.9 Activerende begeleiding omvat activerende activiteiten gericht op herstel of voorkoming van verergering van gedrags- of psychische problematiek; of het omgaan met de gevolgen van een somatische of psychogeriatrische aandoening of beperking of een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke handicap. Ook ten aanzien van deze indicatie heeft verweerder ter zitting een nadere toelichting gegeven. In het protocol 'Indicatiestellen voor activerende Begeleiding' is opgenomen dat de indicatie voor activerende begeleiding per definitie begrensd is in tijd. In beginsel wordt na 1 jaar een nieuwe indicatie gesteld en bij een nieuwe indicatie worden de bereikte resultaten geëvalueerd. Zo kan het behandelplan steeds worden aangepast aan de actuele situatie van een betrokkene, waardoor maatwerk mogelijk is. Ook in geval van eiser geldt dat na afloop van het jaar zijn situatie opnieuw wordt beoordeeld en dat een nieuwe indicatie zal worden gesteld indien dit nodig is. In de praktijk blijkt klasse 1 en 2 te voldoen en meer activerende begeleiding per week is gezien het doel en de intensiteit van de begeleiding volgens het protocol vaak niet haalbaar. Verweerder heeft de benodigde zorg voor eiser vastgesteld overeenkomstig klasse 2, hetgeen betekent dat eiser in aanmerking komt voor gemiddeld 2 tot 3,9 uur per week. Verweerder heeft deze vaststelling gebaseerd op het indicatierapport van de indicatiesteller en het medisch advies van de arts-psychotherapeut. Blijkens het medisch advies heeft de arts-pychotherapeut de beschikking gehad over een verzekeringsgeneeskundig rapport van 11 november 2004 en de rapportage van drs. J.F.A. Jacobs van 25 mei 2004. Hoewel summier, acht de rechtbank het medisch advies voldoende inzichtelijk en kon verweerder dit ten grondslag leggen aan zijn besluitvorming.
2.10 Eiser heeft zijn stelling dat hij is aangewezen op meer uren activerende begeleiding voor een langere duur, niet onderbouwd. Eiser heeft wel verwezen naar een telefonische mededeling van drs. Jacobs, inhoudende dat eiser gedurende 3 tot 5 jaar voor 20 uur per week is aangewezen op activerende begeleiding. Met eiser is de rechtbank van mening dat verweerder in de bezwaarfase ten onrechte zonder overleg met eiser heeft nagelaten contact op te nemen met drs. Jacobs. Nu tijdens de hoorzitting - zoals blijkt uit het opgemaakte verslag - is afgesproken dat drs. Jacobs zou worden benaderd, zou het zorgvuldiger zijn geweest als verweerder eiser had uitgelegd waarom hier alsnog van is afgezien. Vorenstaande geeft de rechtbank echter geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de vastgestelde indicatie. Niet duidelijk is immers op grond van welke overwegingen drs. Jacobs tot zijn conclusie is gekomen en of hij de normeringen uit het protocol hierbij in acht heeft genomen. Ook van de zijde van eiser is in beroep hierover niet meer duidelijkheid verstrekt, door bijvoorbeeld uit eigener beweging een verklaring van drs. Jacobs in het geding te brengen.
2.11 Aangezien de door verweerder in beroep gegeven motivering het bestreden besluit kan dragen, is de rechtbank van oordeel dat het aan de vernietiging ten grondslag liggende gebrek inmiddels volledig is geheeld en dienen de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te worden gelaten.
2.12 Gelet op de uitkomst van de procedure bestaat aanleiding voor een proceskostenveroordeling ten aanzien van verweerder. Voor de kosten van een door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand wordt € 644,00 toegekend (1 punt toe voor het beroepschrift en 1 punt voor het vertegenwoordigen van eiser ter zitting, wegingsfactor 1).
3.1 verklaart het beroep gegrond;
3.2 vernietigt het bestreden besluit van 7 juni 2005;
3.3 bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;
3.4 veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten tot een bedrag van in totaal € 644,00, te betalen door CIZ aan eiser;
3.5 gelast dat CIZ het door eiser betaalde griffierecht van € 37,00 aan hem vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.W.S. de Groot, rechter, op 28 februari 2006 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. G.J. Deen, griffier.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht. Het hoger beroep dient te worden ingesteld door het indienen van een beroepschrift binnen zes weken onmiddellijk liggend na de dag van verzending van de uitspraak door de griffier.