RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 maart 2006
het bestuur van de Stichting Katholiek Onderwijs Volendam,
gevestigd te Volendam,
eiseres,
gemachtigde: mr. M.S. van Hien, werkzaam bij de Bond katholiek primair onderwijs te Den Haag,
de raad van de gemeente Edam-Volendam,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 23 december 2003 heeft verweerder, voor zover van belang, het bedrag voor sloopkosten van de St. Vincentiusschool vastgesteld op € 75.887,30 en het verschil tussen het eerder beschikbaar gestelde sloopkrediet van € 60.246,76 (€ 136.134,06 minus € 75.887,30) teruggevorderd van c.q. verrekend met eiseres.
Tegen dit besluit heeft eiseres bij brief van 23 februari 2004 bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 27 januari 2005 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard en het besluit van 23 december 2003 in stand gelaten. Daarbij heeft verweerder verwezen naar het advies van de bezwaarschriftencommissie van de gemeente Edam-Volendam van 15 november 2004.
Tegen dit besluit heeft eiseres bij brief van 4 maart 2005, aangevuld bij brief van 21 april 2005, beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en een verweerschrift ingediend.
Het beroep is behandeld ter zitting van 7 september 2005, alwaar eiseres is vertegenwoordigd door J.I.M. Tol, administrateur, bijgestaan door voornoemde gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door S.J. Smit, werkzaam bij de gemeente Edam-Volendam.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst teneinde partijen de gelegenheid te bieden een onderlinge oplossing voor dit geschil te vinden. Nadat was gebleken dat partijen niet nader tot elkaar konden komen, heeft de rechtbank - nadat partijen daarvoor toestemming hadden gegeven - bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft. Ten overvloede merkt de rechtbank op dat zij kennis heeft genomen van de reacties van partijen, waaronder de brief van eiseres van 28 oktober 2005. De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek gesloten en bepaald dat thans uitspraak wordt gedaan.
2. Overwegingen
2.1 Artikel 4:21, vierde lid, Algemene wet bestuursrecht (verder: Awb) luidt:
Deze titel is van overeenkomstige toepassing op de bekostiging van het onderwijs en onderzoek.
Artikel 4:46 Awb luidt:
1. Indien een beschikking tot subsidieverlening is gegeven, stelt het bestuursorgaan de subsidie overeenkomstig de subsidieverlening vast.
2. De subsidie kan lager worden vastgesteld indien:
a. de activiteiten waarvoor subsidie is verleend niet of niet geheel hebben plaatsgevonden;
b. de subsidie-ontvanger niet heeft voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen;
c. de subsidie-ontvanger onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beschikking op de aanvraag tot subsidieverlening zou hebben geleid, of
d. de subsidieverlening anderszins onjuist was en de subsidie-ontvanger dit wist of behoorde te weten.
3. Voor zover het bedrag van de subsidie afhankelijk is van de werkelijke kosten van de activiteiten waarvoor subsidie is verleend, worden kosten die in redelijkheid niet als noodzakelijk kunnen worden beschouwd bij de vaststelling van de subsidie niet in aanmerking genomen.
Artikel 4:57 Awb luidt:
Onverschuldigd betaalde subsidiebedragen en voorschotten kunnen worden teruggevorderd voor zover na de dag waarop de subsidie is vastgesteld, dan wel de handeling als bedoeld in artikel 4:49, eerste lid, onderdeel c, heeft plaatsgevonden, nog geen vijf jaren zijn verstreken.
Artikel 4 Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs gemeente Edam-Volendam (verder: de verordening) luidt:
1. Bij toekenning van een van de in artikel 2 genoemde voorzieningen, of bij toekenning van bekostiging van bouwvoorbereiding als bedoeld in artikel 3, wordt bij de wijze van vaststelling van de hoogte van de vergoeding een onderscheid gemaakt tussen vooraf genormeerde bedragen en bedragen gebaseerd op de feitelijk voorziene kosten per geval.
2. De genormeerde vergoedingsbedragen worden vastgesteld met inachtneming van het bepaalde in bijlage IV, deel A. De vergoedingsbedragen die zijn gebaseerd op de feitelijke kosten worden vastgesteld met inachtneming van het bepaalde in bijlage IV, deel B.
3. a. Deel A van bijlage IV is van toepassing op de voorzieningen als bedoeld in artikel 2, onder a sub 1 (excl. sloopkosten), 2, 3, 6, 7, 8, b en f.
b. Deel B van bijlage IV is van toepassing op de voorzieningen als bedoeld in artikel 2, onder a sub 4, 5, c, d en e, alsmede op sloopkosten t.b.v. nieuwbouw en/of vervangende huisvesting.
c. Voor de uitoefening van de onderhavige voorzieningen dienen t.b.v. de vaststelling van het vergoedingsbedrag tenminste 3 offertes te worden overgelegd.
2.2 Bij besluit van 26 oktober 2000 heeft verweerder in het kader van een onderwijshuisvestingsprogramma - met toepassing van de verordening - ingestemd met het toekennen van een bouwkrediet aan eiseres voor een bedrag van ƒ 7.000.000,-- (€ 3.176.461,51) dat bij voorschot aan eiseres is uitbetaald. Dit bedrag heeft blijkens het besluit betrekking op de bouw van nieuwe scholen (de J.F. Kennedybasisschool en de St. Nicolaasbasisschool) aan de Edammerweg 54 te Volendam alsmede op de sloop van twee oude schoolgebouwen (de St. Vincentiusschool en de J.F. Kennedyschool).
2.3 Bij besluit van 22 november 2001 heeft de raad een aanvullend krediet van € 426.462,65 beschikbaar gesteld aan eiseres welk bedrag bij voorschot is uitbetaald. In het bijbehorend raadsvoorstel van 13 november 2001 is aangegeven dat de St. Vincentiusschool in 2001 is gesloopt om plaats te maken voor het nieuwe scholencomplex en dat de J.F. Kennedyschool aan de Saturnusstraat nog verwijderd moet worden. Van het beschikbaar gestelde sloopkrediet is op dat moment ƒ 111.735,- uitgegeven zodat de sloop van de J.F. Kennedyschool van de resterende ƒ 188.265,- betaald zal worden.
2.4 Bij primair besluit van 23 december 2003 heeft verweerder een bedrag van € 60.246,76 van eiseres teruggevorderd nu dit bedrag ten laste van het sloopbudget is uitgegeven voor nieuwbouw en verweerder geen toestemming heeft verleend het bedrag in te zetten voor het meerwerk in de nieuwbouw.
In het bijbehorende raadsvoorstel van 11 november 2003 is aangegeven dat eiseres een bedrag van € 75.887,30 heeft uitgegeven voor de sloop van de St. Vincentiusschool en dat het resterende bedrag - bestemd was voor de sloop van de J.F. Kennedyschool - niet is benut. In verband met het tijdelijk benutten van de J.F. Kennedyschool voor andere doeleinden, zal deze voorlopig niet gesloopt worden.
2.5 De rechtbank overweegt het volgende.
2.6 Partijen zijn verdeeld omtrent de vraag of verweerder de sloopkosten heeft kunnen vaststellen op een bedrag van € 75.887,30 en of verweerder een bedrag van € 60.246,76 van eiseres heeft kunnen terugvorderen c.q. verrekenen.
2.7 Eiseres heeft zich op het standpunt gesteld dat verweerder een algemeen - all-inn - bouwkrediet heeft toegekend ten behoeve van de nieuwbouw van de scholen en dat verweerder, in elk geval sinds juli 2001, ook zelf is uitgegaan van de sloop van slechts één schoolgebouw. Door de sloopkosten achteraf als aparte posten te behandelen, is sprake van onbehoorlijk bestuur. Het raadsvoorstel van 13 november 2001, waarin wordt gesproken over de sloop van twee schoolgebouwen, is nooit aan eiseres toegezonden en in strijd met eerdere correspondentie van verweerder.
2.8 De grieven van eiseres treffen geen doel. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Bij raadsbesluit van 26 oktober 2000 tot toekenning van het bouwkrediet is opgenomen een kostenopzet opgesteld door Architektenburo Bos en Partners B.V.. Deze kostenopzet is, blijkens het raadsvoorstel van 19 oktober 2000, conform de normen in de bijlagen bij de verordening inclusief een opslag voor een overschrijding. In deze kostenopzet is, naast de overige kosten voor de nieuwbouw, een afzonderlijk budget voor de sloopkosten beschikbaar van ƒ 300.000,--. Bij het besluit van 22 november 2001, waarbij een aanvullend krediet beschikbaar is gesteld, is de post voor sloopkosten niet gewijzigd, terwijl in het bijbehorend raadsvoorstel expliciet is opgenomen dat van het beschikbaar gestelde sloopkrediet van ƒ 300.000,-- een bedrag van ƒ 111.735,- is uitgegeven zodat te zijner tijd de sloop van de nog aanwezige J.F. Kennedyschool van de resterende ƒ 188.265,- betaald zal worden. Voorts is opgenomen dat in de totale afrekening de sloopkosten zullen worden opgenomen.
2.9 Gelet op de opvolgende raadsbesluiten ten aanzien van de financiering van de onderwijshuisvesting is de rechtbank van oordeel dat verweerder, conform artikel 4, eerste lid, verordening, de hoogte van de sloopvergoeding heeft vastgesteld volgens een vooraf genormeerd bedrag van ƒ 300.000,--. Eiseres moet geacht worden hiervan op de hoogte te zijn geweest gelet op de kostenopzet van Bos en Partners B.V.. De tegenwerping dat zij geen afschrift heeft ontvangen van het raadsvoorstel van 13 november 2001, wat hiervan ook zij, doet hieraan niet af.
2.10 Niet in geschil is dat eiseres slechts één schoolgebouw, namelijk de St. Vincentiusschool, heeft afgebroken. Het tweede schoolgebouw, de J.F. Kennedyschool, is niet gesloopt en zal ook niet meer door eiseres worden afgebroken.
2.11 Gelet op het bovenstaande staat vast dat de sloopactiviteiten die verweerder heeft bekostigd niet geheel hebben plaatsgevonden. Verweerder was dan ook bevoegd het eerder toegekende bedrag lager vast te stellen en het voor een ander doel gebruikte gedeelte terug te vorderen c.q. te verrekenen.
2.12 Naar het oordeel van de rechtbank kan niet worden gezegd dat verweerder het belang van de handhaving van de subsidieverplichtingen niet in redelijkheid heeft mogen laten prevaleren boven de gevolgen die de verlaging voor eiseres heeft. Met andere woorden, verweerder heeft geen kennelijk onredelijk gebruik gemaakt van zijn bevoegdheid als bedoeld in artikel 4:46, tweede lid Awb.
2.13 Ten slotte is de rechtbank niet gebleken van (andere) omstandigheden die voor verweerder aanleiding hadden moeten vormen om de subsidieverlaging, die rechtstreeks samenhangt met het niet slopen van het tweede schoolgebouw, te matigen. Een dergelijke omstandigheid is naar het oordeel van de rechtbank niet gelegen in het feit dat verweerder in het verleden een andere werkwijze hanteerde door af te rekenen op basis van de werkelijk gemaakte kosten. Nu voor de sloopkosten een specifiek bedrag is opgenomen in het besluit tot bekostiging van het onderwijshuisvestingsproject, had eiseres er rekening mee moeten en kunnen houden dat dit bedrag ook daadwerkelijk voor de sloop van twee schoolgebouwen moest worden ingezet.
2.14 Voor zover het bestreden besluit de (handhaving van de) terugvordering c.q. verrekening van het reeds betaalde sloopkrediet behelst, is de rechtbank van oordeel dat dit onderdeel van het besluit op goede gronden is genomen. Bijzondere dringende redenen op grond waarvan geoordeeld zou moeten worden dat geen terugvordering c.q. verrekening had mogen plaatsvinden als bedoeld in artikel 4:57 Awb zijn gesteld, noch gebleken.
2.15 Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J. Medze, rechter, op 9 maart 2006 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. M.K.F. Kievit, griffier.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag. Het hoger beroep dient te worden ingesteld door het indienen van een beroepschrift binnen zes weken onmiddellijk liggend na de dag van verzending van de uitspraak door de griffier.