RECHTBANK HAARLEM
Sector kanton Locatie Zaandam
zaak/rolnr.: 284222 / CV EXPL 05-5026
datum uitspraak: 23 maart 2006
VONNIS VAN DE KANTONRECHTER
1. [eisers]
te [woonplaatsen]
eisende partij,
hierna te noemen [eisers].,
gemachtigde mr. C.M.J. Moerkens,
1. Gr- Rotatie B.V.,
2. Gravo Offset B.V.,
te Monnickendam,
gedaagde partij,
hierna te noemen Gravo c.s.,
gemachtigde mr. L. Gorte.
In deze zaak is op 8 december 2005 een tussenvonnis uitgesproken. Daarbij wordt geheel volhard voor zover hierna niet uitdrukkelijk anders wordt overwogen.
Bij dit tussenvonnis is beslist dat partijen voor de kantonrechter moesten verschijnen voor het geven van inlichtingen, het beproeven van een schikking en om de zaak te (doen) bepleiten.
Hierop zijn partijen ter terechtzitting van 28 februari 2006 ter terechtzitting verschenen, vertegenwoordigd dan wel bijgestaan door hun gemachtigden. De gemachtigden hebben de zaak bepleit aan de hand van pleitnotities. De griffier heeft aantekeningen gemaakt, die zo nodig worden uitgewerkt in een proces-verbaal. Een schikking is niet bereikt.
Hierna is de uitspraak van dit vonnis op vandaag bepaald.
De inhoud van alle processtukken, waaronder begrepen de mogelijk nog door partijen overgelegde producties, wordt als hier overgenomen beschouwd.
De beoordeling van het geschil
Ter aanvulling op de vaststaande feiten is blijkens mededeling van partijen nog het volgende komen vast te staan.
1. Eisers 1, 2, 5, 6, en 7 zijn in dienst van Gr-Rotatie B.V. Eisers 3, 4, 8, 9 en 10 zijn of waren in dienst van Gravo Offset B.V.
2. Eiser 10 ([xxx]) maakte geen deel uit van de groep werknemers die het onderhavige geschil voor bindend advies hebben voorgelegd aan de Commissie Grafimedia (vgl tussenvonnis onder 3). Hij was en is echter wel lid van de vakbond FNV KIEM, een van de CAO-partners van de CAO voor de Grafimedia.
Ter terechtzitting van 28 februari 2006 is aan partijen en hun gemachtigden met zoveel woorden het volgende gevraagd:
a. Wordt nakoming gevorderd van het bindend advies van de Centrale Commissie Grafimedia van 13 mei 2005?
b. Wordt vernietiging gevorderd van het bindend advies van de Centrale Commissie Grafimedia van 13 mei 2005?
Beide vragen zijn door partijen ontkennend beantwoord.
Partijen kunnen zich immers beiden gedeeltelijk niet en overigens wèl vinden in dat bindend advies en menen dat het ze daarom vrijstaat om het geschil thans in volle omvang aan de kantonrechter voor te leggen. Op de vraag van de kantonrechter, hoe zich dat verhoudt tot de wettelijke status van een bindend advies, hebben partijen het volgende antwoord gegeven.
Volgens [eisers]. is weliswaar sprake van een bindend advies, maar zou de rechter in gevallen als deze, bij toepassing van de CAO voor de Grafimedia, de zaak in de praktijk tóch aan zich trekken, waarna hij het onderliggende geschil alsnog in volle omvang beoordeelt. Verwezen wordt naar de rechtspraak daarover.
Volgens Gravo c.s. moet artikel 1.7.2. van de toepasselijke CAO zó worden uitgelegd, dat het partijen vrij staat hun conflict te allen tijde in volle omvang aan de burgerlijke rechter voor te leggen, zij het dat eerst de weg van de bedrijfsrechtspraak grafimedia moet worden bewandeld. Het bindend advies zou dus niet werkelijk bindend zijn. Een en ander zou in vele rechterlijke uitspraken zijn erkend.
Daarover wordt als volgt geoordeeld.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1.7.2 van de op dit geschil toepasselijke CAO voor de Grafimedia moeten (hier niet ter zake doende uitzonderingen daargelaten) alle geschillen die tussen een werkgever en een werknemer in de zin van deze CAO ontstaan en die de rechten en plichten betreffen uit de tussen hen gesloten arbeidsovereenkomst, [....] voordat deze aan het oordeel van de burgerlijke rechter kunnen worden onderworpen, voor bindend advies worden voorgelegd aan de daartoe bevoegde bedrijfsinstantie.
Deze CAO bepaling moet aldus worden uitgelegd, dat een geschil als het onderhavige, op straffe van niet-ontvankelijkheid bij de burgerlijke rechter, voor bindend advies moet worden voorgelegd aan de daartoe in die CAO aangewezen bedrijfsinstantie. Het daarop verkregen bindend advies wordt beheerst door de artikelen 7.900 e.v. van het Burgerlijk Wetboek (vaststellingsovereenkomst). Weliswaar staat daarna nog beroep op de burgerlijke rechter open, zoals namens Gravo c.s. terecht is opgemerkt, maar dit (hier niet ter zake doende uitzonderingen daargelaten) alléén indien gebondenheid aan het bindend advies in verband met de inhoud of wijze van totstandkoming daarvan in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn (vgl. art. 7.904 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek). In dat geval moet op die grond wèl de vernietiging van het bindend advies worden ingeroepen. Pas nadat het bindend advies vernietigd is, ligt de zaak weer helemaal open en kan de burgerlijke rechter, op de voet van het bepaalde in artikel 7.904 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek, toekomen aan een inhoudelijk oordeel over het onderliggende geschil.
Vastgesteld moet worden dat geen van partijen desgevraagd het bindend advies heeft willen vernietigen. Overigens is gesteld noch gebleken dat dit bindend advies, voor wat betreft de wijze van totstandkoming of de inhoud, niet zou voldoen aan de daaraan ingevolge artikel 7.904 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek te stellen eisen. Partijen voeren slechts aan dat ze het gedeeltelijk niet eens zijn met de uitslag, maar dat is heel wat anders en in elk geval onvoldoende om het bindend advies ter zijde te stellen.
Men kan het wellicht op goede gronden niet helemaal eens zijn met het door de Centrale Commissie Grafimedia op 13 mei 2005 gegeven bindend advies, maar in redelijkheid kan niet worden volgehouden dat dit bindend advies de in meergenoemd artikel 7.904 lid 1 bedoelde marginale toetsing niet kan doorstaan.
Daaruit volgt dat dit bindend advies nog bestaat en dat partijen daaraan gebonden zijn. Voor een inhoudelijk oordeel van de burgerlijke rechter over het onderliggende geschil bestaat dus geen ruimte.
Anders dan namens partijen aangevoerd heb ik geen rechtspraak kunnen vinden waaruit voor wat betreft de werkingssfeer van de CAO voor de Grafimedia iets anders zou kunnen volgen. Integendeel, kennisname van Ktr. Amsterdam 23/11/1983; NJ 1984,226; Ktr.Apeldoorn 14/4/1993; JAR 1993,181; Ktr. Utrecht 12/3/1997; JAR 1997,108 en Ktr. Den Bosch 24/7/2003; JAR 2003, 251, leert dat de burgerlijke rechter ook bij de uitleg van de CAO voor de Grafimedia altijd strikt de hand heeft gehouden aan het juridische karakter van het daarin voorziene bindend advies.
Uit het voorgaande vloeit voort dat in deze zaak moet worden volstaan met de hierna te geven verklaring voor recht en dat partijen niet-ontvankelijk moeten worden verklaard in hun vorderingen over en weer.
Voor wat betreft eiser 10 ([xxx]) moet worden volstaan met een niet-ontvankelijkverklaring omdat hij geen deel uitmaakte van de groep werknemers die het onderhavige geschil voor bindend advies hebben voorgelegd aan de Commissie Grafimedia (vgl tussenvonnis onder 3).
Nu hij echter wel lid was en is van de vakbond FNV KIEM, een van de CAO-partners van de CAO voor de Grafimedia, had dat gelet op het bepaalde in artikel 1.7.2.1 jo.1.7.2.3 van de CAO wel gemoeten, voordat hij de burgerlijke rechter mocht benaderen. Hij is daarentegen uiteraard ook niet gebonden aan het bindend advies waaraan hij part noch deel had.
Omtrent de proceskosten moet worden beslist zoals hierna bepaald.
Voor recht wordt verklaard dat partijen (behoudens [xxx]) gebonden zijn aan het door de Centrale Commissie Grafimedia op 13 mei 2005 gegeven bindend advies luidend:
? Het verlagen van de ploegentoeslag en het afschaffen van de flexuren is niet mogelijk nu de juiste procedure niet is gevolgd c.q. er geen overeenstemming is. De doorgevoerde verlaging van de ploegentoeslag dient ongedaan gemaakt te worden.
? De vordering van werknemers met betrekking tot het half uur overwerk wordt afgewezen.
? De reconventionele vordering van werkgevers wordt toegewezen; uitbetaalde meeruren dienen terugbetaald te worden en te worden omgezet in flexuren.
Partijen worden over en weer niet-ontvankelijk verklaard in hun vorderingen.
Iedere partij draagt de eigen proceskosten.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.M.Visser, kantonrechter, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 23 maart 2006, in tegen-woor-digheid van de griffier.