zaaknummer / rolnummer: 115803 / HA ZA 05-1099
Vonnis van 22 februari 2006
1. R. P.,
wonende te [woonplaats],
2. M. D.,
wonende te [woonplaats],
eisers,
procureur mr. M. Middeldorp,
advocaat mr. F.C. Hilderink te Wageningen,
1. H.G. H.,
wonende te [woonplaats],
2. I. E. L. K.,
wonende te [woonplaats],
gedaagden,
procureur mr. H. Oomen,
advocaat mr. A. Oldengarm te Arnhem.
Partijen zullen hierna P. c.s. en H. c.s. genoemd worden.
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 5 oktober 2005
- het proces-verbaal van comparitie van 30 november 2005
- de door P. c.s. ten behoeve van de comparitite ingebrachte productie.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2.1. P. c.s. hebben van H. c.s. gekocht het melkgeitenhouderijbedrijf “[bedrijfsnaam]” te [woonplaats]. De schriftelijke koopovereenkomst is op 22 maart 2004 getekend.
2.2. Voorafgaand aan de koopovereenkomst is er een aanbieding geweest door Pelgrum Makelaars. In de bedrijfsbeschrijving van de “[bedrijfsnaam]”is vermeld: “De aanwezige melkgeitenstapel (± 700 melkgeiten) heeft het C.L.-certificaat.”’
2.3. Bij brief van 20 januari 2004 is door ing. Bernard J. Kootstra van Veghtstate Rentmeesters en Makelaars namens P. c.s. aan de voor H. c.s. optredende Pelgrum Makelaars een bod uitgebracht op de “[bedrijfsnaam]”. Als hier relevante voorwaarden is daarbij gesteld:
“· levende have zijnde alle melkgeiten -met inbegrip van software t.a.v. administratie/fokprogramma/INR- inclusief opfok, alle CL-vrij, Scrapie-onverdacht en vrij van zgn. Zere-bekjes. De koopprijs voor de gehele melkgeitenstapel komt tot stand tegen EUR 135,- per melkgeit plus de drachtige enters. Echter voor een geit die gelammerd heeft voor 20 juli 2003 en schijndrachtig of gust is geldt een prijs van EUR 20,- per melkgeit. Alle opfok is inbegrepen bij de aldus tot stand gekomen koopprijs. (.....);
· Huidige melkrechten van minimaal 600.000 kg inclusief alle rechten vortvloeiende uit het bedrijf welke van overheidswege of van fabriekswege zijn of worden toegekend;”
Daar is nog aan toegevoegd:
“Graag verneem ik welke melkrechten precies zijn geregistreerd. Tevens wil P. graag contact hebben met de melkfabriek over de veiligstelling van de leveringsrechten met het oog op een voorspelbare, tijdelijke, daling vanwege het doorstarten van het bedrijf.”
2.4. In de koopovereenkomst van 22 maart 2004 is vermeld: “verkoper verkoopt aan koper, die van verkoper koopt: het melkgeitenhouderijbedrijf “[bedrijfsnaam]”, bestaande uit de woning en bedrijfsgebouwen (inclusief vaste installaties en landbouwmachines) met ondergrond, erf, tuin en cultuurgronden en pachtgronden alsmede tot het bedrijf behorende productierechten, zowel geregistreerde als ongeregistreerde (voortvloeiende uit verkopers bedrijfsvoering op het gekochte), (......)
met alle daartoe behorende bestanddelen en voorts met inbegrip van die zaken en inventaris waarvan partijen wel omschrijving verlangen;
hierna te noemen ‘de onroerende zaak’, hierna ook te noemen ‘het gekochte’,
tegen een koopsom van EUR 800.000,-, k.k.
Partijen zijn overeengekomen de koopsom als volgt te splitsen:
- Ondergrond woning en tuin (± 0.10.00 ha) EUR 65.000,00
- Woning EUR 80.000,00
- Ondergrond bedrijfsgebouwen en erf (± 0.82.75 ha) EUR 165.000,00
- Bedrijfsgebouwen, incl. Vaste installaties en machines
(zoals omschreven in deze overeenkomst) EUR 350.000,00
- Cultuurgronden (± 4.62.95 ha) EUR 140.000,00
welke spliting in de notariële akte en voor zover van toepassing in de fiscale jaarrekening zal worden opgenomen.
Ten behoeve van de aangifte overdrachtsbelasting zijn partijen overeengekomen dat de roerende zaken, inventaris en bestanddelen zijn gewaardeerd op EUR 90.000,=”
Artikel 5.1 van de koopovereenkomst luidt:
“De onroerende zaak zal aan koper in eigendom worden overgedragen in de staat waarin deze zich bij het tot stand komen van deze overeenkomst op 09-02-2004 bevindt met alle daarbij behorende rechten en aanspraken, zichtbare en onzichtbare gebreken, heersende erfdienstbaarheden en kwalitatieve rechten, en vrij van hypotheken, beslagen en inschrijvingen daarvan.”
Artikel 5.3. luidt:
“De onroerende zaak zal bij de eigendomsoverdracht de feitelijke eigenschappen bezitten die nodig zijn voor een normaal gebruik. Indien de feitelijke levering eerder plaatsvindt, zal de zaak op dat moment de eigenschappen bezitten die voor dit normaal gebruik nodig zijn. Verkoper staat niet in voor andere eigenschappen dan die voor normaal gebruik nodig zijn, noch voor de afwezigheid van gebreken die dat normale gebruik belemmeren en die aan koper kenbaar zijn op het moment van het tot stand komen van deze koopovereenkomst. Verkoper heeft de onroerende zaak gebruikt als: landbouw-, (melkgeiten-) bedrijf, hetgeen partijen zien als het normale gebruik.”
Artikel 9.1 luidt:
“De onroerende zaak is met ingang van het moment van tekenen van de akte van levering voor risico van koper, tenzij de feitelijke levering eerder plaats vindt, in welk geval het risico met ingang van die dag overgaat op koper”.
Onder artikel 17 van de overeenkomst zijn overige afspraken vermeld. Artikel 17.8 luidt:
“De door koper over te nemen veestapel zal worden gewaardeerd en overgenomen per datum ingebruikname bedrijf tegen een waarde van:
- melkgeiten en drachtige enters EUR 135,00/stuk
- gelammerde geiten voor 20 juli 2003 EUR 20,00/stuk
- schijndrachtige of guste geiten EUR 20,00/stuk
- opfok: in prijs bovenvermelde geiten begrepen (met uitzondering van de lammeren geboren na 1 maart 2004, tegen EUR 15,00/stuk.”
In artikel 17.10 is vermeld dat deze bedragen exclusief BTW zijn.
Artikel 18 luidt:
“Het bepaalde in artikel 9 is geheel van toepassing op de meeverkochte roerende zaken, inventaris en installaties.”
Artikel 20 luidt:
Verkoper zal koper in de periode van 1 maart tot en met 31 maart 2004 inwerken op het gekochte, in de ruimste zin van het woord doch onder verantwoordelijkheid van verkoper. Tussen 1 april en 30 april 2004 zal deze inwerkperiode doorlopen doch onder verantwoordelijkheid van koper. Daartegenover staat dat koper verkoper het woonhuis zal laten gebruik zonder dat daar tegenover een vergoeding wordt betaald (bruikleen)."
2.5. Op 6 april 2004 hebben H. c.s. de eigendom aan P. c.s. geleverd.
2.6. Op 19 mei 2004 heeft drs. D.P. Dercksen, dierenarts werkzaam bij de Gezondheidsdienst voor Dieren B.V., het bedrijf bezocht. Het rapport bedrijfsbezoek van Dercksen van 19 juni 2004 vermeldt:
“REDEN BEDRIJFSBEZOEK
De reden van dit bedrijfsbezoek is de verdenking van de dhr. P. dat er mogelijk sprake is van een CAE-infectie. Bovendien is er sprake van een te lage melkproductie met te hoge uitval en vervanging van de volwassen geiten. Sinds de overname van het volledige geitenbedrijf op 1 april 2004 zijn er reeds 50 geiten afgevoerd met redenen van onvoldoende productie en vermagering.
BEVINDINGEN
De volwassen melkgeiten maken een redelijk alerte indruk maar zijn in matige conditie. Er is geen enkele aanwijzing voor CL. Vooral in de groep met de oudste geiten zijn verschillende geiten met één of meer dikke gewrichten met het klinisch beeld van een CAE-infectie. In april zijn er 760 geiten overgenomen waarvan er al 50 geiten zijn afgevoerd met redenen van onvoldoende productie en vermagering.
ANALYSE
Op basis van bij de melkgeiten beschreven klinische verschijnselen van CAE, de door de jaren heen waarschijnlijk al teruglopende melkproductie en het bloedonderzoek dat als steekproef inmiddels is uitgevoerd bij 28 geiten (MIB040501410) met 75 % positieve en dubieuze uitslagen is de conclusie gerechtvaardigd dat CAE de hoofdoorzaak is van de bedrijfsproblemen.
Tot nu toe zijn nog geen sectieonderzoeken uitgevoerd waaruit blijkt dat ook paratbc nog een rol van betekenis speelt, maar dit is wel waarschijnlijk op basis van geiten met klinische verschijnselen van paratbc.
CONCLUSIE/ADVIES
In grote lijnen is er bij de aanpak van CAE bij geiten de keuze uit de volgende mogelijkheden:
1. Niets doen en het management voortzetten op dezelfde voet als in de voorafgaande periode. (Geitenbiest-vrije gescheiden opfok met behulp van een paratbc-onverdachte runderbiest of biestvervanger tot de lammeren minimaal 1 jaar oud zijn. Dit in combinatie met maatregelen om de infectiedruk in de groep volwassen melkgeiten zo veel mogelijk te beperken.) Dit is in uw geval geen economisch verantwoorde optie zeker niet bij de huidige melkprijzen en gezien de ervaringen op het bedrijf van uw voorganger waarbij deze methode al werd toegepast. Het huidige te lage productieniveau, geschat op minder dan 700 kg per gemiddeld aanwezige melkgeit (en waarschijnlijk aanzienlijk lager) is hierbij natuurlijk ook van groot belang.
2. Bedrijfsbeëindiging en de locatie als rundveebedrijf doorzetten is een optie die ook altijd in overweging genomen moet worden omdat de hieronder beschreven opties voor een doorstart van het geitenbedrijf grote investeringen met zich meebrengen.
3. Vervanging van de gehele koppel geiten door geitenbiest-vrije gescheiden opfokte eigen lammeren op een andere bedrijfslocatie. Dit in combinatie met bloedonderzoek vanaf een leeftijd van 6 maanden. Deze optie blijkt in de praktijk voor grote bedrijven waar veel lammeren op een dag geboren worden haast onuitvoerbaar.
4. Vervanging van de gehele koppel geiten door een koppel CL- en CAE-vrije, scrapie-onverdachte geiten. Probleem hierbij is het in Nederland ontbreken van voldoende garanties m.b.t. paratuberculose. Indien een doorstart overwogen wordt is dit de beste keuze, waarbij het de voorkeur heeft te beginnen met nuchtere geitenbiest-vrije gescheiden opfokte lammeren liefst van een bedrijf dat al jaren een CL- en CAE-vrije en scrapie-onverdachte status heeft en geen andere ziektekundige problemen en bovendien een hoog productieniveau heeft.
........”
2.7. Dercksen heeft twee jaar eerder op 18 juni 2002 een rapport bedrijfsbezoek opgesteld naar aanleiding van luchtwegproblemen en sterfte bij geitenlammeren, hetgeen blijkens het rapport het gevolg was van pasteurellose en infectie met “Zere bekjes”. In het rapport, dat aan H. c.s. ter hand is gesteld, is ten aanzien van de volwassen geiten vermeld:
“De volwassen geiten maken een alerte indruk en zijn in goede conditie en hebben een mooie witte kleur en gesloten vachten. Er is geen enkele aanwijzing voor CL. In de groep met de oudste geiten zijn wel verschillende geiten met één of meer dikke gewrichten wat mogelijk op een CAE-infectie zou kunnen wijzen.”
Onder conclusie/advies is in het rapport opgenomen:
“Om een indruk te krijgen van het CAE-besmettingspercentage bij de volwassen melkgeiten kunt u van 28 dieren een bloedmonster laten nemen en laten onderzoeken op het voorkomen van antistoffen tegen CAE. Indien geen van deze geiten positief reageert in het bloedonderzoek is, met een betrouwbaarheid van 95%, vast te stellen dat het werkelijke percentage serologisch positieven geiten 10% of lager is. Volgen er wel positieve reacties uit het bloedonderzoek dan kan het werkelijke besmettingspercentage worden berekend. De steekproef gelijk verdelen over de leeftijdsgroepen en herkomstbedrijven.”
2.8. CAE is de ziekte Caprine Arthritis Encefalitis, een persisterende virusinfectie bij geiten. In de aan de zijde van H. c.s. als productie ingebrachte informatie over de ziekte is vermeld dat er verschijnselen kunnen optreden van gewrichtsontsteking (arthritis). Het meest opvallend zijn vaak de veranderingen aan de knie. CAE kan ook de hersenen aantasten (encefalitis). Dit is met name opvallend bij jonge geiten tot de leeftijd van één jaar. Een voortschrijdende verlamming kan uiteindelijk tot de dood leiden. De uier kan worden aangetast door het virus. De melkproductie loopt dan terug. Of alle geïnfecteerde dieren uiteindelijk ziekteverschijnselen vertonen is niet duidelijk. Mogelijk treden bij deze langzaam verlopende virusinfectie de verschijnselen bij een gedeelte van de dieren pas zo laat op, dat deze dieren al van ouderdom zijn gestorven. Na een infectie blijft het virus lange tijd latent in het dier aanwezig. Het duurt in de regel maanden tot soms jaren voordat een geïnfecteerde geit antistoffen tegen het CAE-virus aanmaakt. Ziekteverschijnselen worden nog weer later gezien.
2.9. Bij aangetekend schrijven van 12 augustus 2004 is aan H. c.s. namens P. c.s. bericht dat de geitenveestapel is besmet met een CAE-infectie. In die brief is meegedeeld dat H. c.s. gedurende een periode van 14 dagen gelegenheid hebben om zorg te dragen voor volledige vervanging van de veestapel door een gezonde melkgeitenveestapel, een en ander in overleg met P. c.s.
2.10. Op 8 april 2005 is ingevolge beschikking van de rechtbank te Haarlem van 8 februari 2005 op verzoek van P. c.s. een voorlopig getuigenverhoor gehouden, welk verhoor op 15 april 2005 is voortgezet. Als getuigen zijn gehoord H., P., dierenarts Daniël Paul Dercksen, dierenarts Christina Geertruida Rijpkema en veehouder Nicolaas Walter Eli Rouwbos.
2.11. Na daartoe van de voorzieningenrechter te Haarlem verlof te hebben verkregen hebben P. c.s. op 15 juli 2005 ten laste van H. c.s. conservatoir beslag doen leggen onder de Coöperatieve Rabobank Monnickendam-Waterland U.A., onder de Postbank N.V. en onder de SNS Bank N.V.
3. Het geschil
3.1. P. c.s. vorderen hoofdelijke veroordeling van H. c.s. tot betaling van EUR 142.556,--, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 26 augustus 2004, betaling van EUR 2.842,-- wegens buitengerechtelijke kosten en veroordeling in de kosten van het geding, de kosten van taxe betaald in het kader van het voorlopig getuigenverhoor en de kosten van het beslag daarin begrepen, alles voorzover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad.
3.2. H. c.s. voeren verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. Kern van het geschil is of de aan P. c.s. geleverde geiten ten tijde van de aflevering aan de koopovereenkomst beantwoordden, met andere woorden of de geiten, mede gelet op de aard van de zaak en de mededelingen die H. c.s. als verkopers over de zaak hebben gedaan, de eigenschappen bezaten die P. c.s. op grond van de overeenkomst mochten verwachten en die nodig zijn voor het normale gebruik dat bij de overeenkomst is voorzien.
4.2. In de koopakte is een regeling ten aanzien van gebreken neergelegd. In artikel 5.1 is bepaald dat de onroerende zaak aan koper zal worden overgedragen in de staat waarin deze zich bij het tot stand komen van deze overeenkomst op 09-02-2004 bevindt. In artikel 5.3 is bepaald dat de onroerende zaak bij de eigendomsoverdracht de feitelijke eigenschappen zal bezitten die nodig zijn voor een normaal gebruik. Gelet op de definitie in de koopovereenkomst dat onder ‘de onroerende zaak’ (ook aan te duiden als ‘het gekochte’) alle tot de woning, bedrijfsgebouwen en productierechten behorende bestanddelen en de omschreven zaken en inventaris vallen, hebben de bepalingen in de artikelen 5 en 9 over de risicoverdeling tevens betrekking op de verkochte en geleverde veestapel. Het normale gebruik waarvan in artikel 5.3. sprake is, is het gebruik als landbouw- en melkgeitenbedrijf. De geiten zijn bedoeld te dienen als melkgeiten, welk gebruik H. c.s. als verkopers daarvan ook hebben gemaakt.
De verkoper staat in beginsel niet in voor de afwezigheid van gebreken, maar garandeert in artikel 5.3 dat de geiten als melkgeiten kunnen dienen.
4.3. De stelling van P. c.s. behelst dat tengevolge van de CAE-besmetting de melkproductie van de geiten is verminderd en dat zij op grond van de overeenkomst mochten verwachten dat de geiten niet aan een dergelijke, het normale gebruik belemmerende, ziekte zouden lijden. P. c.s. stellen zich op het standpunt dat zij een CAE-vrije veestapel mochten verwachten.
4.4. Het verweer van H. c.s. komt erop neer, dat de verwachting van P. c.s. omtrent een CAE-vrije veestapel alleen dan gerechtvaardigd was geweest als zij een zogenaamd CAE-certificaat hadden verkregen van H. c.s. Om een dergelijk certificaat hebben P. c.s. echter niet gevraagd. Volgens H. c.s. komt CAE zo veelvuldig voor dat bij het kopen van een geitenveestapel niet zonder meer verwacht mag worden dat de veestapel niet met CAE is besmet.
4.5. Allereerst stelt de rechtbank op grond van de gedingstukken, waaronder de getuigenverklaringen en de over de ziekte CAE verstrekte informatie, vast dat ten tijde van de levering van de geiten de CAE-infectie aanwezig moet zijn geweest op het bedrijf. De besmetting met de in juni 2004 vastgestelde ziekte kan gelet op de incubatietijd eenvoudigweg niet eerst na het sluiten van de koopovereenkomst zijn opgetreden.
4.6. Vervolgens komt aan de orde de vraag naar het belang van de gegevens over een CAE-verdenking in juni 2002. Die gegevens waren aan H. c.s. bekend, althans deze hadden hen bekend moeten zijn. De verklaring van H. c.s. dat hij de conclusie en het advies in het rapport om een steekproefsgewijze bloedproef te doen uitvoeren heeft begrepen als een algemeen advies in het kader van de verstrekking van een CAE-certificaat, vindt geen steun in de tekst van het rapport. H. c.s. hebben hun mededelingsplicht geschonden door de in de rubriek feiten onder r.o. 2.7 vermelde gegevens uit het rapport niet te vermelden, althans bij het aangaan van de koopovereenkomst niet te melden dat er ten aanzien van CAE een verdenking bestond die niet nader was onderzocht. Dat er op een later moment ordners met stukken aan P. c.s. zijn verstrekt waarin zich tussen andere gegevens ook dit rapport bedrijfsbezoek uit juni 2002 bevond, doet daar niet aan af.
4.7. Het verweer van H. c.s. dat hun aansprakelijkheid jegens P. c.s. afstuit op de omstandigheid dat P. c.s. hebben verzuimd om om een CAE-certificaat te verzoeken, slaagt niet. Ook indien het vragen van een CAE-certificaat alleszins gebruikelijk zou zijn in de branche, ontslaat dit H. c.s. als verkopers niet van de verplichting om mededeling te doen van de verdenking van besmetting. Het zou in strijd met de redelijkheid zijn om P. c.s. te verwijten dat zij geen certificaat hebben gevraagd waar het leveren van dat certificaat door H. c.s. niet eens mogelijk was geweest.
H. c.s. hebben dus hun mededelingsplicht geschonden omtrent de verdenking van besmetting van de veestapel met het CAE-virus. Zonder deze mededeling mochten P. c.s. verwachten een gezonde, althans niet met CAE besmette, veestapel geleverd te krijgen.
4.8. Met deze constatering staat echter nog niet vast in hoeverre de CAE-infectie aan het normale gebruik van de geiten als melkgeiten in de weg staat, met andere woorden in hoeverre de ziekte (een deel van) de veestapel ongeschikt maakt voor gebruik als melkgeiten met een als normaal te duiden productie. De vraag naar non-conformiteit hangt mede af van de vraag in welke mate de ziekte de veestapel treft en in welke mate de melkproductie wordt beïnvloed.
4.9. Ter beoordeling van deze vragen heeft de rechtbank behoefte aan deskundige voorlichting. De rechtbank zal een comparitie gelasten teneinde partijen in de gelegenheid te stellen zich uit te laten over de persoon van de te benoemen deskundige en de daaraan te stellen vragen.
4.10. Ten aanzien van de omvang van de schade hebben H. c.s. zich verweerd met de stelling dat de aanwezigheid van CAE-besmetting aan een normaal gebruik van de geiten voor de melkproductie niet in de weg hoeft te staan en dat het in ieder geval niet nodig is om de gehele veestapel te vervangen zoals P. c.s. hebben gedaan. Ook de aan de deskundige over (de omvang van) de schade te stellen vragen zullen op de comparitie aan de orde kunnen komen.
4.11. Het verweer van H. c.s. dat P. c.s. niet hebben voldaan aan hun klachtplicht, met name dat zij niet binnen de in artikel 7:23, eerste lid, BW voorziene bekwame tijd hebben gewaarschuwd dat er sprake zou zijn van non-conformiteit, kan niet slagen. Nu H. c.s. hun mededelingsplicht hebben geschonden is het tijdstip waarop P. c.s. hebben ontdekt dat er sprake was van besmetting met het CAE-virus bepalend voor de aanvang van de klachttermijn en niet het tijdstip waarop zij het gebrek eventueel hadden kunnen ontdekken. Gelet op de datum waarop het rapport bedrijfsbezoek door Dercksen is uitgebracht, betekent dit dat P. c.s. op of omstreeks 19 juni 2004 wisten van de besmetting. Zij hebben vervolgens binnen twee maanden geageerd richting H. c.s. De rechtbank is van oordeel dat P. c.s. binnen bekwame tijd hun klacht hebben kenbaar gemaakt aan H. c.s.
4.12. De rechtbank wijst erop dat zij uit een niet verschijnen van een partij ter comparitie de gevolgtrekkingen - ook in het nadeel van die partij - kan maken die zij geraden zal achten.
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. beveelt een verschijning van partijen, bijgestaan door hun advocaten, tot het in r.o. 4.9 en 5.0 omschreven doel op de terechtzitting van mr. L. Reurich van deze rechtbank in het gerechtsgebouw te Haarlem aan Jansstraat 81 op een door de rechtbank vast te stellen datum en tijd,
5.2. bepaalt dat partijen binnen twee weken na de datum van dit vonnis schriftelijk aan de rechtbank - ter attentie van de zittingsadministratie van de sector civiel - de verhinderdagen van de partijen en hun advocaten op de maandagen, dinsdagen en woensdagen in de maanden april tot en met juni 2006 dienen op te geven, waarna dag en uur van de comparitie zullen worden bepaald,
5.3. bepaalt dat bij gebreke van de gevraagde opgave(n) de rechtbank het tijdstip van de comparitie zelfstandig zal bepalen,
5.4. bepaalt dat na de vaststelling van het tijdstip van de comparitie dit niet zal worden gewijzigd,
5.5. wijst partijen er op, dat voor de zitting anderhalf uur zal worden uitgetrokken,
5.6. houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.F. Miedema en in het openbaar uitgesproken op 22 februari 2006.?