ECLI:NL:RBHAA:2006:AV2783

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
8 februari 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
287319/ CV EXPL 05-10002
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op staande voet en loonvordering in het kader van arbeidsrechtelijke geschillen

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Haarlem op 8 februari 2006 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiser] en de besloten vennootschap People Buy More Green B.V. (PBMG) over de rechtsgeldigheid van een ontslag op staande voet en een vordering tot doorbetaling van loon. De eiser, die in dienst was als Finance Manager, werd op 25 mei 2005 op staande voet ontslagen door PBMG. De werkgever stelde dat er dringende redenen waren voor het ontslag, waaronder misbruik van zijn positie en onterecht gebruik van bedrijfsmiddelen. De kantonrechter oordeelde echter dat het ontslag nietig was, omdat de werkgever niet voldoende had onderbouwd dat de eiser zich schuldig had gemaakt aan de verweten gedragingen. De rechter concludeerde dat de eiser handelde in overeenstemming met de bestaande praktijk binnen het bedrijf, waarbij hij niet alleen zichzelf bevoordeelde, maar dat dit beleid ook door anderen werd gevolgd.

De kantonrechter heeft de vordering van de eiser tot doorbetaling van loon toegewezen, waarbij het loon van € 4.000,-- bruto per maand en vakantietoeslag over de periode van 25 mei 2005 tot 1 augustus 2005 werd toegewezen, vermeerderd met wettelijke verhogingen en rente. De reconventionele vordering van PBMG tot schadevergoeding werd afgewezen, omdat de rechter oordeelde dat er geen dringende reden voor ontslag was. De proceskosten werden in conventie voor rekening van PBMG gesteld, terwijl in reconventie de kosten werden gecompenseerd. Dit vonnis benadrukt het belang van duidelijke afspraken en voorschriften binnen een organisatie met betrekking tot het gebruik van bedrijfsmiddelen en de verantwoordelijkheden van werknemers.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector kanton
Locatie Haarlem
zaak/rolnr.: 287319/ CV EXPL 05-10002
datum uitspraak: 8 februari 2006
VONNIS VAN DE KANTONRECHTER
inzake
[eiser]
te [woonplaats]
eisende partij in conventie
verwerende partij in reconventie
gemachtigde: mr. A.L. Miedema
tegen
de besloten vennootschap People Buy More Green B.V.
te Haarlem
gedaagde partij in conventie
eisende partij in reconventie
gemachtigde: mr. R.B.M. van Poorten
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiser] respectievelijk PBMG.
De procedure
[eiser] heeft PBMG op 27 september 2005 gedagvaard (met bijgevoegd 8 producties). PBMG heeft geantwoord en een tegenvordering ingesteld (met 12 producties). Bij vonnis van 23 november 2005 is een comparitie van partijen gelast. De comparitie heeft plaatsgevonden op 11 januari 2006. Vooraf heeft [eiser] nog een conclusie van antwoord in reconventie (met 2 producties) in het geding gebracht. Vonnis is bepaald op heden.
De feiten
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend, dan wel niet of onvoldoende betwist en/of op grond van de onweersproken inhoud van overgelegde producties, staat in dit geding het volgende vast:
a. [eiser] is op 22 april 2002 in dienst getreden bij PBMG, aanvankelijk voor bepaalde tijd en uiteindelijk voor onbepaalde tijd. Voor die datum was hij in dienst van HBS B.V. maar dat bedrijf ging failliet, waarna de ondernemingsactiviteiten door PBMG zijn overgenomen.
b. [eiser] heeft laatstelijk de functie van Finance Manager bekleed tegen een salaris van € 4.000,-- bruto per maand, exclusief emolumenten. De direct leidinggevende van [eiser] was [xxx], de financieel directeur.
c. Bij brief van 3 maart 2005 heeft Wesselman Registeraccountants (hierna: Wesselman) in het kader van de controle van de jaarrekening 2004 haar bevindingen met betrekking tot de financiële administratie van PBMG medegedeeld. Hierin is kritiek geuit op de administratieve organisatie en de interne controle binnen PBMG.
d. PBMG heeft Wesselman vervolgens verzocht het functioneren van [xxx] en [eiser] nader tegen het licht te houden. Wesselman heeft in een brief van 18 april 2005 aan PBMG aangegeven dat er een groot aantal tekortkomingen in de financiële administratie door haar zijn geconstateerd, met name op het gebied van de loonadministratie en de posten die daar direct of indirect verband mee houden. Ook heeft zij geconstateerd dat er geen duidelijke taakverdeling is en dat [xxx] en [eiser] een beherende, controlerende en registrerende functie in één hand hadden.
e. Op 25 maart 2005 had PBMG aan [eiser] medegedeeld dat zij onvoldoende vertrouwen had in de persoon en de integriteit van [eiser] en dat zij naar een einde van het dienstverband streefde. Vervolgens zijn partijen gaan praten over beëindiging van de arbeidsovereenkomst. [eiser] is intussen op non-actief gesteld. Bij brief van 2 mei 2005 heeft [eiser] vervolgens een beëindigingsvoorstel van PBMG ontvangen, kortweg inhoudende een ontbinding van de arbeidsovereenkomst per 15 mei 2005 op neutrale gronden, met een ontbindingsvergoeding van drie maandsalarissen.
f. Bij brief van de toenmalige gemachtigde van [eiser] d.d. 9 mei 2005 is afwijzend op dit voorstel gereageerd en is een tegenvoorstel gedaan.
g. De gemachtigde van PBMG heeft vervolgens bij een aan de toenmalige gemachtigde van [eiser] gerichte fax d.d. 20 mei 2005 aangegeven dat PBMG bij een eerste administratief onderzoek op een aantal onregelmatigheden is gestuit die door haar worden omschreven als het op grove wijze misbruik hebben gemaakt van zijn positie binnen PBMG en het zich mogelijk schuldig hebben gemaakt aan misdrijven (diefstal, verduistering, fraude, valsheid in geschrifte). In de brief wordt voorts aangegeven dat één en ander in de ogen van PBMG een dringende reden is om de arbeidsovereenkomst met onmiddellijke ingang te beëindigen, maar wordt aan [eiser] eerst de gelegenheid gegeven zich terzake te verantwoorden.
h. Nadat [eiser] schriftelijk heeft gereageerd is hij door PBMG bij brief van 25 mei 2005 op staande voet ontslagen, waarbij voor de redengeving is verwezen naar de hiervoor onder g. genoemde brief.
i. Bij brief van 31 mei 2005 heeft de toenmalige gemachtigde van [eiser] de nietigheid van het ontslag ingeroepen.
a. PBMG heeft vervolgens de voorwaardelijke ontbinding verzocht van de arbeidsovereenkomst. [eiser] heeft in kort geding - kortweg - loondoorbetaling en wedertewerkstelling gevorderd. De behandeling van de beide zaken heeft op 30 juni 2005 plaatsgevonden. Bij beschikking van 14 juli 2005 is de arbeidsovereenkomst, voor het geval deze nog bestond, ontbonden tegen 1 augustus 2005, onder toekenning van een vergoeding van € 11.500,--. Bij kort geding-vonnis van diezelfde datum zijn de loonvordering en de wedertewerkstelling afgewezen.
k. Ook [xxx] is om dezelfde redenen door PBMG op staande voet ontslagen. Nadat ook in die zaak een voorwaardelijke ontbinding onder toekenning van een vergoeding had plaatsgevonden hebben partijen hun conflict in der minne geschikt.
Het geschil
[eiser] vordert in conventie (samengevat) te bepalen dat het verleende ontslag nietig is en veroordeling van PBMG tot betaling van het loon ad € 4.000,-- per maand en het vakantiegeld van 8 % van 25 mei 2005 tot het einde van de arbeidsovereenkomst, één en ander vermeerderd met de wettelijke verhoging en de wettelijke rente.
[eiser] stelt daartoe het volgende. Hij heeft geen dringende reden gegeven voor een ontslag op staande voet. Alle verwijten die hem gemaakt worden betreffen gedragingen die zijn goedgevonden door of hebben plaatsgevonden onder verantwoordelijkheid van leden van de directie of het management (met name [xxx] en [yyy], directeur/grootaandeelhouder).
PBMG heeft de vordering betwist, waarbij zij aanvoert dat de volgende dringende redenen ieder voor zich, maar ook in hun onderlinge samenhang een dringende reden opleveren:
- bekeuringen dienen te worden doorbelast aan de bestuurder van een leaseauto. [eiser] heeft ‘eigen’ bekeuringen door PBMG laten betalen en niet op zijn salaris in mindering gebracht, maar onder de post “overige autokosten” in de administratie verwerkt. Ook zijn er overtredingen begaan met de privé-auto van [eiser], waarna op de door PBMG betaalde bekeuring door [eiser] “vervangende huurauto” is geschreven.
- [eiser] heeft voor rekening van PBMG auto’s gehuurd voor zichzelf, terwijl hij over een bedrijfswagen beschikte. Ook zijn op naam van [eiser] gestelde bekeuringen op naam van PBMG gezet, waarbij [eiser] op de handgeschreven notitie “bedrijfsauto”, “chauffeur N.B.” of “Chauffeur Algemeen Gebruik” heeft geplaatst.
- [eiser] heeft zonder overleg met en zonder toestemming van PBMG een autotelefoon laten inbouwen in zijn leaseauto.
- [eiser] heeft zonder toestemming met de hem door PBMG ter beschikking gestelde mobiele telefoon voor grote bedragen privé naar het buitenland (Nigeria) gebeld.
- [eiser] heeft misbruik gemaakt van het aan hem verstrekte tankpasje. Hij heeft in de periode 19 november 2004 - 30 april 2005 bijna 2500 liter brandstof getankt - goed voor 17.500 kilometers - terwijl hij aan woon-werkverkeer ca. 7000 kilometer gereden kan hebben. Hij heeft derden ook van dit pasje gebruik laten maken.
- [eiser] heeft zichzelf eigenmachtig voorschotten op zijn salaris uitgekeerd en leningen aan zichzelf verstrekt.
In reconventie heeft PBMG veroordeling van [eiser] gevorderd tot betaling van:
- de gefixeerde schadevergoeding ad € 4.000,-- omdat hij haar een dringende reden voor ontslag heeft gegeven;
- € 7.923,79, bestaande uit een restant schuld (€ 2.250,--), ten onrechte door PBMG betaalde verkeersboetes (€ 1.923,22, € 1.245,39 en € 301,90), kosten voor het inbouwen van een telefoon (€ 1.200,--) en een vergoeding voor privé-gebruik van de mobiele telefoon (€ 1.003,28).
[eiser] heeft de vordering in reconventie gemotiveerd betwist. Daarop zal, voorzover van belang, bij de beoordeling van het geschil nader worden ingegaan.
De beoordeling van het geschil
De conventie en de reconventie lenen zich voor een gezamenlijke behandeling.
In zijn algemeenheid geldt bij een ontslag op staande voet dat er sprake moet zijn van zodanige daden, eigenschappen of gedragingen van de werknemer, dat van een werkgever redelijkerwijze niet langer gevergd kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. De stelplicht en de bewijslast van die feiten liggen bij de werkgever. PBMG heeft in de bij de feiten onder g. genoemde brief van 20 mei 2005 een aantal gedragingen opgesomd die zij aan het op 25 mei 2005 gegeven ontslag op staande voet ten grondslag heeft gelegd. [eiser] heeft aangegeven dat hij heeft gehandeld overeenkomstig de instructies die hij kreeg van [xxx] en [yyy], zijn meerderen.
Het volgende wordt overwogen. Uit de bevindingen van Wesselman - die door geen van partijen ter discussie is gesteld en waar de kantonrechter dan ook vanuit zal gaan - komt naar voren dat de administratieve organisatie en interne controle binnen PBMG onder de maat was. Er was tot en met 2004 geen scheiding tussen de beherende, bewarende en registrerende functie. Uit de facturen blijkt niet wie de verplichting is aangegaan en of deze door iemand wordt gecontroleerd, [eiser] en [xxx] waren beiden onbeperkt bevoegd tot het doen van betalingen en er zijn geen tekenen van goedkeuring van betalingen. Niet gesteld of gebleken is dat er binnen PBMG heldere voorschriften aan werknemers waren opgelegd met betrekking tot het gebruik van bedrijfsmiddelen (lease-auto, mobiele telefoon, tankpas). De enkele verwijzing door PBMG naar een (niet overgelegde en de kantonrechter ook niet anderszins bekende) bijlage bij de arbeidsovereenkomst met betrekking tot de persoonlijke aansprakelijkheid van werknemers voor bekeuringen is in dat kader niet voldoende.
Het ontbreken van afspraken (voorschriften) omtrent het privé-gebruik van bedrijfsmiddelen sluit echter niet zonder meer uit dat [eiser], door misbruik te maken van zijn positie (door zichzelf, boven andere werknemers die niet in die positie verkeren, te bevoordelen) aan PBMG een dringende reden kan hebben gegeven voor ontslag op staande voet. Die stelling heeft PBMG echter in onvoldoende mate feitelijk onderbouwd. Tegenover het verweer van [eiser] dat het stelselmatig bevoordelen van alle werknemers beleid was binnen PBMG (door bekeuringen te betalen, onder omstandigheden ook als dit bekeuringen van de privé-auto betreft, door huurauto’s voor haar werknemers te betalen, door geen beperkingen te stellen aan het gebruik van tankpasje en telefoon, door leningen te verstrekken, door toestemming te geven een autotelefoon in te laten bouwen) kan PBMG niet volstaan met het overleggen van gegevens uit haar administratie dat dit alles ten opzichte van [eiser] ook daadwerkelijk gebeurd is. Een werkgever mag dit immers - los van de fiscale afhandeling van één en ander - op zichzelf best doen. In dit licht had het minst genomen op de weg van PBMG gelegen om te stellen en te onderbouwen (met administratieve bescheiden) dat een dergelijke bevoordeling niet bij andere werknemers heeft plaatsgevonden. Dit heeft PBMG nagelaten, zodat als uitgangspunt heeft te gelden dat één en ander binnen de hele onderneming plaatsvond.
Dat [eiser] aan deze bestaande praktijk uitvoering heeft gegeven kan bezwaarlijk als een dringende reden worden gezien. Daar komt bij dat PBMG ter terechtzitting heeft aangegeven dat [xxx], de direct leidinggevende van [eiser], hetzelfde zou hebben gedaan (“maar dan veel erger”), maar dat zij het [xxx] aangezegde ontslag op staande voet om haar moverende redenen heeft ingetrokken. Het ter terechtzitting door PBMG opgeworpen argument dat de zaak [xxx] een andere beoordeling verdiende omdat deze langer in dienst was overtuigt niet. Indien gedragingen van een werknemer zijn te kwalificeren als “diefstal, verduistering, fraude en valsheid in geschrifte” - zoals PBMG in de zaak van [eiser] stelt - kan het niet zo zijn dat hetzelfde gedrag van zijn leidinggevende, louter vanwege een langer dienstverband, anders beoordeeld zou moeten worden. Sterker nog, als de gedragingen zo ernstig beoordeeld moeten worden als PBMG stelt, zou het gegeven dat [xxx] een leidinggevende positie bekleedde met zich dienen te brengen dat één en ander hem juist zwaarder wordt aangerekend.
In het licht van het bovenstaande kunnen de gedragingen van [eiser] niet als een dringende reden gelden voor een ontslag op staande voet. De vordering in conventie is daarom toewijsbaar, in die zin dat de arbeidsovereenkomst als geëindigd moet worden beschouwd op 1 augustus 2005, en de loonvordering - met nevenvorderingen, waartegen geen afzonderlijke weren zijn gericht - derhalve tot die datum zal worden toegewezen.
De in reconventie gevorderde gefixeerde schadevergoeding zal - waar in conventie is beslist dat er geen dringende reden is - worden afgewezen. Waar [eiser] ter terechtzitting heeft aangegeven dat het beleid met betrekking tot de bekeuringen per 1 januari 2005 is aangescherpt, zijn partijen het er kennelijk over eens dat hij de bekeuringen die nadien zijn gegeven wel terug dient te betalen. PBMG heeft aangegeven dat het in 2005 gaat om een bedrag van € 1.547,29. Bij de producties van PBMG zitten twee aan [eiser] gerichte brieven waaruit naar voren komt dat PBMG in de maanden april en mei 2005 voor een bedrag van € 1.177,50 heeft ingehouden op het salaris van [eiser] in verband met deze bekeuringen. Bij gebrek aan een deugdelijke onderbouwing van het door PBMG ten deze gevorderde bedrag - zij vordert nog eens € 1.245,39 - kan dit deel van de vordering slechts worden toegewezen tot een bedrag van € 369,79 (zijnde het verschil tussen € 1.547,29 en € 1.177,50). Met betrekking tot de overigens ter zake van bekeuringen gevorderde bedragen geldt dat deze niet toewijsbaar zijn, in het licht van hetgeen hiervoor is overwogen omtrent de uitgangspunten in deze procedure terzake van de wijze waarop binnen PBMG - althans voor 1 januari 2005 - werd omgegaan met deze bekeuringen (zowel voor wat betreft de bedrijfsauto als de privé-auto).
De gevorderde kosten voor het inbouwen van de telefoon zijn niet toewijsbaar bij gebrek aan een deugdelijke feitelijke onderbouwing. PBMG stelt weliswaar dat zij daarvoor geen toestemming heeft gegeven, maar uit de door haar overgelegde producties blijkt dat er destijds geen beperkingen aan [eiser] waren opgelegd om dergelijke verbintenissen aan te gaan, terwijl de stelling van [eiser] dat hij daarenboven toestemming had om dit te doen - gezien de wijze waarop zijn meerdere [xxx] ook volgens PBMG gewoon was te handelen - bepaald niet onaannemelijk is. Bij gebrek aan duidelijke regels met betrekking tot het privé-gebruik van de telefoon is het gedeelte van de vordering van PBMG dat daarop betrekking heeft, bij gebrek aan feitelijke onderbouwing, evenmin toewijsbaar. Het restant van de rekening-courant schuld is - bij gebrek aan betwisting van de zijde van [eiser] - wel toewijsbaar, zeker in het licht van de door hem in het geding gebrachte schuldbekentenis, waaruit naar voren komt dat het resterende bedrag opeisbaar is bij beëindiging van de arbeidsovereenkomst (1 augustus 2005).
Bij gebrek aan betwisting van de zijde van [eiser] is de rente over de toe te wijzen bedragen toewijsbaar als gevorderd.
De proceskosten in conventie komen voor rekening van PBMG omdat deze overwegend in het ongelijk wordt gesteld. In reconventie worden de kosten gecompenseerd, nu partijen over en weer op punten in het ongelijk worden gesteld.
Beslissing
De kantonrechter:
In conventie
a. bepaalt dat het aan [eiser] op 25 mei 2005 verleende ontslag nietig is;
a. veroordeelt PBMG tot betaling van het loon ad € 4.000,-- bruto per maand en de vakantietoeslag ad 8 % over het bruto jaarloon, van 25 mei 2005 tot 1 augustus 2005, vermeerderd met de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW, één en ander vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag der verschuldigdheid van de diverse bedragen tot aan de dag der algehele voldoening;
c. veroordeelt PBMG tot betaling van de proceskosten, die aan de kant van [eiser] tot en met vandaag worden begroot op de bedragen zoals deze hieronder zijn gespecificeerd, en bepaalt dat de explootkosten worden verhoogd met een percentage dat overeenkomt met het percentage, bedoeld in art. 9, 1e lid, van de Wet op de Omzetbelasting 1968, omdat [eiser] de hem in rekening gebrachte omzetbelasting niet op grond van genoemde wet kan verrekenen en dit nadrukkelijk verklaart, en de gerechtsdeurwaarder aan de voet van het exploot verklaart dat de kosten in verband daarmee zijn verhoogd:
exploot € 71,93
vastrecht € 192,--
salaris gemachtigde € 500,--;
d. verklaart dit vonnis (m.u.v. het bepaalde onder a.) uitvoerbaar bij voorraad;
e. wijst af hetgeen meer of anders mocht zijn gevorderd;
In reconventie
- veroordeelt [eiser] tot betaling aan PBMG van € 2.619,79, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 november 2005 tot de dag der algehele voldoening;
- verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
- compenseert de proceskosten in die zin dat ieder van partijen de eigen kosten draagt;
- wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. B. Vogel en uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum.