RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer
Registratienummer: AWB 05/1290
Uitspraakdatum: 21 februari 2006
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
X B.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te Z,
eiseres,
de inspecteur van de Belastingdienst te P,
verweerder.
1. Ontstaan en loop van het geding
Verweerder heeft aan eiseres over het tijdvak 1 januari 2002 tot en met 31 december 2002 twee naheffingsaanslagen opgelegd in de loonbelasting/premie volksverzekeringen, gedagtekend 26 juli 2004, ten bedrage van respectievelijk € 6.931 en € 3.601, alsmede bij beschikkingen van gelijke datum over dit jaar een vergrijpboete ten bedrage van respectievelijk € 1.732 en € 900, zijnde 25 percent van de nageheven belasting. Na daartegen gemaakt bezwaar heeft verweerder bij uitspraken van 6 januari 2005 de boetebeschikkingen gehandhaafd.
Eiseres is tegen deze uitspraken bij afzonderlijke beroepschriften van 26 november 2004 in beroep gekomen bij het gerechtshof te Amsterdam, waar de beroepschriften op 26 november 2004 zijn binnengekomen. Op 18 januari 2005 is bij het gerechtshof een faxbericht van eiseres binnengekomen. Het gerechtshof heeft de beroepschriften doorgezonden naar de rechtbank, waar deze op 31 maart 2005 zijn binnengekomen.
De rechtbank heeft de zaken ter behandeling gevoegd.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 januari 2006 te Haarlem. Ter zitting is verschenen A namens verweerder. Eiseres heeft de rechtbank bij faxbericht van 30 januari 2006 laten weten dat namens haar niemand ter zitting zal verschijnen wegens de omstandigheid “dat de heer B ziek is.”
2.1. Eiseres is opgericht onder de naam C B.V. Op 3 mei 2001 zijn de aandelen geleverd aan de huidige aandeelhouders D B.V. en E B.V. Aandeelhouder van deze besloten vennootschappen zijn respectievelijk B en F. In de loop van het jaar 2001 heeft B zijn voor eigen rekening gedreven eenmanszaak ingebracht in eiseres. De ondernemingsactiviteiten van eiseres – onder meer het uitoefenen van een accountantspraktijk – vinden plaats in vestigingen te P en Q.
2.2. Verweerder heeft aan eiseres over het tijdvak 1 januari 2002 tot en met 31 december 2002 een tweetal naheffingsaanslagen opgelegd in de loonbelasting/premie volksverzekeringen, gedagtekend 26 juli 2004, ten bedrage van respectievelijk € 6.931 en € 3.601, alsmede bij beschikkingen van gelijke datum over dit jaar een boete van respectievelijk € 1.732 en € 900. De afzonderlijke naheffingsaanslagen betreffen de twee vestigingen van eiseres waarvoor door verweerder twee afzonderlijke ‘subnummers’ ten behoeve van de afdracht van loonbelasting/premie volksverzekeringen zijn toegekend.
2.3. De naheffingsaanslagen zijn opgelegd wegens de omstandigheid dat verweerder betreffende beide ‘subnummers’ verschillen heeft geconstateerd tussen de ingehouden loonbelasting/premie volksverzekeringen over het jaar 2002, zoals die blijkt uit de ingediende loonbelastingkaarten, en de op aangifte afgedragen loonbelasting/premie volksverzekeringen. Eiseres erkent dat de onderwerpelijke naheffingsaanslagen tot een juist bedrag zijn opgelegd. In de motivering van haar bezwaarschriften van 9 en 17 september 2004 tegen de naheffingsaanslagen schrijft zij onder meer:
“De opgelegde naheffingsaanslag 2002 (…) t.b.v. € 3.601,= is derhalve correct.”
“Wij (…) kunnen u meedelen dat met deze naheffingsaanslag over het jaar 2002 waarvan het verschuldigde bedrag ad € 6.931,= juist is wij alles exact hebben aangegeven.”
Met de boetebeschikkingen kan eiseres zich evenwel niet verenigen.
2.4. Bij afzonderlijke brieven van 15 november 2004 heeft verweerder aan eiseres medegedeeld dat hij voornemens is de bezwaren af te wijzen en de boetebeschikkingen te handhaven. In deze brieven heeft verweerder eiseres ten aanzien van het verdere verloop van de procedure het volgende medegedeeld:
“Alvorens aldus formeel uitspraak te doen, stel ik u in de gelegenheid –als u dit wilt- binnen een termijn van 2 weken na heden, schriftelijk en gemotiveerd te reageren. Binnen dezelfde termijn kunt u ook een afspraak met me maken indien u gebruik wilt maken van het recht om te worden gehoord.”
2.5. Bij brieven van 26 november 2004 heeft eiseres pro forma beroep ingesteld tegen de boetebeschikkingen bij het gerechtshof te Amsterdam.
2.6. Op 16 december 2004 heeft in het kader van de bezwaarfase een hoorzitting plaatsgevonden alwaar eiseres haar bezwaren tegen voornoemde boetebeschikkingen heeft toegelicht. Van deze hoorzitting is een verslag opgemaakt dat op 16 december 2004 aan eiseres is toegezonden. In het verslag is ten aanzien van de door eiseres ingestelde beroepen onder meer de volgende passage opgenomen:
“Van het proforma beroep is geen kopie aangetroffen.
De heer B geeft aan dat wel degelijk een beroepschrift is ingediend, en wil nagaan of hij dit beroep handhaaft. Hij wacht eerst de uitspraak af.”
Uit het hoorverslag blijkt niet dat verweerder eiseres erop heeft gewezen dat de door haar ingestelde beroepen voor het begin van de beroepstermijn zijn ingediend. Ter zitting heeft verweerder verklaard dat het zeer wel mogelijk is dat eiseres hierop niet is gewezen.
2.7. Bij afzonderlijke uitspraken op bezwaar van 6 januari 2005 heeft verweerder de bezwaren van eiseres ongegrond verklaard en de boetebeschikkingen gehandhaafd.
2.8. Bij brief van 4 januari 2005 heeft het gerechtshof te Amsterdam eiseres in de gelegenheid gesteld uiterlijk 18 januari 2005 de gebreken te herstellen die kleven aan haar pro forma ingediende beroepschriften. Bij faxbericht van 18 januari 2005 schreef eiseres vervolgens onder meer aan het gerechtshof:
“Bij deze verzoeken wij u nog enigszins uitstel te verlenen voor inlevering van de gevraagde stukken.
Wij hebben een pro forma bezwaarschrift ingediend [bedoeld zal zijn: beroepschrift ingediend].
De verwachting is dat wij binnen 2 weken een accoord hebben bereikt met de Inspecteur te P.
Bij dit accoord zal de zaak volledig kunnen worden teruggetrokken.”
2.9. Uiteindelijk heeft eiseres op 22 maart 2005 de pro forma ingediende beroepen voorzien van de gronden waarop zij berusten.
3. Het geschil en standpunten van partijen
In geschil is of de beroepen tijdig zijn ingediend. Indien de beroepen ontvankelijk zijn, is voorts in geschil of terecht vergrijpboeten van 25% zijn opgelegd.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.
Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van de beroepen, vernietiging van de uitspraken op bezwaar en vernietiging van de boetebeschikkingen. Verweerder concludeert primair tot niet-ontvankelijkverklaring van de beroepen en subsidiair tot ongegrondverklaring van de beroepen.
Ter zitting heeft verweerder zich nader op het standpunt gesteld er geen bezwaar tegen te hebben dat het hiervoor in onderdeel 2.8 vermelde faxbericht van 18 januari 2005 als beroepschrift wordt aangemerkt, nu dat geschrift binnen de beroepstermijn door het gerechtshof is ontvangen.
4. Beoordeling van het geschil
Met betrekking tot de ontvankelijkheid van de beroepen
4.1. Op grond van artikel 6:7 van de Awb bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift zes weken. Ingevolge artikel 26c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) vangt de termijn voor het instellen van beroep aan met ingang van de dag na die van dagtekening van de uitspraak van de inspecteur, tenzij de dag van dagtekening is gelegen vóór de dag van de bekendmaking. Ingevolge artikel 6:15, lid 3, van de Awb is het tijdstip van indiening bij het gerechtshof bepalend voor de vraag of de beroepschriften tijdig zijn ingediend.
4.2. Nu verweerder uitspraken heeft gedaan met dagtekening 6 januari 2005 zijn de bij het gerechtshof te Amsterdam ingediende beroepschriften van 26 november 2004 voortijdig ingediend. Artikel 6:10, lid 1, van de Awb bepaalt met betrekking tot voor het begin van de termijn ingediende bezwaar- en beroepschriften het volgende:
“1. Ten aanzien van een voor het begin van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift blijft niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien het besluit ten tijde van de indiening:
a. wel reeds tot stand was gekomen, of
b. nog niet tot stand was gekomen, maar de indiener redelijkerwijs kon menen dat dit wel reeds het geval was.”
Nu de hiervóór in 2.4 vermelde brieven van 15 november 2004 duidelijk vermelden dat verweerder slechts voornemens was de bezwaren af te wijzen en dat desgewenst nog een hoorzitting zou plaatsvinden, kan niet worden gezegd dat de uitspraken op bezwaar ten tijde van de indiening van de beroepschriften reeds tot stand waren gekomen. Eiseres kon redelijkerwijs evenmin menen dat zulks wel reeds het geval was. De beroepschriften van 26 november 2004 kunnen derhalve niet als ontvankelijke beroepschriften worden aangemerkt.
4.3. De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of een ander door eiseres binnen de beroepstermijn ingediend geschrift als beroepschrift kan worden aangemerkt. Uit het hiervoor in onderdeel 2.8 vermelde faxbericht van 18 januari 2005 blijkt duidelijk dat eiseres zich niet kan verenigen met de door verweerder gedane uitspraken op bezwaar, onder verwijzing naar het kenmerk waaronder het gerechtshof de pro forma ingediende beroepen van 26 november 2004 heeft geregistreerd. Onder die omstandigheden moet worden geoordeeld dat het faxbericht beroepen inhoudt tegen de door verweerder gedane uitspraken van 6 januari 2005.
4.4. De door eiseres ingestelde beroepen zijn derhalve ontvankelijk.
Met betrekking tot de boetebeschikkingen
4.5. Eiseres is met verweerder van mening dat er een discrepantie bestaat tussen de door haar ingehouden loonbelasting/premie volksverzekeringen over het jaar 2002 en de op aangifte afgedragen loonbelasting/premie volksverzekeringen, welke discrepantie door verweerder terecht is opgeheven door middel van het opleggen van naheffingsaanslagen. Zij kan zich evenwel niet verenigen met de vastgestelde boetebeschikkingen en voert daartoe in de motivering van haar beroepschriften onder meer aan:
“Door de overgang van de eenmanszaak in de besloten vennootschap niet tijdig voorzien van aangiftes loonbelasting (…). In februari 2002 is nogmaals aan de Belastingdienst (…) doorgegeven waar de nieuwe aangiftes bleven. Het heeft (…) geduurd tot de zomer 2002 voordat de juiste aangiftes [door verweerder] zijn verzonden en er de mogelijkheid aanwezig was om de aangiftes in te dienen. Over de periode in 2001 is er opgegeven op het fiscaal nummer van de eenmanszaak (…). Aangezien de problemen niet alleen zijn ontstaan door de belastingplichtige doch ook veroorzaakt zijn door de niet goede verwerking van de Belastingdienst (…) en het feit dat er over de periode in 2001 dubbele aanslagen zijn opgelegd (…) komt het ondergetekende als onredelijk voor dat er toch een verhoging wordt toegepast van 25%.”
4.6. In zijn verweerschrift heeft verweerder gesteld dat het wel degelijk mogelijk was aangifte te doen, omdat in ieder geval “handmatige aangiften” zijn uitgereikt. De rechtbank acht deze stelling, die door eiseres niet is weersproken, aannemelijk.
4.7. De omstandigheid dat eiseres, hoewel daartoe gehouden, de ingehouden loonbelasting/premie volksverzekeringen niet (geheel) op aangifte heeft afgedragen, is naar het oordeel van de rechtbank aan haar grove schuld te wijten. Van eiseres, een accountantskantoor, mag immers worden verwacht dat zij de ingediende loonbelastingkaarten en de verzamelloonstaten vergelijkt met de op aangifte afgedragen loonbelasting/premie volksverzekeringen en bij opgetreden verschillen deze eigener beweging herstelt. Het had naar het oordeel van de rechtbank op de weg van eiseres gelegen toen zij - naar zij stelt - in de zomer van 2002 de juiste aangiftebiljetten had ontvangen, in elk geval ervoor zorg te dragen dat de tot dat moment ingehouden loonbelasting/premie volksverzekeringen door haar alsnog werd afgedragen. Dat eiseres zulks heeft nagelaten moet naar het oordeel van de rechtbank als een verwijtbare en aan opzet grenzende onachtzaamheid worden aangemerkt.
4.8. In tegenstelling tot hetgeen eiseres heeft aangevoerd, doet hieraan niet af dat in 2001 “dubbele aanslagen” zouden zijn opgelegd. Evenmin is deze omstandigheid een reden om de hoogte van de opgelegde vergrijpboeten te matigen. Gelet op de aard van het bedrijf van eiseres en de omstandigheid dat het bedrag van de niet afgedragen loonbelasting/premie volksverzekeringen zowel relatief als absoluut omvangrijk is, acht de rechtbank vergrijpboeten ter grootte van 25 percent van de nageheven belasting passend en geboden.
De rechtbank acht geen termen aanwezig voor het uitspreken van een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 Awb.
De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is vastgesteld door mr. S.C.W. Douma, voorzitter, en mrs. R.G. Kemmers en J. van de Merwe, leden van de meervoudige belastingkamer. De beslissing is op 21 februari 2006 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. M. Mulder, griffier.
De rechtbank heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.
Afschrift verzonden aan partijen op:
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum:
- hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam; dan wel
- beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag, mits de wederpartij daarmee schriftelijk instemt.
N.B. Bij het bestuursorgaan berust de bevoegdheid tot het instellen van beroep in cassatie niet bij de ambtenaar die de procedure voor de rechtbank heeft gevoerd.
Bij het instellen van hoger beroep dan wel beroep in cassatie dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie.
Bij het instellen van beroep in cassatie dient daarnaast in acht te worden genomen dat bij het beroepschrift een schriftelijke verklaring van de wederpartij wordt gevoegd, inhoudende dat wordt ingestemd met het instellen van beroep in cassatie tegen de uitspraak van de rechtbank.