ECLI:NL:RBHAA:2006:AV1105

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
26 januari 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
05/1259
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omzetbelasting en charitoeslag bij charitatieve instellingen

In deze zaak heeft de Rechtbank Haarlem op 26 januari 2006 uitspraak gedaan in een geschil tussen Stichting X en de inspecteur van de Belastingdienst P over de naheffingsaanslag omzetbelasting. De rechtbank oordeelde dat de charitoeslag, een vergoeding die Stichting X ontving voor de inzameling van textiel, moet worden aangemerkt als onderdeel van de vergoeding in de zin van artikel 8 van de Wet op de omzetbelasting 1968. De inspecteur had een naheffingsaanslag opgelegd over het tijdvak van 1 januari 2001 tot en met 31 december 2001, waarbij de charitoeslag was meegenomen in de berekening van de belasting. Eiseres, een charitatieve instelling, stelde dat de charitoeslag niet als vergoeding moest worden gezien, maar als een subsidie die niet onderhevig was aan omzetbelasting.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de charitoeslag een rechtstreeks verband heeft met de prestaties van eiseres, namelijk de inzameling van textiel. De rechtbank concludeerde dat alle bedragen die eiseres ontving, ongeacht de benaming, tot de vergoeding behoren. De rechtbank verwierp ook het beroep van eiseres op schending van het gelijkheidsbeginsel, omdat er geen bewijs was dat andere instellingen niet in de heffing van omzetbelasting waren betrokken. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond en bevestigde de naheffingsaanslag van de inspecteur.

De uitspraak benadrukt het belang van de juiste kwalificatie van vergoedingen in het belastingrecht, vooral voor charitatieve instellingen die met verschillende soorten vergoedingen werken. De rechtbank heeft de relevante wetgeving en eerdere correspondentie tussen partijen in overweging genomen en kwam tot de conclusie dat de inspecteur terecht belasting had nageheven over de charitoeslag.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht, meervoudige
belastingkamer
Registratienummer: AWB 05/1259
Uitspraakdatum: 26 januari 2006
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
Stichting X,
gevestigd en kantoorhoudende
te Z, eiseres,
gemachtigde A,
en
de inspecteur van de Belastingdienst P,
verweerder.
1. Ontstaan en loop van het geding
Verweerder heeft eiseres een naheffingsaanslag omzetbelasting over het tijdvak 1 januari 2001 tot en met 31 december 2001 opgelegd, berekend op € 48.075 aan enkelvoudige belasting. Bij beschikking met dezelfde dagtekening is aan eiseres een boete van € 4.807 opgelegd.
Op het door eiseres tegen de naheffingsaanslag en de beschikking ingediende bezwaar heeft verweerder, bij in één geschrift vervatte uitspraken van 26 maart 2005, de naheffingsaanslag verminderd tot één naar een bedrag van € 40.399 aan enkelvoudige belasting en heeft hij de boete geheel kwijtgescholden.
Eiseres heeft tegen deze uitspraak op 8 april 2005 beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 september 2005. Verschenen zijn namens eiseres voornoemde gemachtigde, tot haar bijstand vergezeld van B en C. Namens verweerder is verschenen D.
Eiseres heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en overgelegd. Verweerder heeft kennis kunnen nemen van de vijf bij de pleitnota behorende bijlagen. Hij heeft zich ter zitting over vier van de bijlagen kunnen uitlaten. De rechtbank rekent de pleitnota met bijlagen tot de stukken van het geding.
De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek ter zitting geschorst en heeft verweerder in de gelegenheid gesteld zich schriftelijk over de bij de pleitnota behorende derde bijlage – de brief van 16 juni 1999 van de Coöperatieve Vereniging E u.a. – uit te laten.
Verweerder heeft dienaangaande gereageerd bij brief van 22 september 2005.
Desgevraagd hebben partijen de rechtbank medegedeeld geen nieuwe mondelinge behandeling te wensen.
2. De feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat, als tussen partijen niet in geschil, dan wel als door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of niet voldoende weersproken, het volgende vast:
2.1. Eiseres is een charitatieve instelling. Zij heeft als doelstelling de leefomstandigheden van behoeftigen te verbeteren, met name in de derde wereld, en het verstrekken van noodhulp aan mensen die door rampen zijn getroffen. Eiseres verwezenlijkt haar doel onder andere door noodhulp, ontwikkelingssamenwerking, bescherming van de leefomgeving, opbouw van de organisatie, onderzoek en inzameling.
In gemeenten waarvan het bestuur met de Coöperatieve Vereniging E, een door de desbetreffende gemeenten opgerichte coöperatieve vereniging, een contract heeft gesloten voor de gescheiden inzameling van textiel, zijn door E kledingcontainers geplaatst, waarin de inwoners van de desbetreffende gemeente hun overtollige kleding kunnen deponeren. De gemeenten betalen E een vergoeding voor het (laten) inzamelen van het textiel. Eiseres op haar beurt ontvangt van E een vergoeding voor de inzameling van de kleding door middel van de containers. Eiseres verzorgt eveneens tegen vergoeding huis-aan-huisinzamelingen van kleding. Met betrekking tot voormelde activiteiten is eiseres ondernemer in de zin van artikel 7 van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: de Wet).
2.2. Tot de stukken behoort een overeenkomst van 12 mei 1997 (hierna: Raamovereenkomst). In deze overeenkomst is, voor zover hier van belang, het volgende bepaald:
“Hiermede verklaren de ondergetekenden:
1. (...) (E), (...) partij ter ener zijde, hierna te noemen “opdrachtgever”
en
2. - (...) (eiseres) (...);
- (...), partij ter andere zijde, hierna gezamenlijk te noemen “dienstverlener”,
een overeenkomst te hebben afgesloten tot het inzamelen, het transporteren en het bewerken van vrijkomend huishoudelijk textiel, overeenkomstig bijgaande voorwaarden.
(...)
Artikel 2 (begripsbepalingen)
(...)
- charietoeslag: begunstiging, die wordt verleend aan de charitatieve instelling die kleding
inzamelt.
(...)
Artikel 4 (verplichtingen dienstverlener)
4.1 Dienstverlener is verplicht, behoudens overmacht, de continuïteit van de inzameling/het
transport en het afvoeren van het textiel te waarborgen.
(...)
4.5 Naast de textielinzameling middels textielcontainers, dient dienstverlener ook mede zorg
te dragen voor een efficiënte huis-aan-huisinzameling in het dienstafnemende gebied.
(...)
Artikel 6 (opbrengsten, vergoedingen)
6.1. Dienstverlener dient de hoeveelheid ingezameld textiel periodiek in gewichtseenheden
op te geven aan opdrachtgever, teneinde inzicht te verkrijgen in de vrijkomende afvalstromen. (...)
6.2 Opdrachtgever zal dienstverlener de inzamelkosten en andere door de dienstverlener
gemaakte kosten – waaronder uitsluitend de kosten betreffende de textielinzameling –
betalen per ton ingezamelde kleding overeenkomstig de in bijlage 1 genoemde tarieven.
(...)
6.4 Het is aan dienstverlener toegestaan om ook kleding uit “eigen inzamelingen” aan de
door opdrachtgever geselecteerde afnemer te verkopen tegen de door opdrachtgever
overeengekomen prijs.
6.5 In onderling overleg kan een gedeelte van de ingezamelde kleding voor eigen gebruik
door dienstverlener worden aangewend, welke verrekend wordt tegen de gemiddelde
verkoopprijs van de opdrachtgever.
(...)
6.8 De in bijlage 1 genoemde tarieven zullen jaarlijks per 1 januari worden herzien op grond
van (...)-indexeringen.
(...)
Artikel 8 (eigendom en aansprakelijkheid)
8.1 Het in de textielcontainers gedeponeerde textiel blijft eigendom van opdrachtgever.
(...)
Artikel 9 (looptijd)
9.1. Deze raamovereenkomst gaat in per 1 mei 1997 en heeft een looptijd van 5 jaar en wordt
telkens verlengd met 5 jaar.“
2.3. In de in artikel 6 van de Raamovereenkomst genoemde ‘bijlage 1’ is, voor zover relevant, het volgende vermeld:
“Inzameltarieven
(...)
Container kleding:
- inzamelkosten f 300,= per ton
- afleverkosten in Nederland - 80,= per ton
- extra ledigen textielcontainer - 60,= per keer
Huis-aan-huis kleding
- inzamelkosten f 485,= per ton
(incl.distributie plastic zakken)
- kosten plastic zakken - 93,= per ton
- afleverkosten in Nederland - 80,= per ton
Charietoeslag
Bij een gemiddelde inzameling per inwoner per gemeente van tenminste
3,5 kg f 440,= per ton
4,0 kg - 420,= per ton
4,5 kg - 400,= per ton
5,0 kg - 380,= per ton
6,0 kg - 350,= per ton
- Alle tarieven zijn exclusief de verschuldigde wettelijke B.T.W.
- Prijzen zijn van kracht per 1 januari 1997.”
2.4. Bij brief van 6 oktober 1998 deelde E eiseres onder meer het volgende mede:
“Onderdeel van de definitieve facturatie door E vormt het terugdraaien van de eventueel door u toegezonden facturen, inzake: de afname van textiel; de inzamelkosten en de charietoeslag. Naast fout gefactureerde bedragen voor de opbrengst van ons textiel en de inzamelkosten, is het begrip ‘charietoeslag’ vaak verkeerd geïnterpreteerd. Vrijwel alle charitatieve instellingen hebben dit als een kostenpost gefactureerd en vervolgens gefactureerd verhoogd met BTW, terwijl hier sprake is van een onverschuldigde betaling door E namens de gemeente.
De slotfacturatie over 1997 ziet er thans als volgt uit:
(...)
d) charietoeslag (...)
Per gemeente en periode ontvangt u een specificatie van het bedrag dat namens de betrokken gemeente door de E als subsidie-bedrag aan u mag worden overgemaakt.’
2.5. Bij brief van 16 juni 1999 deelde E eiseres onder meer mede:
“Aangezien de uiteindelijke vergoeding aan de gemeente ontstaat door van de
opbrengstprijzen de kosten van uw dienstverlening af te trekken, ligt ook deze inkoopwaarde
thans bijzonder laag. Zodanig laag zelfs dat uit de inkoopwaarde textiel de door gemeente
vrijwillig overeengekomen subsidie aan de CharieVier (toevoeging rechtbank:dienstverleners in de Raamovereenkomst) niet meer (volledig) mag worden betaald.
(...)
Wij stellen voor om de huidige gestaffelde charietoeslag te vervangen door een andere
systematiek. Voorgesteld wordt van de netto inkoopwaarde textiel 50% daadwerkelijk uit te
keren aan de gemeente en het restant als een vrijwillige betaling namens de gemeente te
verrichten aan de CharieVier.”
2.6. Op factuur, gedateerd 9 juni 2000, van E aan eiseres werd een door eiseres over 1999 te ontvangen bedrag ad hfl 152.392,28 berekend. Hierin was begrepen een bedrag ad hfl 538.495,49 aan charitoeslag, afkomstig van 28 gemeenten.
Het bedrag ad hfl 152.392,28 was berekend als volgt:
Door eiseres verschuldigd hfl 1.335.735,33
Aan eiseres verschuldigd hfl 476.878,55
Aan eiseres verschuldigd hfl 538.495,49
hfl 1.015.374,04
Door eiseres te betalen hfl 320.361,29
Reeds aan eiseres gefactureerd hfl 450.056,85
Door eiseres te ontvangen hfl 129.695,56
17,5% omzetbelasting hfl 22.696,72
Totaal hfl 152.392,28
2.7. Bij factuur van 9 juni 2000, van E werd eiseres als voorschot voor het jaar 2000 een bedrag ad hfl 179.604,85 in rekening gebracht. In dit bedrag was rekening gehouden met hfl 227.484,25 aan charitoeslag.
Het bedrag ad hfl 179.604,85 was berekend als volgt:
Door eiseres verschuldigd hfl 599.770,57
Aan eiseres verschuldigd hfl 219.431,13
Aan eiseres verschuldigd hfl 227.484,25
hfl 446.915,38
Door eiseres te betalen hfl 152.855,19
17,5% omzetbelasting hfl 26.749,66
Totaal hfl 179.604,85
2.8. Bij factuur van 31 december 2001 bracht E eiseres over 2001 een bedrag ad hfl 460.654,53, vermeerderd met 19% omzetbelasting ad hfl 87.524,36, zijnde in totaal hfl 548.178,89 in rekening. Op 6 februari 2002 bracht eiseres E bij factuur met nummer 2001054 een bedrag ad € 253.024,51 aan charitoeslag in rekening. Bij fax van 8 februari 2002 deelde E aan eiseres mede:
“De charitoeslag is een onverschuldigde betaling die wij namens de diverse gemeenten in
Nederland mogen doen. Dit kan dus nooit via een factuur door u aan ons in rekening worden
gebracht. De betreffende factuur wordt dan ook niet door ons als zodanig erkend of
verwerkt.”
2.9. Op 10 oktober 2003 is bij eiseres een boekenonderzoek ingesteld. In het op 26 mei 2004
hieromtrent uitgebrachte rapport is onder meer vermeld:
“Het doel van (...) (eiseres) is de leefomstandigheden van behoeftige mensen te verbeteren,
met name in de derde wereld, en om noodhulp te verstrekken aan mensen die getroffen zijn
door rampen, veroorzaakt door mens of natuur.
(...) (Eiseres) verwezenlijkt dit doel door onder andere:
(...)
- Inzameling
(...)
3.2.3 Onbelastbare prestaties
(...)
Bij de afrekening over het jaar 2000 is een geschil ontstaan over de hoogte van de
charitoeslag. (...) (Eiseres) was het niet eens met de vermindering die (...) E heeft
toegepast op de charitoeslag. Uit een faxbericht van de E aan (...) eiseres van 17
december 2001 blijkt dat E de charitoeslag als kosten ziet, welke behoort tot de kosten
van textielinzameling.
Het gevolg was een uitgebreide briefwisseling tussen de advocaten van beide partijen. De
situatie is afgerond in april 2002. Op 31 december 2001 heeft (...) eiseres aan E een
factuur gestuurd ter hoogte van de charitoeslag voor het jaar 2001 zijnde 1.267.256 kg x
f 0.44 = f 557.592,64. Deze factuur is door (...) (eiseres) verstuurd zonder omzetbelasting.
Alles wat ter zake van de prestaties aan E wordt ontvangen, behoort tot de vergoeding
voor de omzetbelasting. (...) (Eiseres) heeft echter over de ontvangen charitoeslag geen
omzetbelasting berekend. Dit is niet juist. Ik heb (...) (eiseres) dan ook op de hoogte gebracht
van mijn voornemen om de verschuldigde omzetbelasting over de charitoeslag na te heffen.
Op 5 november 2003 heb ik van de adviseur een fax gekregen waarin staat dat de adviseur
een medewerker van (...) E heeft gesproken. Volgens deze medewerker dient er geen
omzetbelasting berekend te worden over de charitoeslag. (...) (E) heeft een vergunning
van de Belastingdienst waarin deze vrijstelling zou zijn geregeld. Tevens staat in de fax bij
een omschrijving van het woord charitoeslag dat (...) (eiseres) per gemeente en per periode
een specificatie ontvangt van het bedrag dat namens de betrokken gemeente door de E
als subsidiebedrag aan (...) (eiseres) mag worden overgemaakt zonder heffing van
omzetbelasting. Echter de (credit)facturen uitgeschreven door (...) E inzake vergoede
inzamelkosten en charitoeslag hebben altijd met omzetbelasting plaatsgevonden.
De door de adviseur genoemde vrijstelling ziet niet toe op de onderhavige casus. Van het
doorsluizen van subsidies is naar mijn mening ook geen sprake.
(...)
De adviseur geeft hierin aan dat mijn veronderstelling dat in het verleden altijd
omzetbelasting in rekening is gebracht over de charitoeslag onjuist is. Echter zowel in de
eindafrekening voor het jaar 1999 als de voorschotnota 2000 is door de E rekening
gehouden met het omzetbelastingaspect over de charitoeslag. (...) Door de E wordt de
opbrengst gesaldeerd met de inzamelkosten en de charitoeslag welke de E verschuldigd
is aan (...) (eiseres). Over het saldo wordt omzetbelasting berekend. Het salderen van
bedragen is alleen mogelijk voor de omzetbelasting indien alle componenten onderworpen
zijn aan de omzetbelasting.
Tevens geeft de adviseur aan dat in de afrekening voor de inzameling van kleding, de
charitoeslag niet als kostenpost wordt meegenomen. Volgens de adviseur ontving (...)
(eiseres) de charitoeslag niet vanwege diensten die zij aan de E verleende.
Echter in de eindafrekening van 1999, alsmede de voorschotnota van 2000 wordt de
charitoeslag wel degelijk als kostenpost meegenomen.”
2.10. Aan de hand van de resultaten van het boekenonderzoek heeft verweerder eiseres de in het geding zijnde naheffingsaanslag opgelegd, welke berekend is als volgt: 19 procent van hfl 557.592,64 (€ 253.024,51) ofwel hfl 105.943 (€ 48.075). Bij de bestreden uitspraak is de naheffingsaanslag verminderd tot (19/119 x € 253.024,51 =) € 40.399.
3. Het geschil en de standpunten van partijen
In geschil is of de charitoeslag behoort tot de vergoeding als bedoeld in artikel 8 van de Wet. Zo ja, dan is in geschil of verweerder door het vaststellen van de onderwerpelijke naheffingsaanslag heeft gehandeld in strijd met het gelijkheidsbeginsel.
Partijen doen haar standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen ter zitting en in de van hen afkomstige stukken zijn aangevoerd, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.
4. Beoordeling van het geschil
4.1. Artikel 8, eerste lid, van de Wet houdt in dat de belasting wordt berekend over de vergoeding. In artikel 8, tweede lid, eerste volzin, van de Wet is, voor zover hier van belang, bepaald dat de vergoeding is het totale bedrag dat ter zake van de levering of de dienst in rekening wordt gebracht, de omzetbelasting niet daaronder begrepen. De tweede volzin van laatstgenoemd artikellid bepaalt dat, ingeval ter zake van de levering of de dienst meer wordt voldaan dan hetgeen in rekening is gebracht, in plaats daarvan in aanmerking komt hetgeen is voldaan.
Voorts is in artikel 11, onderdeel A, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de Zesde Richtlijn, voor zover relevant, bepaald dat de maatstaf van heffing is alles wat de leverancier of dienstverrichter voor deze handelingen als tegenprestatie verkrijgt of moet verkrijgen van de zijde van de koper, van de ontvanger of van een derde, met inbegrip van subsidies die rechtstreeks met de prijs van de handelingen verband houden.
4.2. De rechtbank leidt uit de onder 2.2. opgenomen Raamovereenkomst en uit de daarbij behorende bijlage – opgenomen onder 2.3. – af dat eiseres als vergoeding voor de door haar uit hoofde van de Raamovereenkomst te leveren prestaties met diverse benamingen aangeduide bedragen (waaronder charitoeslag) per ton ingezamelde kleding heeft bedongen. Alle bedragen die eiseres uit hoofde van deze overeenkomst, onder welke aanduiding ook, daadwerkelijk heeft ontvangen, behoren tot de vergoeding. Blijkens de tweede volzin van artikel 8, eerste lid, van de Wet is daarbij niet van belang dat volgens de opdrachtgever de charitoeslag door eiseres niet in rekening mocht worden gebracht.
Voor het geval dat het gedeelte van de tegenprestatie dat door eiseres en haar opdrachtgever als charitoeslag wordt aangeduid, als een subsidie zou kunnen worden aangemerkt, is de rechtbank van oordeel dat sprake is van een subsidie die rechtstreeks verband houdt met de prijs van de door eiseres verrichte prestaties. De rechtbank leidt uit de Raamovereenkomst af dat de hoogte van de charitoeslag een rechtstreeks verband met de hoeveelheid ingezamelde kleding heeft, zodat tussen de charitoeslag en de prestaties van eiseres een rechtstreekse en onmiddellijke samenhang bestaat.
4.3. Aan het vorenoverwogene doet niet af de inhoud van de brief van 16 juni 1999 van E aan eiseres. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres tegenover de gemotiveerde betwisting door verweerder met deze brief niet aannemelijk gemaakt dat de door eiseres in het onderhavige tijdvak ontvangen vergoeding niet zou bestaan uit de elementen die zijn vermeld in de Raamovereenkomst en de bijlage daarbij en dat de door eiseres geleverde prestaties niet zouden zijn verbruikt door de afnemer daarvan.
Op grond van het vorenoverwogene heeft verweerder derhalve in principe terecht omzetbelasting nageheven over de door eiseres in het onderhavige tijdvak ontvangen charitoeslag.
4.4. Eiseres beroept zich voorts op schending van het gelijkheidsbeginsel door verweerder. Zij voert hiertoe aan dat andere instellingen die partij waren bij de Raamovereenkomst, met betrekking tot de charitoeslag niet in de heffing van omzetbelasting zijn betrokken. Verweerder stelt hiertegenover dat er geen landelijk beleid bestaat om deze instellingen ter zake van de charitoeslag niet in de heffing van omzetbelasting te betrekken.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres het tegendeel niet aannemelijk gemaakt.
Hetgeen eiseres voorts aanvoert voor haar stelling dat sprake is van schending van het vertrouwensbeginsel, bevat geen zelfstandige grief en dient te worden aangemerkt als een beroep op het gelijkheidsbeginsel.
4.5. Op grond van al het vorenoverwogene is het gelijk aan verweerder.
5. Proceskosten
De rechtbank acht geen termen aanwezig voor het uitspreken van een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb.
6. Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is vastgesteld door mr. G.W.S. de Groot, voorzitter, mrs. E. Polak en A. van Dongen, leden. De beslissing is op 26 januari 2006 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. V.M. Maat, griffier.
De griffier De voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum:
- hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam; dan wel
- beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag, mits de wederpartij daarmee schriftelijk instemt.
N.B. Bij het bestuursorgaan berust de bevoegdheid tot het instellen van beroep in cassatie niet bij de ambtenaar die de procedure voor de rechtbank heeft gevoerd.
Bij het instellen van hoger beroep dan wel beroep in cassatie dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie.
Bij het instellen van beroep in cassatie dient daarnaast in acht te worden genomen dat bij het beroepschrift een schriftelijke verklaring van de wederpartij wordt gevoegd, inhoudende dat wordt ingestemd met het instellen van beroep in cassatie tegen de uitspraak van de rechtban