ECLI:NL:RBHAA:2005:BD6022

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
19 juli 2005
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
15/500699-05
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van invoer van cocaïne met aanzienlijke hoeveelheden

In deze zaak heeft de Rechtbank Haarlem op 19 juli 2005 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van de invoer van cocaïne. De tenlastelegging betrof het opzettelijk binnenbrengen van ongeveer 6.296,2 gram cocaïne op 17 april 2005 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer. De verdachte heeft ter verdediging aangevoerd dat hij niet samen met zijn medeverdachte het drugstransport heeft uitgevoerd en dat hij slechts opzet had op een afgesproken hoeveelheid van twee en een halve kilo. De rechtbank heeft deze verweren echter verworpen. De rechtbank concludeerde dat er wel degelijk sprake was van medeplegen, gezien de feiten en omstandigheden, waaronder de aankoop van vliegtickets en paspoorten door de verdachte en zijn medeverdachte, en de wijze waarop de cocaïne was verstopt in hun bagage. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich willens en wetens blootstelde aan de kans dat hij een grotere hoeveelheid cocaïne zou vervoeren, wat leidde tot de conclusie dat hij voorwaardelijk opzet had op het binnenbrengen van de extra hoeveelheid. De rechtbank achtte het bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde feit had begaan en legde een gevangenisstraf op van dertig maanden, waarvan tien maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast werd een werkstraf van 240 uren opgelegd, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis. De rechtbank verklaarde ook de inbeslaggenomen telefoon en SIM-kaart verbeurd.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
VESTIGING SCHIPHOL
SECTOR STRAFRECHT
MEERVOUDIGE STRAFKAMER
Parketnummer: 15/500699-05
Uitspraakdatum: 19 juli 2005
Tegenspraak
VERKORT STRAFVONNIS (art. 138b Sv)
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 5 juli 2005 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1985 te [geboorteplaats] (Suriname),
wonende te [woonplaats],
thans gedetineerd in Detentiecentrum Roermond, te Roermond.
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat hij op of omstreeks 17 april 2005 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht ongeveer 6.296,2 gram, in elk geval 3.036,1 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft - zakelijk weergegeven - tot het navolgende gerekwireerd:
- bewezenverklaring van het tenlastegelegde feit;
- oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van dertig maanden met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en/of voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, waarvan tien maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- oplegging van een werkstraf voor de duur van 240 uren bij het niet naar behoren verrichten te vervangen door 120 dagen hechtenis en
- verbeurdverklaring van de onder verdachte inbeslaggenomen telefoon en de daarin aangetroffen SIM-kaart (in tel 91846) en retour verdachte van de overige SIM-kaarten (los 16200, 78056 en 67206).
4. Bewijsbeslissingen
4.1 Medeplegen
Verdachte heeft ter terechtzitting aangevoerd dat hij het hem tenlastegelegde drugstransport alleen heeft ondernomen, dat hij niet op de hoogte was van het feit dat zijn medeverdachte [medeverdachte] eveneens verdovende middelen bij zich heeft gehad toen zij werden aangehouden op de luchthaven Schiphol en hij derhalve niet voor het totale bij hem en zijn medeverdachte [medeverdachte] aangetroffen gewicht cocaïne verantwoordelijk is.
De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt het navolgende.
De rechtbank gaat ten aanzien van het bewijs voor medeplegen uit van de volgende feiten en omstandigheden. Uit het proces-verbaal met dossiernummer PL278C/05-002418, opgemaakt door de verbalisanten [verbalisanten], blijkt dat de vliegtickets van verdachte en diens medeverdachte [medeverdachte] opeenvolgend genummerd zijn en op dezelfde dag bij [a-tours] in Amsterdam zijn gekocht, dat de paspoorten van beide verdachten op 27 januari 2005 zijn afgegeven door de gemeente Almere en dat de aangetroffen pakketten met cocaïne op nagenoeg identieke wijze waren verstopt in nagenoeg identieke koffers. Uit de door verdachte en voornoemde [medeverdachte] afgelegde verklaringen bij de Koninklijke Marechaussee, de rechter-commissaris en ter terechtzitting blijkt voorts dat zij beiden door [betrokkene] in Almere zijn benaderd voor het onderhavige drugstransport. Verdachten kenden elkaar overigens vanuit school. Voornoemde [betrokkene] zou alles voor hen geregeld hebben, zoals de aanschaf van de tickets, de aanvraag van nieuwe paspoorten en de gang van zaken omtrent het transport in Suriname, zoals het krijgen van een SIM-kaart waarop verdachten zouden worden gebeld voor nadere instructies. Voorts zijn verdachten op de heenreis samen door de moeder van verdachte naar het vliegveld gebracht. Daarbij hebben verdachten op de heen- en terugreis naast elkaar gezeten. Beide verdachten hebben verklaard niet met elkaar te hebben gepraat, omdat dit hen door [betrokkene] was opgedragen en dat zij in Suriname wel contact met elkaar hebben gehad, onder meer toen verdachte van [medeverdachte] een telefoon te leen kreeg. Tot slot hebben verdachten aanvankelijk zeer wisselend verklaard over de aanschaf van de tickets, de aanschaf van de paspoorten en het meereizen.
Op grond van bovenstaande feiten en omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, in combinatie met voornoemde wisselende verklaringen, acht de rechtbank de verklaring van verdachte dat hij niet samen met medeverdachte [medeverdachte] het onderhavige cocaïnetransport heeft ondernomen en uitgevoerd onaannemelijk. Deze verklaring kan dan ook niet anders worden opgevat dan dat deze is afgelegd om de waarheid te bemantelen, namelijk dat verdachte en zijn medeverdachte bewust samen voor het onderhavige cocaïnetransport op reis zijn gegaan en daartoe hebben samengewerkt. De rechtbank acht het tenlastegelegde bestanddeel medeplegen dan ook bewezen.
4.2 Opzet
Verdachte heeft ter terechtzitting bepleit dat hij bij het plegen van het tenlastegelegde feit slechts opzet had op het met de opdrachtgevers afgesproken gewicht van twee en een halve kilo cocaïne en niet op het meerdere.
De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt het navolgende.
Door tezamen en in vereniging opzettelijk over te gaan tot het transport van het afgesproken gewicht aan cocaïne en na te laten de inhoud van de pakketten in de bagage van hemzelf en zijn medeverdachte [medeverdachte] - waarin de cocaïne zat verstopt - te controleren, heeft verdachte zich willens en wetens blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat in de pakketten in zijn koffer meer dan de overeengekomen hoeveelheid zou worden verpakt, zoals ook inderdaad het geval bleek te zijn. Hetzelfde geldt voor de in de koffer van [medeverdachte] aangetroffen cocaïne betreft. Aldus heeft de verdachte, naast het met opzet binnen het grondgebied van Nederland brengen van een overeengekomen gewicht van twee en een halve kilo cocaïne, het voorwaardelijk opzet gehad op het binnen het grondgebied van Nederland brengen van het overige gewicht van de cocaïne, dat in pakketten in de bagage van verdachte en diens medeverdachte is aangetroffen.
4.3 Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan in dier voege dat hij op 17 april 2005 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht ongeveer 6.296,2 gram van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Voorzover in de bewezenverklaarde tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
5. Strafbaarheid van het feit
Het bewezenverklaarde levert op:
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod.
6. Strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dus strafbaar.
7. Motivering van sancties
7.1 Hoofdstraf
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting en uit de bespreking aldaar van het door de Reclassering Nederland, Regio Alkmaar-Haarlem, Arrondissement Haarlem uitgebrachte rapport van 13 juni 2005 is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het navolgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan de invoer van ongeveer 6.296,2 gram van een materiaal bevattende cocaïne. Dit is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof. De ingevoerde hoeveelheid was van dien aard, dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. De verspreiding van en handel in cocaïne gaan gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof.
In de persoonlijke omstandigheden van verdachte, met name zijn jonge leeftijd, ziet de rechtbank aanleiding af te wijken van de straf die in vergelijkbare gevallen pleegt te worden opgelegd.
Op grond van het vorenoverwogene is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf en een werkstraf van na te noemen duur moet worden opgelegd. De rechtbank zal bepalen dat een gedeelte van de vrijheidsbenemende straf vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd, opdat de verdachte er in de toekomst van wordt weerhouden strafbare feiten te begaan.
7.2 Verbeurdverklaring
De rechtbank is van oordeel dat het onder verdachte inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerp, te weten een mobiele telefoon en een SIM-kaart, dienen te worden verbeurd verklaard. Uit het onderzoek op de terechtzitting is gebleken dat het bewezenverklaarde feit met behulp van dit voorwerp dat aan verdachte toebehoort, is begaan of voorbereid.
8. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 33, 33a, 47 van het Wetboek van Strafrecht.
2, 10 van de Opiumwet.
9. Beslissing
De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 4.3 vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde feit het hierboven onder 5. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte wegens dit feit tot een gevangenisstraf voor de duur van DERTIG (30) MAANDEN.
Beveelt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot tien (10) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd. De rechtbank stelt daarbij een proeftijd vast van twee jaar.
Bepaalt dat de tenuitvoerlegging van dit voorwaardelijke gedeelte kan worden gelast indien verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de thans opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Veroordeelt verdachte tot het verrichten van tweehonderd veertig (240) uren taakstraf in de vorm van een werkstraf, zijnde het verrichten van onbetaalde arbeid, bij het niet naar behoren verrichten te vervangen door 120 dagen hechtenis.
Verklaart verbeurd:
– 1 SAMSUNG SGH E800 telefoontoestel
– 1 in de SAMSUNG SGH E800 telefoontoestel aangetroffen SIM-kaart met nummer 91846.
Gelast de teruggave aan verdachte van:
– 3 STK losse SIM-kaarten met de nummers 16200, 78056 en 67206.
10. Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. Janse van Mantgem, voorzitter,
mrs. Van Dijk en A.C. van den Boogaard, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. Venselaar,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 19 juli 2005.