ECLI:NL:RBHAA:2005:BD5687

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
26 september 2005
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
15/501134-05
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • mr. Robert
  • mrs. Van den Boogaard
  • mr. Raymakers
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Invoer van cocaïne door een Surinaamse band met betrekking tot medeplegen en bewuste nauwe samenwerking

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Haarlem op 26 september 2005, stond de verdachte terecht voor de invoer van cocaïne. De verdachte, geboren in Suriname en thans gedetineerd in Detentiecentrum Roermond, werd beschuldigd van het opzettelijk binnenbrengen van een hoeveelheid cocaïne in Nederland. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat het openbaar ministerie ontvankelijk was in zijn vervolging. De officier van justitie vorderde een gevangenisstraf van drieëndertig maanden.

De rechtbank oordeelde dat er sprake was van medeplegen, ondanks de verdediging van de verdachte dat hij niet op de hoogte was van de cocaïne die door andere bandleden werd vervoerd. De rechtbank stelde vast dat er een bewuste nauwe samenwerking was tussen de bandleden, wat leidde tot de conclusie dat de verdachte ook verantwoordelijk was voor de invoer van de cocaïne. De rechtbank benadrukte dat stilzwijgende samenwerking ook kan leiden tot medeplegen en dat de gezamenlijke uitvoering van de bandleden een belangrijke rol speelde in de beoordeling van de zaak.

Uiteindelijk oordeelde de rechtbank dat de verdachte schuldig was aan het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. De rechtbank hield rekening met de ernst van het feit, de jeugdige leeftijd van de verdachte en het feit dat hij een first offender was. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van achttien maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank besloot dat de tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis had doorgebracht, in mindering zou worden gebracht op de onvoorwaardelijke straf.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
VESTIGING SCHIPHOL
SECTOR STRAFRECHT
MEERVOUDIGE STRAFKAMER
Parketnummer: 15/501134-05
Uitspraakdatum: 26 september 2005
Tegenspraak
VERKORT STRAFVONNIS (art. 138b Sv)
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 12 september 2005 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1981 te [geboorteplaats] (Suriname),
zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande,
thans gedetineerd in Detentiecentrum Roermond, Roermond.
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd wat in de dagvaarding is omschreven. Een kopie van die dagvaarding is als bijlage 1 aan dit vonnis gehecht en maakt daarvan deel uit.
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft - zakelijk weergegeven - tot het navolgende gerekwireerd:
- bewezenverklaring van het tenlastegelegde feit;
- oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van drieëndertig maanden met aftrek van de tijd, die verdachte in verzekering en/of voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
4. Bewijs
4.1 Bewijsoverweging
Verdachte en zijn raadsman hebben naar voren gebracht dat van medeplegen geen sprake is, aangezien verdachte niet wist dat andere bandleden ook cocaïne bij zich hadden, zodat verdachte aangemerkt moet worden als iemand die alleen heeft ingevoerd en dus voor de strafmaat uitgegaan moet worden van alleen de eigen hoeveelheid cocaïne.
De rechtbank is hieromtrent het navolgende van oordeel.
Ten aanzien van de bewuste samenwerking wordt noch in de wet, noch in de jurisprudentie de eis gesteld dat sprake dient te zijn van uitdrukkelijke en vooraf gemaakte afspraken. Ook stilzwijgende samenwerking kan medeplegen opleveren.
Voorts leert Tekst & Commentaar bij artikel 47 Sr. dat bewuste samenwerking en gezamenlijke uitvoering communicerende vaten zijn, hetgeen inhoudt dat naarmate de gezamenlijke uitvoering intensiever is, minder eisen worden gesteld aan de bewuste samenwerking, en vice versa.
Welnu, in casu is sprake van het op reis gaan van een band met muzikanten die elkaar bijna allemaal kennen en waarvan de meesten geregeld bij elkaar komen, namelijk bij [medeverdachte] die de bandleider is.
Hij zou alles geregeld hebben, hij zou de paspoorten en de visa overhandigd hebben, en bij hem vandaan is men gezamenlijk vertrokken naar het vliegveld. In het vliegtuig heeft men bij elkaar als groep gezeten en tot slot droegen de meesten een speciaal voor deze trip bedoeld - en duidelijk onderscheidend - shirt.
Aldus lijkt zonder meer voldaan aan het vereiste van de gezamenlijke uitvoering.
Dat betekent dat aan het vereiste van de bewuste samenwerking minder eisen gesteld hoeven te worden.
Voor die samenwerking is van belang dat uit de verklaring van verdachte volgt dat [medeverdachte] alles, respectievelijk het transport, geregeld zou hebben.
Voor wat betreft [medeverdachte] betrokkenheid bij de levering van de cocaïne maakt verdachte weliswaar een uitzondering, maar op de vraag waar verdachte dan de cocaïne in Nederland zou laten, moest hij het antwoord schuldig blijven, danwel volgde een volstrekt ongenoegzame verklaring. Niettemin heeft verdachte besloten met bolletjes op reis te gaan.
Dat valt te begrijpen als tevens aangenomen kan worden dat de verklaring van verdachte, die er op neerkomt dat [medeverdachte] alles geregeld heeft, uitgelegd moet worden als [medeverdachte] wist ook van de cocaïne. Dan wordt aannemelijk dat verdachte niets geregeld had voor en ook niets afwist van het afleveren van de bolletjes met cocaïne: dat behoorde immers tot de zorg van de organisatie van de band, dan wel [medeverdachte].
Het kan ook geen toeval zijn dat de (meeste) bandleden geslikt hebben: iemand heeft dit dus georganiseerd. Dat een en ander (uitsluitend) gericht zou zijn geweest op muzikale uitvoeringen, wordt ook weerlegd door de verklaringen van mede-verdachten, waaruit blijkt dat [medeverdachte] niet slechts visa en tickets regelde, maar ook betrokken was bij het verstrekken, en het afleveren van de bollen.
Door ten behoeve van het cocaïnetransport te rekenen op die organisatie, heeft verdachte tevens het risico genomen dat [medeverdachte] ook ten aanzien van andere bandleden het transport zou regelen. Dat laatste heeft verdachte er niet van weerhouden op reis te gaan, zodat het voorwaardelijke opzet gericht was op een grotere hoeveelheid dan alleen het eigen gewicht aan cocaïne.
4.2 Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan in dier voege dat
hij op 18 juni 2005 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Voorzover in de bewezenverklaarde tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
5. Strafbaarheid van het feit
Het bewezenverklaarde levert op:
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod.
6. Strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dus strafbaar.
7. Motivering van de sanctie
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het navolgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich samen met veertien andere koeriers en de bandleider schuldig gemaakt aan de invoer van een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne. Dit is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof. De ingevoerde hoeveelheid was van dien aard, dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. De verspreiding van en handel in cocaïne gaan gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof.
Ten aanzien van de uiteindelijk aangetroffen hoeveelheid cocaïne - ongeveer 6,5 kilo - in relatie tot de hoogte van de op te leggen straf, overweegt de rechtbank het navolgende.
Het komt uiterst zelden voor dat een band op Schiphol arriveert, waarvan het grootste gedeelte ‘geslikt’ blijkt te hebben. In dergelijke gevallen bieden de richtlijnen, die geschreven zijn voor de meest voorkomende gevallen, onvoldoende soelaas. Medeplegers behoren tot de veelvoorkomende gevallen, maar niet in een aantal en een omvang als in casu, namelijk 15 leden van een band die geslikt hebben
Verdachte heeft het voorwaardelijke opzet gehad op meer dan zijn eigen hoeveelheid. Maar bij een zo groot aantal medeplegers is de relatie tot het uiteindelijk aangetroffen gewicht een zodanig willekeurige, dat afwijking van de straf die behoort bij 6,5 kilo cocaïne geboden is.
Als uitgangspunt neemt de rechtbank daarom ‘een hoeveelheid’, dat wil zeggen een veelvoud van de door hemzelf vervoerde hoeveelheid cocaïne. Een veelvoud, omdat verdachte het risico genomen heeft dat meerdere leden van de band geslikt zouden hebben, ook al was het totale aantal hem niet bekend.
Bij de bepaling van de strafmaat heeft evenzeer een rol gespeeld de betrekkelijk jeugdige leeftijd van verdachte en het gegeven dat verdachte een zogenaamde first offender is.
De rechtbank ziet hierin een reden om een deel van de straf in voorwaardelijke vorm op te leggen, teneinde verdachte van het plegen van dergelijke feiten in de toekomst te weerhouden.
8. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
47 van het Wetboek van Strafrecht.
2, 10 van de Opiumwet.
9. Beslissing
De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 4.2 vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde feit het hierboven onder 5. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte wegens dit feit tot een gevangenisstraf voor de duur van ACHTTIEN (18) MAANDEN.
Beveelt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot zes (6) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd. De rechtbank stelt daarbij een proeftijd vast van twee jaar.
Bepaalt dat de tenuitvoerlegging van dit voorwaardelijke gedeelte kan worden gelast indien verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de thans opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
10. Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. Robert, voorzitter,
mrs. Van den Boogaard en Raymakers, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. Touwen,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 26 september 2005.
Mrs. Van den Boogaard en Raymakers zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.