ECLI:NL:RBHAA:2005:AU9725

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
12 december 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
05/2224
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • A.J. Roke
  • J.T.M. Nijenhof
  • L.G. Jobse
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid beroep inzake uitnodigingen tot betaling door de Belastingdienst

In deze zaak heeft de Rechtbank Haarlem op 12 december 2005 uitspraak gedaan in een geschil tussen X B.V. en de inspecteur van de Belastingdienst. De rechtbank behandelde een beroep tegen de beslissing van de inspecteur, die eerder uitnodigingen tot betaling (UTB's) had opgelegd aan eiseres. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen deze UTB's, welke door de inspecteur in een eerdere uitspraak op 19 april 2005 gegrond waren verklaard, en de UTB's waren ingetrokken. Eiseres stelde dat zij aanzienlijke kosten had gemaakt en schade had geleden door de UTB's, en wilde een uitspraak om schadevergoeding te verkrijgen. De rechtbank oordeelde echter dat eiseres geen procesbelang meer had, aangezien de UTB's al waren ingetrokken en er geen verdere geschilpunten meer waren. De rechtbank concludeerde dat het enkele feit dat eiseres schadevergoeding wilde eisen, onvoldoende was voor het aannemen van een processueel belang. Daarom werd het beroep niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank achtte geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit de voorzitter en twee leden, en werd openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht, meervoudige douanekamer
Registratienummer: AWB 05/2224
Uitspraakdatum: 12 december 2005
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:66 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 26 Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen
X B.V.,
gevestigd en kantoorhoudende
te Z, eiser,
gemachtigde B te R,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
verweerder,
gemachtigde C.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Verweerder heeft aan eiseres met dagtekeningen 11 januari 1996 en 11 juli 1996 vijf uitnodigingen tot betaling (hierna: UTB’s), met de kenmerken 00 tot en met 03 en 00000/00 opgelegd.
1.2. Na daartegen gemaakt bezwaar heeft verweerder bij uitspraken van 14 januari 1997 de UTB’s gehandhaafd. Daartegen is door eiseres beroep ingesteld bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven bij beroepschrift van 22 januari 1997. Het College van Beroep voor het bedrijfsleven heeft bij uitspraken van 15 oktober 2003 het beroep gegrond verklaard. Verweerder heeft vervolgens bij bestreden uitspraak van 19 april 2005 de bezwaren gegrond verklaard en de UTB’s vernietigd. Daartegen is door eiseres beroep ingesteld op 30 mei 2005.
1.3. Verweerder heeft op 29 augustus 2005 een verweerschrift ingediend.
1.4. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 oktober 2005 te Haarlem. Namens eiseres is daar verschenen D. Hij treedt als vervanger voor B op. Namens verweerder is verschenen gemachtigde, voornoemd, bijgestaan door E.
1.5. Partijen hebben ter zitting hun standpunten verder uiteen gezet. De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek ter zitting gesloten.
2. Het geschil
2.1. Verweerder heeft in de uitspraak op bezwaren van 19 april 2005 de bezwaren toegewezen. Verweerder stelt daarin vast dat eiseres, achteraf bezien, ten onrechte is aangemerkt als hoofdelijk medeaansprakelijke voor de landbouwheffing die uit de niet-zuivering van de desbetreffende vervoersdocumenten voortvloeide en dat de UTB’s ten onrechte aan haar zijn uitgereikt.
2.2. Eiseres heeft in beroep het volgende aangevoerd. Zij heeft aanzienlijke kosten moeten maken vanwege de procedures en eiseres heeft schade geleden vanwege de UTB’s. Eiseres heeft besloten haar claims bij de civiele rechter neer te leggen. Aspecten die daarbij aan de orde zullen komen zijn de mate van onrechtmatigheid en het causale verband tussen de onrechtmatige daad en de schade. Verweerder heeft in het bestreden besluit ten onrechte in de motivering opgenomen dat een voortschrijdend inzicht heeft geleid tot vernietiging van de UTB’s, terwijl ten tijde van het opleggen van de UTB’s al geen enkele rechtvaardiging bestond om eiseres aansprakelijk te stellen voor de landbouwheffing.
2.3. Verweerder heeft in zijn verweerschrift hierop als volgt gereageerd. Eiseres heeft geen procesbelang meer, aangezien alle activiteiten van heffing en invordering van belasting ten aanzien van eiseres zijn gestaakt. Het beroep dient dan ook niet-ontvankelijk te worden verklaard. Subsidiair stelt verweerder zich op het standpunt dat de motivering van het bestreden besluit voldoende en juist is.
3. Beoordeling van het geschil
3.1. Ten aanzien van de ontvankelijkheid van het beroep overweegt de rechtbank als volgt. In de bestreden uitspraak op bezwaar zijn de bezwaren toegewezen en zijn de UTB’s ingetrokken.
3.2. Eiseres is in beroep gegaan omdat zij een uitspraak wil met het oog op het verkrijgen van een schadevergoeding. Dit kan een procesbelang inhouden, aangezien voor schadevergoeding van belang is dat het besluit waardoor de schade is ontstaan, onrechtmatig verklaard is. In de onderhavige zaak zijn de schadeveroorzakende besluiten de UTB’s. Deze zijn reeds door verweerder in zijn uitspraak op bezwaar onrechtmatig verklaard en ingetrokken. Hierin kan dan ook geen procesbelang meer gelegen zijn, aangezien niet meer in geschil is dat de UTB’s onrechtmatig waren opgelegd. Op grond hiervan is de rechtbank van oordeel dat het enkele feit dat eiseres schadevergoeding wil eisen onvoldoende grond vormt voor het aannemen van een processueel belang.
3.3. Gesteld noch gebleken is dat eiseres een ander procesbelang heeft.
3.4. Nu vastgesteld is dat eiseres geen processueel belang heeft bij een oordeel over de rechtmatigheid van het bestreden besluit, moet het beroep niet-ontvankelijk worden verklaard.
4. Proceskosten
De rechtbank acht geen termen aanwezig voor het uitspreken van een proceskosten-veroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb.
5. Beslissing
De rechtbank Haarlem verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J. Roke, voorzitter, en mrs. J.T.M. Nijenhof en L.G. Jobse, leden, in tegenwoordigheid van mr. C.J. Loggen – ten Hoopen, griffier. De beslissing is op 12 december 2005 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van de griffier.
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum:
- hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (douanekamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam; dan wel
- beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag, mits de wederpartij daarmee schriftelijk instemt.
N.B. Bij het bestuursorgaan berust de bevoegdheid tot het instellen van beroep in cassatie niet bij de ambtenaar die de procedure voor de rechtbank heeft gevoerd.
Bij het instellen van hoger beroep dan wel beroep in cassatie dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie.
Bij het instellen van beroep in cassatie dient daarnaast in acht te worden genomen dat bij het beroepschrift een schriftelijke verklaring van de wederpartij wordt gevoegd, inhoudende dat wordt ingestemd met het instellen van beroep in cassatie tegen de uitspraak van de rechtbank.