ECLI:NL:RBHAA:2005:AU8402

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
21 december 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
286489/ AL VERZ 05-2616
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • F.J.P. Veenhof
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot wijziging van ouderlijk gezag en omgangsregeling tussen vader en dochter

In deze zaak heeft de vader verzocht om wijziging van het ouderlijk gezag over zijn minderjarige dochter, geboren uit een affectieve relatie met de moeder. De vader heeft de dochter erkend, maar de moeder heeft van rechtswege het gezag. De vader stelt dat zij van najaar 1997 tot voorjaar 2003 hebben samengewoond, maar er is geen registratie in het gezagsregister. De vader verzoekt om gezamenlijk ouderlijk gezag en een omgangsregeling, omdat hij afhankelijk is van de moeder voor contact met zijn dochter. De kantonrechter heeft de vader niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek tot wijziging van het gezag, omdat onvoldoende is aangetoond dat er sprake is van 'family life' in de zin van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De kantonrechter heeft geoordeeld dat de erkenning van de dochter en materiële voorzieningen in de woning van de moeder niet voldoende zijn om aan te nemen dat er sprake is van een gezinsleven. De vader kan daarom niet in zijn verzoek worden ontvangen. De kantonrechter heeft het verzoek tot vaststelling van een omgangsregeling aangehouden in afwachting van een rapportage door de Raad voor de Kinderbescherming, die moet adviseren over de omgangsregeling tussen de vader en de dochter. De verdere behandeling van de zaak is aangehouden tot een pro forma zitting op 20 maart 2006.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector kanton
Locatie Haarlem
zaak/rolnr.: 286489/ AL VERZ 05-2616
datum uitspraak: 20 december 2005
BESCHIKKING VAN DE KANTONRECHTER
inzake
[VERZOEKER]
te [woonplaats]
verzoeker
hierna te noemen: de vader
gemachtigde mr. A.M. Truijens
tegen
[VERWEERSTER]
te [woonplaats]
verweerster
hierna te noemen: de moeder
gemachtigde mr. J. ‘t Hart
De procedure
Voor de loop van het geding verwijst de kantonrechter naar de volgende stukken, waarvan de inhoud als hier ingevoegd is te beschouwen:
- de door de enkelvoudige kamer voor familiezaken van deze rechtbank tussen partijen gegeven en op 23 september 2005 uitgesproken beschikking houdende verwijzing van de zaak naar de kantonrechter,
- het verzoekschrift, met producties,
- het verweerschrift, met producties,
- het schrijven van de gemachtigde van de vader van 17 november 2005, ingekomen ter griffie op 18 november 2005, met producties,
- de aantekeningen van de griffier van de op 29 november 2005 gehouden mondelinge behandeling.
De feiten
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend, dan wel niet of onvoldoende betwist en/of op grond van de onweersproken inhoud van de overgelegde producties, staat tussen partijen het volgende vast:
a. Partijen hebben een affectieve relatie gehad, uit welke relatie op [datum] 2002 hun minderjarige dochter [dochter] is geboren.
b. De vader heeft [de dochter] erkend.
c. De moeder heeft van rechtswege het gezag over [de dochter].
Het verzoek
De vader verzoekt de rechtbank, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
a. wijziging van het ouderlijk gezag in die zin dat bepaald wordt dat de vader samen met de moeder het ouderlijk gezag verkrijgt over [de dochter];
b. vaststelling van de omgangsregeling tussen de vader en [de dochter].
De vader heeft het volgende aan zijn verzoek ten grondslag gelegd:
Partijen hebben met elkaar samengeleefd van najaar 1997 tot voorjaar 2003 te [woonplaats].
Er is geen registratie in het gezagsregister, zodat de moeder van rechtswege met het gezag over [de dochter] is bekleed. Er is sprake van gewijzigde omstandigheden die ertoe moeten leiden dat het een-ouder-gezag moet worden omgezet in een gezamenlijk ouderlijk gezag. Dit is ook van belang voor het recht van omgang en het recht op informatie en meebeslissen in gewichtige kwesties.
Tussen partijen is geen omgangsregeling van kracht met betrekking tot [de dochter]. De vader is geheel afhankelijk van de grillen van de moeder of hij zijn dochter wel of niet mag zien.
De vader wenst de volgende omgangsregeling:
1. primair: elk weekend: één dag in de week: zaterdag of zondag van 10.00 uur tot 18.00 uur in overleg;
2. subsidiair: één weekend in de twee weken van zaterdag 10.00 uur tot zondag 18.00 uur gedurende de tijd dat [de dochter] niet schoolgaand is;
3. vanaf het moment dat [de dochter] schoolgaand zal zijn: eenmaal in de veertien dagen, van vrijdag na schooltijd tot maandag tot schooltijd; de vader haalt [de dochter] op van school en brengt haar op maandagmorgen weer terug naar school;
4. een regeling voor de schoolvakanties en feestdagen op basis van 50% - 50% volgens rooster met afspraken vooraf.
Het verweer
De moeder heeft het verzoek gemotiveerd weersproken. Op het verweer zal, voor zover relevant, bij de beoordeling van het verzoek nader worden ingegaan.
De beoordeling van het verzoek
Het verzoek om wijziging van het ouderlijk gezag
De vader heeft zijn verzoek gebaseerd op artikel 1:253o BW in combinatie met het Voorstel tot voorgenomen wijzigingen van enige bepalingen in Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek met betrekking tot geregistreerd partnerschap, de geslachtsnaam en het verkrijgen van gezamenlijk gezag (Kamerstukken 29353). Artikel 1:252o BW bepaalt in de tweede volzin van lid 1 dat een verzoek om alsnog gezamenlijk met het gezag te worden belast, slechts van beide ouders afkomstig kan zijn.
De vader beroept zich er kennelijk op dat deze bepaling onverenigbaar is met artikel 8 EVRM, voor zover aan de niet-gezag dragende ouder feitelijk de mogelijkheid wordt onthouden om zich tot de rechter te wenden met een verzoek tot vaststelling van het gezamenlijk gezag.
De kantonrechter is van oordeel dat die onverenigbaarheid slechts aan de orde kan komen als er sprake van family life in de zin van de genoemde verdragsbepaling. Daarvan is hier geen sprake. Onvoldoende gebleken is immers dat partijen hebben samengewoond. De man beroept zich op de door hem gedane erkenning en materiële voorzieningen die hij in de woning van de moeder ten behoeve van [de dochter] heeft aangebracht. Een en ander is evenwel onvoldoende om bedoeld family life te kunnen aannemen. Ook de omgangsregeling die kennelijk tussen de vader en [de dochter] bestaat of heeft bestaan -ter zitting is gebleken dat de omgangsregeling geenszins tot tevredenheid verloopt- kan onder de gegeven omstandigheden niet de conclusie rechtvaardigen dat hier sprake is van family life.
Het beroep van de vader op de gestelde onverenigbaarheid faalt derhalve. De vader kan om die reden niet in zijn verzoek tot wijziging van het gezag worden ontvangen.
Het verzoek om een omgangsregeling
Wat de door de vader verzochte omgangsregeling betreft, heeft de kantonrechter, gelet op de wederzijdse standpunten, behoefte aan een onderzoek door de Raad voor de Kinderbescherming. De kantonrechter zal daarom de Raad voor de Kinderbescherming verzoeken hieromtrent een onderzoek in te stellen en de kantonrechter naar aanleiding van de uitkomsten van dat onderzoek te rapporteren en te adviseren. Hangende het onderzoek door de Raad voor de Kinderbescherming zal de kantonrechter de verdere behandeling van de zaak aanhouden.
Beslissing
De kantonrechter:
Verklaart de vader niet-ontvankelijk in zijn verzoek tot wijziging van het gezag over de bovengenoemde minderjarige.
Verzoekt de Raad voor de Kinderbescherming een onderzoek in te stellen en de kantonrechter rapport en advies uit te brengen omtrent de vraag of een, en zo ja welke omgangsregeling tussen de vader en [de dochter] het meest in het belang van [de dochter] is en omtrent de wijze waarop invulling gegeven dient te worden aan die omgang.
Bepaalt dat de behandeling van de zaak zal worden aangehouden tot de terechtzitting van
MAANDAG 20 MAART 2006 PRO FORMA.
Verzoekt de Raad voor de Kinderbescherming de kantonrechter schriftelijk te berichten omtrent de stand van zaken en de gewenste verdere procesgang.
Bepaalt dat het schriftelijke bericht van de Raad voor de Kinderbescherming uiterlijk op 13 maart 2006 door de kantonrechter dient te zijn ontvangen.
Verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mr. F.J.P. Veenhof en uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum.