ECLI:NL:RBHAA:2005:AU8204

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
13 december 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 05 - 10
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van beroep door Westelijke Land- en Tuinbouworganisatie tegen gebiedsplan Noord-Holland

In deze zaak heeft de Rechtbank Haarlem op 13 december 2005 uitspraak gedaan in een geschil tussen de Westelijke Land- en Tuinbouworganisatie (WLTO) en het college van Gedeputeerde Staten van Noord-Holland. De WLTO heeft beroep ingesteld tegen de vaststelling van het gebiedsplan 'Probleemgebieden Begrenzing Noord-Holland, Begrenzingen Programma Beheer', dat op 7 juli 2004 door de provincie is vastgesteld. De WLTO stelt dat zij als belanghebbende moet worden aangemerkt in de zin van artikel 1:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat het gebiedsplan invloed heeft op de agrarische belangen van haar leden.

De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de WLTO niet kan worden aangemerkt als belanghebbende. Volgens de rechtbank is er geen bewijs dat de WLTO behoort tot de categorieën die als belanghebbenden zijn gedefinieerd in de relevante regelgeving. De rechtbank heeft vastgesteld dat de belangen van de WLTO niet rechtstreeks zijn betrokken bij het besluit, en dat de organisatie niet optreedt in het belang van haar leden op een manier die voldoet aan de criteria voor collectieve belangenbehartiging zoals bedoeld in de Awb.

De rechtbank heeft het beroep van de WLTO dan ook niet-ontvankelijk verklaard, wat betekent dat de rechtbank niet verder is ingegaan op de inhoudelijke argumenten van de WLTO. Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. De uitspraak is openbaar gemaakt in aanwezigheid van de griffier, en de proceskosten zijn niet toegewezen.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 05 - 10
uitspraak van de meervoudige kamer van 13 december 2005
in de zaak van:
Westelijke Land- en Tuinbouworganisatie,
gevestigd te Haarlem,
eiseres.
tegen:
het college van Gedeputeerde Staten van Noord-Holland,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 7 juli 2004 heeft verweerder het ontwerp vastgesteld van het gebiedsplan “Probleemgebieden Begrenzing Noord-Holland, Begrenzingen Programma Beheer”.
Tegen dit besluit heeft eiseres bij brief van 12 augustus 2004 bedenkingen ingediend.
Bij besluit van 28 september 2004 heeft verweerder het gebiedsplan “Probeemgebieden Begrenzing Noord-Holland, Begrenzingen Programma Beheer” vastgesteld waarbij ten opzichte van het ontwerpplan enkele wijzigingen zijn aangebracht.
Bij brief van 16 november 2004, verzonden op 22 november 2004, heeft verweerder het vaststellingsbesluit bekend gemaakt.
Tegen dit besluit heeft eiseres bij brief van 14 december 2004 beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en een verweerschrift ingediend.
Het beroep is behandeld ter zitting van 17 november, alwaar voor eiseres <naam>, provinciaal coördinator Noord-Holland, en mr. L.J. van Pelt ter zitting zijn verschenen. Verweerder is vertegenwoordigd door mr. M.H.J. van Riessen, A.R. Lenis en mr. K.J.T.M. Hehenkamp, allen werkzaam bij de provincie Noord-Holland.
2. Overwegingen
2.1. De rechtbank zal eerst ambtshalve toetsen of het beroep van eiseres ontvankelijk is.
2.2. Ingevolge artikel 8:1,eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan een belanghebbende tegen een besluit beroep instellen bij de rechtbank.
In dit geding doet zich de vraag voor of eiseres in dit geval als belanghebbende kan worden aangemerkt.
2.3. Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, Awb wordt onder belanghebbende verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
Ingevolge het derde lid worden ten aanzien van rechtspersonen als hun belangen mede beschouwd de algemene en collectieve belangen die zij krachtens hun doelstellingen en blijkens hun feitelijke werkzaamheden in het bijzonder behartigen.
2.4. Met betrekking tot het zijn van belanghebbende in de zin van artikel 1:2, eerste lid, Awb heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State de kring van belanghebbenden, waar het gaat om de vaststelling van gebiedsplannen als bedoeld in de Subsidieregeling natuurbeheer 2000 (hierna: Regeling SN) en de Subsidieregeling agrarisch natuurbeheer (hierna: Regeling SAN), als volgt afgebakend:
“De eigenaar of pachter van enig terrein gelegen binnen het gebied van een plan, als bedoeld in de Regelingen SN en SAN, kan aan die regelingen aanspraken ontlenen en is als zodanig belanghebbende bij de vaststelling van zo een plan. Belanghebbend is verder de eigenaar of pachter die betoogt dat zijn terrein ten onrechte niet binnen de grenzen van het plan valt en dientengevolge geen zodanige aanspraken kan maken.” (r.o. 2.5 in Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 16 maart 2005, www.rechtspraak.nl, LJN AT0516).
Niet gebleken is dat eiseres behoort tot een van beide categorieën zodat zij door de vaststelling van het onderhavige gebiedsplan niet rechtstreeks in haar belang wordt getroffen. Eiseres wordt ook anderszins niet rechtstreeks in haar belang getroffen.
2.5. Met betrekking tot het zijn van belanghebbende in de zin van artikel 1:2, derde lid, Awb, overweegt de rechtbank dat het bij de belangen van een rechtspersoon als bedoeld in dit artikellid moet gaan om een aan de statutaire doelstelling ontleend algemeen of collectief belang, dat door een besluit direct wordt of dreigt te worden aangetast, waarbij dat belang los kan worden gezien van dat van de individuele leden en waarvan de behartiging de trekken dient te vertonen van behartiging van bovenindividuele belangen. (Afdeling bestuursrechtspraak 10 maart 2004, www.rechtspraak.nl, LJN AO5167).
2.6. Eiseres, een vereniging met volledige rechtsbevoegdheid, heeft blijkens haar statuten ten doel “met alle wettige middelen de belangen van haar leden te behartigen en de maatschappelijke positie en de welvaart van de land- en tuinbouwbedrijven in het algemeen te bevorderen.”
In dit geding komt eiseres op voor de belangen van een deel van haar leden nu het gebiedsplan van invloed is op het agrarisch beheer van de gronden van een deel van haar leden. Het opkomen voor de belangen van die leden kan echter niet worden aangemerkt als het behartigen van een algemeen of collectief belang in de zin van artikel 1:2, derde lid, Awb. Evenmin vloeit uit de mogelijke aantasting van de individuele belangen van sommige leden voort dat tevens het belang van eiseres als organisatie in het geding is, zodat geen sprake is van een eigen belang van eiseres bij het bestreden besluit.
Eiseres heeft ter zitting gesteld dat sprake is van een collectief belang nu de aanwijzing van probleemgebieden niet op bedrijfsniveau geschiedt en een groot aantal van haar leden wordt geraakt doordat de aanwijzing wordt gekoppeld aan de Regeling SAN.
De betrokken belangen zijn naar het oordeel van de rechtbank echter veeleer aan te merken als individuele belangen die de (belanghebbende) leden van eiseres gemeen hebben. Van een los van deze individuele belangen staande behartiging van bovenindividuele belangen is volgens de rechtbank in dit geval geen sprake.
2.7. Gelet hierop kan eiseres niet worden aangemerkt als belanghebbende in de zin van artikel 1:2 Awb.
2.8. Het beroep dient niet-ontvankelijk te worden verklaard. De rechtbank kan vanwege dit oordeel niet meer toekomen aan een inhoudelijke beoordeling van het beroep van eiseres. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De rechtbank:
verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.F.W. Brouwer, voorzitter van de meervoudige kamer, en mrs. M. Groverman en A.P.W. Duijkersloot, leden, en op 13 december 2005 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. M.K.F. Kievit, griffier.
afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag. Het hoger beroep dient te worden ingesteld door het indienen van een beroepschrift binnen zes weken onmiddellijk liggend na de dag van verzending van de uitspraak door de griffier.