ECLI:NL:RBHAA:2005:AU7829

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
28 november 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
05/1440
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belastingaanslag en kwalificatie van werkruimte in eigen woning

In deze zaak heeft de Rechtbank Haarlem op 28 november 2005 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, X te Z, en de inspecteur te P over de kwalificatie van een werkruimte in de eigen woning en de daaruit voortvloeiende belastingaanslag. Eiser had een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen ontvangen, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 83.731 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 16.952. Eiser stelde dat hij voor eigen rekening en risico een onderneming exploiteert en dat de werkruimte in zijn woning, die 8,4% van de totale oppervlakte beslaat, als zodanig moet worden aangemerkt.

De rechtbank oordeelde dat de werkruimte, gezien de omvang en het gebruik, niet op één lijn te stellen is met werkruimten van bijvoorbeeld artsen of notarissen. De rechtbank concludeerde dat de werkruimte behoort tot de eigen woning en dat de kosten van de werkruimte niet in mindering kunnen worden gebracht op de winst. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde de bestreden uitspraak, en verminderde de aanslag tot een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 83.580 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 15.814. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een beloop van € 20 en werd het door eiser betaalde griffierecht van € 37 aan hem vergoed.

De uitspraak benadrukt de criteria voor het kwalificeren van een werkruimte in de eigen woning en de fiscale gevolgen daarvan. Eiser kan binnen zes weken na de verzenddatum van de uitspraak hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam of beroep in cassatie bij de Hoge Raad der Nederlanden, mits de wederpartij schriftelijk instemt.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
Registratienummer: AWB 05/1440
Uitspraakdatum: 28 november 2005
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
X te Z, eiser,
en
de inspecteur te P, verweerder.
1. Ontstaan en loop van het geding
Met dagtekening 3 november 2003 heeft verweerder aan eiser een aanslag in de inkomsten-belasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2001 opgelegd, berekend naar een belast-baar inkomen uit werk en woning van € 83.731 en een belastbaar inkomen uit sparen en be-leggen van € 16.952 (verder de aanslag).
Eiser heeft hiertegen op 9 december 2004 een bezwaarschrift ingediend. Bij bestreden uit-spraak van 21 maart 2005 heeft verweerder de aanslag gehandhaafd.
Op 20 april 2005 is beroep tegen deze uitspraak ingesteld. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken aan de rechtbank gezonden en een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 oktober 2005, alwaar eiser in persoon is verschenen en verweerder zich heeft laten vertegenwoordigen door A.
Eiser heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en overgelegd. De rechtbank rekent deze pleitnota tot de stukken van het geding.
2. Tussen partijen vaststaande feiten
2.1. Sinds 1 januari 2001 verricht eiser voor eigen rekening en risico advieswerkzaamheden op het gebied van management, organisatie en kwaliteit onder de naam X Consult. Deze werkzaamheden werden tot 1 januari 2001 voor rekening van een door eiser beheerste be-sloten vennootschap verricht.
2.2. Eiser verricht zijn advieswerkzaamheden gedeeltelijk vanuit een voormalige slaapkamer in zijn eigen woning aan de a-straat 1 te Z (verder de werkruimte). De werkruimte meet 4m x 4m en beslaat 8,4% van de totale oppervlakte van de woning. De woning behoort geheel tot het privé-vermogen van eiser.
2.3. Op het resultaat van X Consult over het jaar 2001 heeft eiser, evenals in vorige jaren, een bedrag aan kosten in rekening gebracht in verband met het zakelijke gebruik van de werkruimte. Aldus zijn in het betreffende jaar € 1.905 (f 4.200) aan kosten opgevoerd.
2.4. De werkruimte is uitgerust met een computer, een bureau met stoel, een stoel voor eventueel bezoek en een (tot eisers privé-vermogen behorend) antiek kastje. In de bij zijn aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2001 gevoegde balans per 31 de-cember 2001 heeft eiser deze inventaris gewaardeerd op € 280 (f 617); in zijn winst- en ver-liesrekening verantwoordde eiser over 2001 een omzet van € 1.799 (f 3.965).
2.5. In de werkruimte worden in hoofdzaak werkzaamheden ten behoeve van X Consult ver-richt, maar ook privé-werkzaamheden.
2.6. Met dagtekening 7 september 2002 heeft eiser aangifte gedaan voor de inkomstenbelas-ting/premie volksverzekeringen 2001 naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 81.828 (waarin begrepen een winst uit onderneming van € -/- 3.148) en een belastbaar in-komen uit sparen en beleggen van € 15.193.
2.7 Bij het vaststellen van de aanslag heeft verweerder het standpunt ingenomen dat de werk-ruimte en de corresponderende hypotheekschuld niet behoren tot de eigen woning maar tot de grondslag van het inkomen uit sparen en beleggen, en dat kosten ter zake van het gebruik van de werkruimte niet op de winst in mindering kunnen worden gebracht. De aanslag is als volgt vastgesteld:
Aangegeven belastbaar inkomen uit werk en woning € 81.828
Bij: niet-aftrekbare huisvestingskosten i.v.m. werkruimte “ 1.905
Af: te veel aangegeven privé-gebruik auto “ -/- 445
Bij: minder rente i.v.m. eigen woning “443 +
Vastgesteld belastbaar inkomen uit werk en woning € 83.731
Aangegeven gemiddelde rendementsgrondslag : € 379.827
Bij: ABN-Amro effectendepot 601250206 “ 15.528
Bij: 8,4% van de eigen woning (WOZ: € 434.139) “ 36.468
Af: 8,4% van de hyp.schuld (per uº 2002 groot: € 95.216) -/- 7.999 +
Vastgestelde gemiddelde rendementsgrondslag: € 423.824
Voordeel uit sparen en beleggen (€ 423.824 * 4%) € 16.952
3. Het geschil en de standpunten van partijen
In geschil is het antwoord op de vraag of en zo ja in hoeverre met betrekking tot de eigen woning terecht van de ingediende aangifte is afgeweken.
Ter zitting heeft eiser het volgende naar voren gebracht. Hij heeft besloten zijn BV te liqui-deren om te besparen op administratieve lasten daar zijn bescheiden omzet en resultaat niet langer de rechtsvorm ‘besloten vennootschap’ rechtvaardigden. Ongelukkigerwijze viel deze wijziging van rechtsvorm samen met de inwerkingtreding van de Wet inkomstenbelasting 2001 (verder de Wet). Eiser begrijpt niets van de fiscale behandeling van zijn werkruimte door verweerder. Eiser voldoet niet aan het urencriterium en maakt geen aanspraak op on-dernemersfaciliteiten. Hij wil terugkomen op zijn aangifte door zijn advieswerkzaamheden te kwalificeren als ‘werkzaamheid’ als bedoeld in afdeling 3.4. van de Wet in plaats van ‘on-derneming.’ Dit vanwege de alsdan fiscaal vriendelijker behandeling van de werkruimte, maar ook omdat eiser zegt niet te beschikken over en organisatie van kapitaal en arbeid. Eiser vindt aansluiting bij het meer subsidiaire standpunt van verweerder.
Verweerder heeft ter zitting aangevoerd dat in het voorliggende geval met behulp van activa een substantiële omzet wordt gegenereerd. Daaraan verbindt verweerder de conclusie dat sprake is van een onderneming en niet van een werkzaamheid. Voorts heeft verweerder aan-gevoerd dat afdeling 3.6 van de Wet (belastbare inkomsten uit eigen woning) niet van toe-passing is op het deel van de eigen woning dat gemengd wordt gebruikt, dat wil zeggen zo-wel ten behoeve van een onderneming als ten behoeve van privé.
4. Beoordeling van het geschil
4.1. Bij de beantwoording van de vraag of de activiteiten van eiser als onderneming of als werkzaamheid moeten worden gezien, stelt de rechtbank voorop dat een voordeel dat op grond van meer dan een afdeling van de Wet als bestanddeel van een van de belastbare in-komens kan worden aangemerkt, ingevolge artikel 2.14 van de Wet uitsluitend op grond van het als eerste opgenomen afdeling in aanmerking wordt genomen. Voor zover de activiteiten van eiser kwalificeren als onderneming in de zin van afdeling 3.2 van de Wet, kunnen zij derhalve niet worden aangemerkt als overige werkzaamheden in de zin van afdeling 3.4 van de Wet.
4.2. Er is sprake van een onderneming indien ondernemersrisico wordt gelopen, de werk-zaamheden met voldoende zelfstandigheid ten opzichte van de opdrachtgevers worden uitge-voerd en niet slechts incidenteel opdrachten worden aanvaard doch wordt gestreefd naar continuïteit door het verkrijgen van verschillende opdrachten.
In zijn aangifte neemt eiser het standpunt in dat hij voor eigen rekening en risico een onder-neming exploiteert die eerder gedurende een reeks van jaren is gedreven door een door hem beheerste besloten vennootschap. Nu het tegendeel is gesteld noch gebleken acht de recht-bank het aannemelijk dat eiser ter zake van die exploitatie ondernemersrisico heeft gelopen, dat eiser de door hem verworven opdrachten met voldoende zelfstandigheid uitvoert en dat eiser verschillende opdrachtgevers bedient. Deze omstandigheden tezamen genomen voeren de rechtbank tot het oordeel dat de activiteiten van eiser als onderneming moeten worden beschouwd.
4.3. Onder een eigen woning als bedoeld in afdeling 3.6 van de Wet wordt voor zover hier van belang verstaan een gebouw met de daartoe behorende aanhorigheden, voorzover dat, anders dan ten behoeve van een onderneming, de belastingplichtige als hoofdverblijf ter be-schikking staat. Volgens de wetsgeschiedenis moet bij ruimten die de belanghebbende ten behoeve van een onderneming ter beschikking staan worden gedacht aan het praktijkgedeelte van het huis van bijvoorbeeld een arts, notaris of accountant. Het eigenwoningforfait is der-halve alleen van toepassing op dat deel van het pand dat aan de belastingplichtige voor ande-re doeleinden dan bedrijfsgebruik ter beschikking staat.
Uit Hoge Raad 24 maart 1976, nr. 17 810 (BNB 1976/111) kan worden afgeleid dat gemengd gebruik van een deel van de eigen woning als gebruik dan ten behoeve van een onderneming kan worden aangemerkt.
4.4. In het voorliggende geval verricht eiser een deel van zijn ondernemershandelingen van-uit de eigen woning. Hiertoe heeft hij een werkruimte van 4m x 4m ingericht die 8,4% van de oppervlakte van zijn woning beslaat. Eiser heeft ter zitting verklaard dat zijn advieswerk-zaamheden beperkt van omvang zijn en dit vindt bevestiging in de door eiser ingediende aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2001, waarin een bescheiden omzet en een bescheiden resultaat zijn verantwoord. De rechtbank stelt voorop dat niet iedere in een eigen woning verrichtte zakelijke activiteit noopt tot de conclusie dat het deel van de woning waar die activiteit wordt verricht de belanghebbende ten behoeve van een onderneming ter beschikking staat. Naar het oordeel van de rechtbank valt de werkruimte van eiser, gelet op de omvang ervan en de intensiteit van het gebruik, niet op een lijn te stellen met die van bij-voorbeeld een arts, notaris of accountant. De rechtbank acht het gebruik van de werkruimte ten behoeve van de onderneming van eiser in de gegeven omstandigheden te onbeduidend om de gevolgtrekking te kunnen rechtvaardigen dat de werkruimte ten behoeve van een on-derneming aan eiser ter beschikking staat.
4.5. Mitsdien komt de rechtbank tot de slotsom dat de werkruimte behoort tot de eigen wo-ning en dat de werkruimte ten onrechte in aanmerking is genomen bij eisers inkomen uit spraken en beleggen. De aanslag dient daarom als volgt te worden vastgesteld:
Aangegeven belastbaar inkomen uit werk en woning € 81.828
Bij: huisvestingskosten i.v.m. werkruimte “ 1.905
Af: te veel aangegeven privé-gebruik auto “-/- 445
Bij: hoger eigenwoningforfait (0,8% * € 36.468) “ 292 +
Vastgesteld belastbaar inkomen uit werk en woning € 83.580
Aangegeven gemiddelde rendementsgrondslag: € 379.827
Bij: ABN-Amro 601250206 (niet in geschil) “ 15.528 +
Vastgestelde gemiddelde rendementsgrondslag: € 395.355
Voordeel uit sparen en beleggen (€ 395.355 * 4%) € 15.814
5. Proceskosten
Nu het beroep gegrond is, acht de rechtbank termen aanwezig voor een veroordeling van verweerder in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb. Met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht komen daarvoor in aanmerking de reiskosten per tweede klasse van het openbaar vervoer die eiser heeft moeten maken om de zitting te kun-nen bijwonen. Overige voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten zijn niet ge-steld of gebleken. De rechtbank stelt de vergoeding vast op € 20.
6. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de bestreden uitspraak;
- vermindert de aanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 83.580 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 15.814;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een beloop van € 20 en wijst de Staat aan dit bedrag aan eiser te voldoen, en
- gelast de Staat het door eiser betaalde griffierecht ad € 37 aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is vastgesteld door mr. J. Snitker. De beslissing is op 28 november 2005 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. M.C. Anema, griffier.
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum:
- hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam; dan wel
- beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag, mits de wederpartij daarmee schriftelijk instemt.
N.B. Bij het bestuursorgaan berust de bevoegdheid tot het instellen van beroep in cassatie niet bij de ambtenaar die de procedure voor de rechtbank heeft gevoerd.
Bij het instellen van hoger beroep dan wel beroep in cassatie dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie is in-gesteld;
d. de gronden van het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie.
Bij het instellen van beroep in cassatie dient daarnaast in acht te worden genomen dat bij het beroepschrift een schriftelijke verklaring van de wederpartij wordt gevoegd, inhoudende dat wordt ingestemd met het instellen van beroep in cassatie tegen de uitspraak van de rechtbank.