ECLI:NL:RBHAA:2005:AU7807

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
6 december 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
05/1770
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige verzuimboete opgelegd aan belastingplichtige wegens niet-tijdig doen van aangifte

In deze zaak heeft de Rechtbank Haarlem op 6 december 2005 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser X, vertegenwoordigd door gemachtigde A, en verweerder, de inspecteur van de Belastingdienst P. De zaak betreft een verzuimboete die aan eiser is opgelegd wegens het niet-tijdig indienen van de aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2002. Eiser heeft op 9 maart 2005 bezwaar gemaakt tegen de boetebeschikking, die eerder door verweerder was gehandhaafd. De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder niet heeft aangetoond dat er een aanmaning is verzonden en dat de boete derhalve onrechtmatig is opgelegd. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt de bestreden uitspraak en de boetebeschikking, en veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 322. Tevens wordt de Staat gelast het door eiser betaalde griffierecht van € 37 aan eiser te vergoeden. De uitspraak is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van griffier M.C. Anema.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
Registratienummer: AWB 05/1770
Uitspraakdatum: 6 december 2005
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
X te Z, eiser,
gemachtigde A te Q,
en
de inspecteur van de Belastingdienst P,
verweerder.
1. Ontstaan en loop van het geding
Verweerder heeft aan eiser met dagtekening 11 februari 2005 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2002 opgelegd berekend naar onder meer een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 4.538. Tevens is met gelijke datum bij afzonderlijke beschikking een verzuimboete van € 340 opgelegd wegens het niet-tijdig doen van aangifte.
Eiser heeft op 9 maart 2005 tegen de boetebeschikking bezwaar gemaakt. Bij uitspraak van 25 april 2005 heeft verweerder de boetebeschikking gehandhaafd. Op 3 mei 2005 is beroep tegen deze uitspraak ingesteld, welk beroep is aangevuld bij brieven van 9 mei en 16 juni 2005.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 november 2005 te Haarlem.
Namens verweerder is verschenen B. Eiser is niet verschenen. De gemachtigde van eiser is evenmin verschenen.
2. Tussen partijen vaststaande feiten
2.1. Verweerder heeft aan eiser omstreeks 28 februari 2003 een uitnodiging tot het doen van aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2002 verzonden. Aan eiser is in dit verband uitstel voor het doen van aangifte verleend tot 1 maart 2004.
2.2. Eiser heeft op 26 februari 2003 een elektronische aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2002 naar verweerder gezonden. De Belastingdienst / Centrale administratie Informatieverwerking Almelo heeft aan eiser bij brief van 24 maart 2003 meegedeeld dat deze aangifte niet in behandeling kon worden genomen omdat geen schriftelijke opgaaf van de ‘elektronische handtekening’ van eiser was ontvangen. Eiser is in gelegenheid gesteld dit alsnog te doen binnen een termijn van 10 werkdagen.
2.3. Op 22 december 2004 heeft verweerder de papieren aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2002 van eiser ontvangen.
3. Het geschil en de standpunten van partijen
In geschil of aan eiser terecht een verzuimboete van € 340 is opgelegd.
Eiser stelt tijdig want op 25 februari 2003 aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2002 te hebben gedaan en acht de boete om die reden niet gerechtvaardigd.
Verweerder voert aan dat de op 26 februari 2003 ingediende aangifte niet in behandeling kon worden genomen omdat niet was voldaan aan de eisen van artikel 20, leden 3, 4 en 5 van de Uitvoeringsregeling Algemene wet inzake rijksbelastingen 1994. Eiser is vervolgens bij brief van 24 maart 2003 uitgenodigd deze omissie te herstellen, maar heeft dat niet gedaan. De aangifte is te laat want op 22 december 2004 ontvangen. Er is sprake van een tweede verzuim. Volgens verweerder is de boete terecht en naar het juiste bedrag opgelegd.
4. Beoordeling van het geschil
4.1. Op grond van het bepaalde in artikel 67a, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) kan de inspecteur een boete opleggen aan de belastingplichtige die de aangifte voor een belasting welke bij wege van aanslag wordt geheven niet binnen de ingevolge artikel 9, derde lid, AWR gestelde termijn heeft gedaan. In voornoemd artikel 9, derde lid, staat - voor zover hier van belang - dat de inspecteur de belastingplichtige kan aanmanen binnen een door hem te stellen termijn aangifte te doen. Het voorgaande betekent dat de in artikel 67a AWR bedoelde verzuimboete eerst kan worden opgelegd indien de in de aanmaning gestelde termijn voor het doen van aangifte is verstreken.
4.2. Verweerder heeft eiser beboet alsof sprake is van een tweede verzuim. Hiervoor is in het onderhavige geval vereist dat sprake is van een voorafgaand verzuim ter zake waarvan een boete is opgelegd (vgl. HR 13 augustus 2004, nr. 37 804, V-N 2004/40.8).
4.3. De rechtbank stelt voorop dat op verweerder de bewijslast rust om aannemelijk te maken dat in het onderhavige geval sprake is van boetewaardig handelen van de kant van eiser, met andere woorden dat aan de voorwaarden genoemd onder 4.1. en 4.2. is voldaan. Verweerder heeft volstaan met de enkele mededeling dat een aanmaning is verzonden alsmede dat reeds ter zake van het belastingjaar 1999 een boete is opgelegd. Verweerder heeft geen enkel stuk ter onderbouwing van deze stelling overgelegd. Alsdan is het voor de rechtbank niet mogelijk om te controleren of de boete terecht en tot de juiste hoogte is opgelegd. Derhalve moet er veronderstellenderwijs van worden uitgegaan dat de aanmaning niet aan eiser is verzonden en daaraan verbindt de rechtbank de gevolgtrekking dat de boete ten onrechte is opgelegd. De aangevoerde klacht en de vraag of de hoogte van de boete correct is, behoeft geen bespreking meer. Het gelijk is aan eiser.
5. Proceskosten
Nu het beroep gegrond is, acht de rechtbank termen aanwezig voor een veroordeling van verweerder in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb. Met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht stelt de rechtbank deze kosten vast op € 322, berekend als volgt: 1 punt voor proceshandelingen (beroepschrift), vermenigvuldigd met € 322 per punt en met de factor 1 voor het gewicht van de zaak.
6. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de bestreden uitspraak;
- vernietigt de boetebeschikking;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een beloop van
€ 322 en wijst de Staat aan dit bedrag aan eiser te voldoen, en
- gelast de Staat het door eiser betaalde griffierecht ad € 37 aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is vastgesteld door mr J. Snitker. De beslissing is op 6 december 2005 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr M.C. Anema, griffier.
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum:
- hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam; dan wel
- beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag, mits de wederpartij daarmee schriftelijk instemt.
N.B. Bij het bestuursorgaan berust de bevoegdheid tot het instellen van beroep in cassatie niet bij de ambtenaar die de procedure voor de rechtbank heeft gevoerd.
Bij het instellen van hoger beroep dan wel beroep in cassatie dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie.
Bij het instellen van beroep in cassatie dient daarnaast in acht te worden genomen dat bij het beroepschrift een schriftelijke verklaring van de wederpartij wordt gevoegd, inhoudende dat wordt ingestemd met het instellen van beroep in cassatie tegen de uitspraak van de rechtbank.