ECLI:NL:RBHAA:2005:AU7733

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
31 oktober 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
05/394
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen aanslag inkomstenbelasting en toepassing landbouwvrijstelling

In deze zaak heeft de Rechtbank Haarlem op 31 oktober 2005 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een fruitkwekerij, en de inspecteur van de Belastingdienst over de toepassing van de landbouwvrijstelling bij de verkoop van landbouwgrond. Eiseres stelde dat er voor 27 juni 2000 een mondelinge koopovereenkomst was gesloten, waardoor de landbouwvrijstelling van toepassing zou zijn op de gerealiseerde winst bij de verkoop van de landbouwgrond. De inspecteur betwistte dit en stelde dat de winst niet onder de landbouwvrijstelling viel, omdat de overeenkomst pas na de wijziging van de wet op 27 juni 2000 tot stand was gekomen.

De rechtbank oordeelde dat er inderdaad een mondelinge koopovereenkomst was gesloten voor 27 juni 2000, en dat de landbouwvrijstelling van toepassing was. De rechtbank baseerde haar oordeel op verschillende feiten, waaronder de vaststelling van de intergemeentelijke structuurschets en de communicatie tussen partijen. De rechtbank concludeerde dat er een redelijke kans bestond dat de landbouwgrond binnen zes jaar na de verkoop niet meer agrarisch gebruikt zou worden, wat een voorwaarde is voor de toepassing van de landbouwvrijstelling.

De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond, maar oordeelde dat de inspecteur de aanslag had verminderd en het belastbaar inkomen had vastgesteld op ƒ 14.740. De uitspraak werd gedaan in aanwezigheid van de griffier en partijen kregen de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof te Amsterdam of beroep in cassatie bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer
Registratienummer: AWB 05/394
Uitspraakdatum: 31 oktober 2005
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6. van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
X, wonende te Z,
eiseres,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
verweerder.
1. Ontstaan en loop van het geding
Met dagtekening 16 december 2003 heeft verweerder de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2000 van eiseres vastgesteld (verder de aanslag). De aanslag is berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 92.725.
Op 22 januari 2004 is bij verweerder een bezwaarschrift binnengekomen. Bij uitspraak van 6 januari 2005 heeft verweerder de aanslag verminderd en nader vastgesteld naar een belast-baar inkomen van ƒ 14.740.
Eiseres heeft op 11 februari 2005 beroep tegen de uitspraak ingesteld. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken aan de rechtbank gezonden en een verweerschrift ingediend.
Eiseres heeft, na daartoe door de rechtbank in de gelegenheid te zijn gesteld, schriftelijk ge-repliceerd waarna verweerder schriftelijk heeft gedupliceerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 september 2005. Ter zitting zijn verschenen de gemachtigde van eiseres, A, en namens verweerder P.
De gemachtigde van eiseres heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daar-van overgelegd aan de rechtbank en aan verweerder. De rechtbank rekent deze pleitnota tot de stukken van het geding.
2. De feiten
2.1. Eiseres, geboren 16 augustus 1960, exploiteert samen met haar echtgenoot een fruitkwe-kerij in de vorm van een maatschap. Tot het ondernemingsvermogen van de maatschap be-hoort onder meer landbouwgrond, gelegen in het gebied de K (verder de landbouwgrond).
2.2. In februari 1997 hebben de gemeenteraden van Y, K, L en M een intergemeentelijke structuurschets vastgesteld waarin onder meer de landbouwgrond werd aangewezen als locatie voor woningbouw.
2.3. Bij aangetekend schrijven van 14 maart 1997 heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Y het volgende ter kennis van eiseres gebracht:
“(...) Volgens de openbare registers van het Kadaster bent U eigenaar van en/of beperkt gerechtigde op het perceel/de percelen, kadastraal bekend gemeente Y,
sectie nummer: groot:
S 1111 0.97.50 ha.
R 1112 0.51.25 ha.
1113 0.35.48 ha.
1114 0.80.59 ha.
(...) genoemde percelen (...) zijn begrepen in het besluit van de Raad van de ge-meente Y van 13 maart 1997, en daarbij aangewezen als grond(en) waarop de arti-kelen 10 tot en met 24, 26 en 27 van de Wet voorkeursrecht gemeenten van toe-passing zijn (...)
Ingevolge (...) kunnen belanghebbenden (...) een bezwaarschrift indienen tegen het besluit van de Raad van de gemeente Y (...).”
2.4. Bij schrijven van 21 maart 1997 reageerde het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Y op de vraag wanneer met woningbouw in de K zou worden aangevangen. De reactie luidde, voor zover van belang:
“Het gebied K is [in de Intergemeentelijke Structuurschets] opgenomen als woning-bouwlocatie met een start van de oplevering in de periode tot 2005. Ditzelfde geldt voor het oostelijk gedeelte van de K. Het westelijke gedeelte van de K, aansluitend aan de bedrijventerreinen N, is opgenomen als bedrijventerrein waarvan de uitgifte naar verwachting start in de periode tot 2005. (...)
De vraag waar en op welk moment met de realisering zal worden begonnen kan thans nog niet door ons worden beantwoord. Nu de Intergemeentelijke Structuur-schets is vastgesteld, wordt gestart met de daarvoor benodigde planontwikkeling. (...)”
2.5. Gedeputeerde Staten van de provincie O hebben op 16 december 1997 het Uitwerkings-plan voor het P-gebied van het Streekplan Q vastgesteld, waarin zij het ruimtelijke beleid voor de periode tot 2005 hebben bepaald. Het plan voorziet in de ontwikkeling van de bouwlocatie K.
2.6. Het dagblad voor West-Friesland van 8 december 1998 doet verslag van een door de gemeente Y georganiseerde informatieavond naar aanleiding van het voornemen om de K te bebouwen. Dit verslag bevat onder meer de volgende passage:
“(...) Het is de bedoeling dat Y pas na het jaar 2002 daadwerkelijk met de herin-richting van de K kan gaan beginnen. Maar de kans bestaat dat de randen van de bestaande dorpsbebouwing nog even met rust wordt gelaten. De wethouder liet doorschemeren dat het eerder te verwachten is dat eerst in de K met woningbouw wordt begonnen.”
2.7. De gemeente Y heeft in maart 1999 het ‘Structuurplan K en K van de gemeente Y’ vast-gesteld, waarin de landbouwgronden van eiseres worden aangewezen als woningbouwloca-tie.
2.8. Het Dagblad voor West-Friesland van 5 januari 2000 vermeldt:
“(...) De gemeente Y wil binnen een half jaar weten of er in de wijk K 3000 tot 3500 woningen gebouwd kunnen worden of niet. In een brief aan Gedeputeerde Staten maakt Y duidelijk dat enorme investeringen worden voorbereid voor het maken van een volwaardige woonwijk. (...) Op dit moment is er voor het nu nog agrarische ge-bied K een bestemmingsplan in voorbereiding. Y wil begin 2002 beginnen met bouwen en na zes tot acht jaar zou de wijk vol zijn.”
2.9. Vanaf 1999 is B. van Q (verder B.), namens eiseres in onderhandeling met projectont-wikkelaar C. (verder koper) over de overdracht van de landbouwgrond. Bij brief van 9 juli 1999 heeft koper een bod van ƒ 1.700.000 op de landbouwgrond van eiseres uitgebracht.
2.10. Koper heeft zijn bod bij brief van 18 april 2000 verhoogd:
“(...) hebben wij een nieuw taxatierapport laten opmaken (...). Ingesloten treft u een kopie van dit rapport aan. (...) Gelet op de uitkomsten van de taxatie bieden wij voor de verwerving van [de landbouwgrond], in gebruik als fruittuin, totaal een bedrag groot f. 1.775.000 kosten koper tegen de onderstaande condities:
1. Instemming van het bevoegd orgaan van de gemeente Y met deze transactie.
2. Schone grondverklaring ten behoeve van woningbouw. Verkennend en eventueel noodzakelijk aanvullend onderzoek op onze kosten.
3. Betaling 1 augustus 2000. Levering in overleg.
4. Tot de feitelijke beschikbaarstelling blijft de grond in gebruik bij de heer X.
(...)
6. Deze aanbieding is geldig tot 1 mei 2000. (...)”
2.11. Bij brief van 1 mei 2000 reageerde B. als volgt:
“Uw brief d.d. 28 (de rechtbank begrijpt: 18) april jl. geeft geen volledig antwoord op de door ons gestelde vragen.
Het betreft o.a. de vraag over compensatie belastingschade landbouwregeling 73 maanden voortgezet gebruik en gedeeltelijk meenemen schuurkas/ warenhuis.
Cliënten beraden zich thans over u voorstel en komen na uw antwoord hierop terug. (...)”
2.12. Op 8 mei 2000 schrijft koper aan B.:
“In vervolg op uw schrijven d.d. 1 mei 2000 en onze aanbieding d.d. 18 april 2000 delen wij u het volgende mee.
In de op te maken koopovereenkomst zal met het oog op de landbouwvrijstelling van 73 maanden een belastingclausule worden opgenomen. (...)
Uiteraard hebben wij er, gezien de toekomstige bestemming, geen enkel bezwaar tegen, indien uw cliënt op het verkochte aanwezige schuren/kassen/warenhuizen verwijdert voor feitelijke levering.
Wij gaan er vanuit, dat met de beantwoording van uw vragen nu alle belemmerin-gen voor het opmaken van de koopovereenkomst zijn weggenomen. (...)”
2.13. Bij brief van 5 juni 2000 legt B. namens eiseres de volgende vragen aan koper voor:
“(...) Verkopers en hun boekhouder willen voor het tekenen van een overeenkomst nog duidelijkheid, omtrent de volgende punten:
- Aanzegging beëindiging gebruik 1 jaar vooraf dit in verband met werkzaamheden;
- Diepte overblijvende percelen R 66 en R 59 kan dit vooraf bepaald worden;
- Wordt over of ondermaat verrekend;
- Deskundig hulp wordt begroot op circa ƒ 36.000,--, wordt dit door koper ver-goed. (...)”
2.14. Koper reageert als volgt bij brief van 19 juni 2000:
“(...) Wij zullen de door u opgeworpen vragen onderstaand puntsgewijs beantwoor-den:
- op uw verzoek zullen wij in de op te maken koopovereenkomst een aanzeg-gingstermijn van 1 jaar opnemen voor het beëindigen van het gebruik;
- de begrenzing van de percelen R 56 en 59 wordt qua diepte bepaald door de WVG-grens (...);
- op uw verzoek zullen wij in de op te maken overeenkomst een over-/ondermaat verrekeningsclausule opnemen;
- de koopsom zoals vermeld in onze aanbieding van 18 april 2000 is kosten ko-per. Dit betekent, dat eventuele overdrachtsbelasting, notariskosten, etc. voor onze rekening zijn. Alle overige kosten, zoals deskundigenhulp of BTW risi-co’s, zijn voor rekening van verkoper.
Wij verzoeken u uw cliënt omtrent bovenstaand te informeren. Graag vernemen wij van u nu op korte termijn wanneer wij de koopovereenkomst kunnen opmaken.”
2.15. Tijdens een telefoongesprek op 7 juli 2000 heeft B. aan koper doorgegeven dat eiseres akkoord gaat met het aanbod en dat de koopovereenkomst opgesteld kan worden.
2.16. Koper en eiseres hebben op 29 september 2000 een koopovereenkomst met betrekking tot de landbouwgrond ondertekend, waarin onder meer de volgende bepalingen zijn opge-nomen:
“(...) KOOPSOM
De koopsom bedraagt: eenmiljoen zevenhonderdvijfenzeventigduizend gulden (f 1.175.000)
ARTIKEL 1
1. De voor de overdracht vereiste akte tot levering zal worden verleden ten overstaan van D. Notarissen (...) op 30 november 2000 of zoveel eerder of later als verkoper en koper nader zullen overeenkomen.
(...)
ARTIKEL 5
1. De betaling van de koopsom, de kadasterkosten en eventuele overige kosten en belastingen en zo mogelijk tevens de verrekening van de eigenaarslasten over het lopende jaar vinden plaats bij de akte tot levering via het kantoor van de nota-ris. (...)
ARTIKEL 6
(...)
3. De feitelijke levering van het verkocht zal in beginsel geschieden bij het pas-seren van de akte tot levering. Indien feitelijke levering plaatsvindt op een ander tijdstip dan bij het passeren van de akte tot levering, eindigt de zorgplicht van ver-koper per het tijdstip van feitelijke levering, tenzij anders overeen te komen.
In afwijking van het hiervoor bepaalde zal de feitelijke levering van het verkochte geschieden uiterlijk op 1 januari 2007. Tot het moment van de feitelijke levering als in de vorige zin bedoeld zal het verkochte om niet in agrarisch gebruik blijven bij verkoper. Het voorgezet gebruik vindt plaats onder de volgende voorwaarden:
a. Het gebruik is strikt persoonlijk en komt in afwijking van het bepaalde in ar-tikel 7A:1780 BW uitsluitend om alleen toe aan verkoper of diens rechtsopvolgers onder algemene titel. Het is verkoper niet toegestaan het verkochte geheel of ge-deeltelijk aan derden te verhuren, te verpachten, in gebruik te geven of af te staan.
b. Door gebruikmaking van het recht op voorgezet gebruik verklaart verkoper het verkochte in goede staat in bruikleen te hebben aanvaard. Koper is niet aan-sprakelijk voor schade die verkoper oploopt bij het gebruik van het verkochte, ook niet als dit het gevolg is van de toestand van het verkochte.
(...)
j. Koper zal verkoper tenminste 1 jaar tevoren melding maken van de datum waarop de feitelijke levering zal plaats vinden.
(...)
ARTIKEL 13
Het verkochte komt eerst voor risico van koper, zodra de akte van levering is ge-passeerd, tenzij de feitelijke levering eerder plaatsvindt (...)”
2.17. De levering van de landbouwgrond heeft plaatsgevonden bij akte van 30 november 2000.
2.18. In zijn brief van 29 november 2004 verklaarde B. het volgende over de datum waarop de overeenkomst van koop en verkoop van de landbouwgrond zou zijn gesloten:
“(...) de onderhandeling met [koper] was al gaande vanaf 1999 en derhalve waren partijen aan elkaar gebonden.
Na onderhandeling werd er op 22 mei 2000 eindelijk een definitief mondeling ak-koord tussen partijen bereikt.”
2.18. Desgevraagd verklaart B. bij brief van 13 december 2004 aan verweerder:
“(...) De aanbieding van [koper] was van 18 april 2004 (de rechtbank begrijpt 2000) en aan de familie X voorgelegd voor akkoord.
Op 22 mei 2000 is de familie X mondeling akkoord gegaan met de aanbieding. (...)
In een brief van [koper] aan ondergetekende d.d. 19 juni 2000 zijn er bij het opma-ken van de schriftelijke koopovereenkomst nog een aantal details toegelicht (...)”
2.19. Eiseres heeft, in aanvulling op de ingediende aangifte, de bij de overdracht van de landbouwgrond behaalde winst toegevoegd aan een vervangingsreserve en deze reserve af-geboekt op de koopprijs van vervangende grond te J en op de boekwaarde van de in het jaar 2000 aangeschafte bedrijfsmiddelen. Voorts heeft eiseres een deel van de vervangende grond overgebracht naar haar privé-vermogen met het doel daarop te zijner tijd een bedrijfswoning te realiseren, wat verweerder als belaste bestemmingswijziging heeft aangemerkt. De aanslag is als volgt vastgesteld:
Aangegeven belastbaar inkomen ƒ 14.571
Bij: minder afschrijving transportkosten “ 169
Bij: belaste bestemmingswijzigingswinst “ 64.605
Bij: belaste boekwinst ter zake van 1.500 m2 grond“ 9.000
Bij: minder zelfstandigenaftrek “ 4.380 +
Vastgesteld belastbaar inkomen f 92.725
2.20. Eiseres is naar aanleiding van het arrest van de Hoge Raad van 7 mei 2004, nr. 39 963 (BNB 2004/338), teruggekomen op haar standpunt om een deel van de vervangende grond naar zijn privé-vermogen over te brengen. Verweerder heeft hierin bewilligd en heeft het belastbaar inkomen bij uitspraak op bezwaar als volgt nader vastgesteld:
Vastgesteld belastbaar inkomen f 92.725
Af: bestemmingswijzigingswinst “-/- 64.605
Af: boekwinst ter zake van 1.500 m2 grond “-/- 9.000
Af: zelfstandigenaftrek “-/- 4.380 +
Nader vastgesteld belastbaar inkomen 2000 f 14.740
3. Het geschil en de standpunten van partijen
Tussen partijen is in geschil het antwoord op de vraag of de winst, behaald bij de verkoop van de landbouwgrond, valt onder de landbouwvrijstelling van artikel 8, lid 1, onderdeel b, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (hierna: de Wet).
Eiseres stelt dat de landbouwvrijstelling van toepassing is op de bij de verkoop van de land-bouwgrond gerealiseerde winst. Hierdoor vervalt de aanleiding om deze winst aan een ver-vangingsreserve toe te voegen en om deze vervangingsreserve vervolgens af te boeken op de boekwaarde van de in het jaar 2000 aangeschafte vervangende bedrijfsmiddelen.
Eiseres concludeert tot een belastbaar inkomen van f 14.571.
Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
4. Beoordeling van het geschil
4.1. Met terugwerkende kracht tot 27 juni 2000 is artikel 8, eerste lid, onderdeel b, van de Wet gewijzigd. Nu geen andere overgangsregeling is getroffen geldt de gewijzigde bepaling voor winst die is genoten op of na 27 juni 2000 en de voordien geldende bepaling voor winst die is genoten voor 27 juni 2000. Belanghebbende stelt en de inspecteur betwist dat de over-eenkomst waarbij de landbouwgrond is verkocht is gesloten voor 27 juni 2000, zodat de met die verkoop behaalde winst op grond van goed koopmansgebruik mag worden verantwoord voor die datum. Mitsdien is het voor de beoordeling van het geschil van belang op welk mo-ment de landbouwgrond aan koper is verkocht. Was dat voor 27 juni 2000, dan moet het geschil worden beslist op basis van de tot en met 26 juni 2000 geldende tekst van artikel 8, eerste lid, onderdeel b, van de Wet. Is de koopovereenkomst later tot stand gekomen, dan geldt de per 27 juni 2000 gewijzigde wettekst. In dat geval is tussen partijen niet in geschil dat de met de verkoop van de landbouwgrond behaalde winst niet onder de landbouwvrij-stelling valt.
4.2. Een overeenkomst komt tot stand door een aanbod en de aanvaarding daarvan. Zoals de Hoge Raad overwoog in zijn arrest van 21 december 2001 (Van Beers c.s./Van Daalen, NJ 2002, 60) is het antwoord op de vraag of een overeenkomst tot stand is gekomen afhankelijk van hetgeen partijen over en weer hebben verklaard en uit elkaars verklaringen hebben afge-leid en in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs mochten afleiden. Aanbod en aanvaar-ding hoeven niet uitdrukkelijk plaats te vinden; zij kunnen in elke vorm geschieden en kun-nen besloten liggen in een of meer gedragingen.
4.3. De rechtbank acht de datum waarop de schriftelijke koopovereenkomst is ondertekend, 29 september 2000, niet van doorslaggevende betekenis voor het vaststellen van de datum waarop de overeenkomst tot stand is gekomen. Mogelijk is immers dat er enige tijd verstrijkt tussen het moment waarop daadwerkelijk overeenstemming is bereikt en het moment waarop de schriftelijke vastlegging daarvan door partijen is ondertekend. De rechtbank acht aanne-melijk dat de overeenkomst in ieder geval bestond op 7 juli 2000, toen koper met zoveel woorden van Van Eck vernam dat verkoper het aanbod aanvaardde. Voorts leidt de recht-bank uit het verhandelde ter zitting en uit de door partijen overgelegde stukken af dat partijen het op 5 juni 2000 eens waren over de prijs waartegen de landbouwgrond zou worden over-gedragen, over het moment waarop levering en betaling zouden plaatsvinden, over de een clausule dat koper mogelijk belastingnadeel aan verkoper zou vergoeden en over het lot van de op het verkochte aanwezige opstallen. Als gezegd kan aanvaarding van een aanbod be-sloten liggen in een of meer gedragingen. Naar het oordeel van de rechtbank moet de ten behoeve van eiseres opgestelde brief van 5 juni 2000 worden getypeerd als een gedraging waaruit koper in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs mocht afleiden dat zijn aanbod door verkoper was aanvaard. De rechtbank verbindt daaraan de gevolgtrekking dat de litigi-euze overeenkomst tot stand is gekomen op 5 juni 2000.
4.4. Ingevolge artikel 8 van de Wet, zoals deze bepaling luidde tot 27 juni 2000, is de land-bouwvrijstelling niet van toepassing indien de grond voortaan of waarschijnlijk binnenkort buiten het kader van de uitoefening van het landbouwbedrijf zal worden aangewend. Met de term ‘waarschijnlijk’ is beoogd duidelijk te maken dat het niet alleen gaat om situaties waar-bij op het moment van vervreemding van de grond vaststaat dat deze binnenkort een andere bestemming zal krijgen, maar ook om situaties waarbij daar een redelijke kans op is. Er is sprake van 'binnenkort' indien de periode waarbinnen de grond naar verwachting een andere bestemming zal krijgen korter is dan zes jaren, te rekenen vanaf het moment van verkoop.
4.5. Bij beantwoording van de vraag of op 5 juni 2000 een redelijke kans bestond dat de landbouwgrond binnen zes jaar buiten het kader van het landbouwbedrijf zou worden aan-gewend, acht de rechtbank van belang dat de besluitvorming van gemeente Y vanaf 1997 was gericht op de ontwikkeling van de K als locatie voor woningbouw. Op het moment van verkoop bereidde de gemeente Y een wijziging van het ter zake geldende bestemmingsplan voor. Voorts leidt de rechtbank uit mededelingen van de gemeente Y (aangehaald onder 2.4), uit een toelichting van Gedeputeerde Staten van de provincie Noord Holland (aangehaald onder 2.5) en uit enkele publicaties in de lokale pers (aangehaald onder 2.6 en 2.8) af dat de bouwactiviteiten in het gebied K in de periode 2002-2005 zouden aanvangen. Ten slotte heeft eiseres weliswaar het recht op voortgezet gebruik van de landbouwgrond tot uiterlijk 1 januari 2007 bedongen, maar dit betreft niet meer dan een persoonlijk gebruiksrecht dat op ieder moment door verkoper, met inachtneming van een opzegtermijn, kan worden beëin-digd. Gelet op de bovenvermelde omstandigheden, elk afzonderlijk en in hun onderlinge verband bezien, acht de rechtbank aannemelijk dat er op het moment van de vervreemding van de landbouwgrond een redelijke kans bestond dat de landbouwgrond van eiseres binnen zes jaar anders dan agrarisch gebruikt zou worden. Hetgeen eiseres daar tegenover heeft gesteld doet daaraan niet af. Op grond van het vorenoverwogene is het gelijk aan verweerder.
5. Proceskosten
Nu eiseres in het ongelijk wordt gesteld en zich geen bijzondere omstandigheden hebben voorgedaan, acht de rechtbank geen termen aanwezig voor een veroordeling van een partij in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
6. Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is vastgesteld door mrs. J. van de Merwe, voorzitter, J. Snitker en
J.H. Hoekstra, leden van de belastingkamer. De beslissing is op 31 oktober 2005 in het open-baar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. M. Put, griffier.
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum:
- hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam; dan wel
- beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag, mits de wederpartij daarmee schriftelijk instemt.
- N.B. Bij het bestuursorgaan berust de bevoegdheid tot het instellen van beroep in cassatie niet bij de ambte-naar die de procedure voor de rechtbank heeft gevoerd.
Bij het instellen van hoger beroep dan wel beroep in cassatie dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie.
Bij het instellen van beroep in cassatie dient daarnaast in acht te worden genomen dat bij het beroepschrift een schriftelijke verklaring van de wederpartij wordt gevoegd, inhoudende dat wordt ingestemd met het instellen van beroep in cassatie tegen de uitspraak van de rechtbank.