ECLI:NL:RBHAA:2005:AU6825

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
23 november 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
276688 / CV EXPL 05-6103
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • F.J.P. Veenhof
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding arbeidsovereenkomst en vergoeding bij disfunctioneren

In deze zaak vorderde de werknemer, [eiser], een vergoeding na de ontbinding van zijn arbeidsovereenkomst met de besloten vennootschap Parmalux B.V. De arbeidsovereenkomst was ontbonden op grond van disfunctioneren, terwijl [eiser] stelde dat de ontbinding had plaatsgevonden wegens een onoplosbaar arbeidsconflict. De kantonrechter oordeelde dat de vordering van [eiser] tot vergoeding werd afgewezen, omdat de ontbinding van de arbeidsovereenkomst niet op de door [eiser] gestelde grond was gebaseerd. De kantonrechter concludeerde dat de verstoorde arbeidsrelatie voornamelijk te wijten was aan het disfunctioneren van [eiser].

De procedure begon met een dagvaarding door [eiser] op 9 juni 2005, waarna Parmalux schriftelijk antwoordde. Een comparitie van partijen vond plaats op 28 september 2005. De kantonrechter oordeelde dat de arbeidsovereenkomst op 1 februari 2005 was ontbonden zonder vergoeding, omdat Parmalux had aangetoond dat [eiser] niet voldeed aan de verwachtingen en dat de arbeidsrelatie daardoor verstoord was geraakt. De kantonrechter wees erop dat [eiser] onvoldoende had gereageerd op de kritiek die hem was gegeven en dat zijn functioneren niet voldeed aan de eisen van de werkgever.

Daarnaast vorderde [eiser] ook betaling van niet-opgenomen vakantiedagen. De kantonrechter oordeelde dat [eiser] recht had op uitbetaling van deze vakantiedagen, omdat de vakantiedagen niet waren vervallen en Parmalux deze alsnog diende uit te betalen. De kantonrechter wees de vordering tot wettelijke verhoging af, omdat er geen sprake was van toerekenbaarheid voor de vertraging in betaling. De proceskosten werden gecompenseerd, omdat beide partijen deels in het ongelijk waren gesteld. De kantonrechter veroordeelde Parmalux tot betaling van €1.098,00 bruto aan [eiser], vermeerderd met wettelijke rente, en bepaalde dat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector kanton
Locatie Haarlem
zaak/rolnr.: 276688 / CV EXPL 05-6103
datum uitspraak: 23 november 2005
VONNIS VAN DE KANTONRECHTER
inzake
[eiser]
te [woonplaats]
eisende partij
hierna te noemen [eiser]
gemachtigde mr. M.A.C. Vijn
tegen
de besloten vennootschap Parmalux B.V.
te Uitgeest
gedaagde partij
hierna te noemen Parmalux
gemachtigde mr. A.J.P. Schram
De procedure
[eiser] heeft Parmalux gedagvaard op 9 juni 2005. Parmalux heeft schriftelijk geantwoord.
Bij tussenvonnis van 3 augustus 2005 heeft de kantonrechter een comparitie van partijen bepaald, die op 28 september 2005 heeft plaatsgevonden. De griffier heeft aantekening gemaakt van hetgeen ter comparitie door partijen is aangevoerd.
Vonnis is bepaald op vandaag.
De feiten
a. [eiser] is op 1 juni 2001 bij Parmalux in dienst getreden. Omstreeks juni 2003 is tussen partijen een nieuwe arbeidsovereenkomst opgesteld, aangezien de functie van [eiser] was gewijzigd in die van Medewerker Stoeterij. Het salaris bedroeg laatstelijk €1.323,-- bruto (exclusief emolumenten).
b. In genoemde arbeidsovereenkomst zijn onder meer de volgende bepalingen opgenomen:
“Artikel 3. Beëindiging
1. De arbeidsovereenkomst kan tussentijds worden beëindigd met wederzijds goedvinden.
1a. Rekening houdende dat de werkzaamheden op Privé terrein geschieden zal ingeval van een gerezen onoplosbaar arbeidsconflict tussen partijen, de arbeidsovereenkomst worden ontbonden.
1b. Indien er sprake is van artikel 3 lid 1a zal er minimaal één maand en maximaal drie maand salarissen bruto worden uitgekeerd. Tot deze vergoeding wordt ook hetgeen vermeld in artikel 7 lid 2 meegerekend.
1c. Bij ontbinding van de arbeidsovereenkomst volgens artikel 3 lid 1b zal werknemer formeel protest aantekenen.
Artikel 5. Vakantiedagen
1. Werknemer heeft recht, met behoud van salaris, op 24 vakantiedagen/snipperdagen per kalenderjaar - te vermeerderen met 1 dag per vijf jaar na het bereiken van de 40-jarige leeftijd - uitgaande van een volledige werkweek, zulks buiten de officiële feestdagen. De vakantiedagen worden opgebouwd naar evenredigheid van de duur van het dienstverband en berekend naar rato van het aantal uren dat per week wordt gewerkt.
2. Per jaar kunnen maximaal 5 vakantie-/snipperdagen meegenomen worden naar het volgende jaar, doch deze dagen dienen in de eerste 3 maanden van dat jaar te worden opgenomen. Overschotten van het oude jaar komen per 1 april van het nieuwe vakantiejaar te vervallen.
(...)
Artikel 7. Emolumenten
(...)
2. De Werkgever biedt de Werknemer de mogelijkheid zijn paard “Hendrik”, vrije opstal en voeding ter plaatse van de standplaats Akersloot, zolang deze overeenkomst voortduurt”.
c. In het jaar 2004 heeft [eiser] 18 vakantiedagen en 7 snipperdagen opgenomen.
d. Bij brief van 11 november 2004 heeft Parmalux het volgende aan [eiser] geschreven:
“Naar aanleiding van het gesprek op maandag 8 november met [directeur gedaagde] is er een situatie ontstaan waarbij een vruchtbare samenwerking niet meer tot de mogelijkheden behoort.
Gezien het voorgaande verzoeken wij je de arbeidsovereenkomst bij de BV Parmalux te ontbinden met ingang van 31 januari 2005, onder toekenning van een vergoeding aan jouw, gelijk aan drie bruto maand salarissen, derhalve van € 3.969,00.
Tevens nemen wij de kosten voor 2005 van de stalling van je paard “Hendrik” voor onze rekening. In de periode 1 januari 2005 t/m 31 januari 2005 mag je van je vakantiedagen genieten.
Als je akkoord bent met het voorstel zal er een verzoekschrift tot ontbinding van je overeenkomst ingediend worden bij de kantonrechter en ontvang je een schrijven van onze advocaat om formeel bezwaar te kunnen maken tegen de ontbinding.
Wij verwachten binnen 7 dagen een reactie op dit voorstel, mochten wij van jouw geen reactie ontvangen zijn wij genoodzaakt andere stappen te ondernemen.”
e. Bij brief van 23 november 2004 heeft de gemachtigde van [eiser] een tegenvoorstel gedaan aan Parmalux, inhoudende een ontbinding op neutrale gronde onder toekenning van een vergoeding van € 6.930,--, en aangegeven graag in overleg te treden met Parmalux of haar gemachtigde om tot een pro forma ontbinding te komen.
f. Partijen zijn vervolgens niet tot overeenstemming gekomen.
g. Op 29 november 2004 heeft [eiser] zich ziek gemeld.
h. Bij brief van 2 december 2004 heeft de Arbo-arts van Achmea Arbo het volgende aan Parmalux gemeld:
“[Eiser] bezocht op 2-12-2004 mijn spreekuur. Onderstaand leest u mijn bevindingen. Uitval met klachten die mogelijk op spanningen berusten.
Wij bespraken dit reeds telefonisch.
Voor alle zekerheid heb ik hem aangeraden om dit nader te laten onderzoeken om een medische diagnose uit te sluiten.
Tot zolang kan hij zonder urenbeperking werken in werk waarbij zijn nek ontlast wordt.
Hij mag geen zware lasten op zijn nek tillen.”
i. In de probleemanalyse, opgesteld door de Arbo-arts op 20 december 2004, heeft de Arbo-arts het volgende vermeld:
“Hoofdoorzaken / reden van het verzuim:
Spanningsklachten door de arbeidsomstandigheden en de relatie met de werkgever. Kortom een arbeidsconflict.
De eindconclusie van deze Probleemanalyse luidt:
Er zijn momenteel wel benutbare mogelijkheden, nl. betrokkene kan, zodra het spanningsveld verdwenen is, zijn eigen werkzaamheden weer verrichten bij een andere werkgever.
(...)
Einddoel / verwachting ten aanzien van reïntegratie:
Werkhervatting bij andere werkgever.
Planning naar het einddoel en stappen in werkhervatting:
Zowel werkgever als werknemer moet er alles aan doen om aan deze ziekmakende situatie een eind te maken.
Zodra werknemer een passende functie elders heeft kan hij zich weer op de toekomst richten en zal hij zich beter voelen.”
j. Parmalux heeft vervolgens in december 2004 een verzoekschrift ingediend bij de rechtbank, sector kanton, strekkende tot ontbinding van de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst.
k. Bij beschikking van 24 januari 2005 heeft de kantonrechter de arbeidsovereenkomst per 1 februari 2005 ontbonden zonder daarbij aan [eiser] een vergoeding toe te kennen. Daarbij heeft de kantonrechter het volgende overwogen:
“Als niet (gemotiveerd) weersproken staat tussen partijen vast dat Parmalux -in de persoon van haar [directeur gedaagde]- meermalen aan [eiser] heeft duidelijk gemaakt op welke punten hij kritiek had op diens functioneren. De door Parmalux overgelegde getuigenverklaringen, in het bijzonder van [zes namen], onderschrijven allen die kritiek. Hiertegenover heeft [eiser] weliswaar de juistheid van de kritiek betwist, maar hij heeft nagelaten deze betwisting te onderbouwen. Bovendien heeft [eiser] op de tijdens het dienstverband aan hem meegedeelde kritiekpunten nooit weerwoord gegeven, noch (kennelijk) zich de kritiek ter harte genomen, zodat de ontevredenheid aan de zijde van Parmalux bleef bestaan. Dat de arbeidsverhouding hierdoor uiteindelijk dermate verstoord is geraakt dat van een zinvolle voortzetting thans geen sprake kan zijn, moet dan ook aan de houding en handelwijze van [eiser] worden toegeschreven. Daarnaast kan het verschil in temperament tussen [eiser] en [directeur gedaagde] wellicht ook een rol hebben gespeeld in de verwijdering tussen deze beiden, zoals door [eiser] is verondersteld. Dat deze onderling botsende karakters mede oorzaak van de verstoorde arbeidsrelatie zijn, heeft [eiser] evenwel onvoldoende aannemelijk gemaakt. Die oorzaak ligt naar het oordeel van de kantonrechter in het aan [eiser] te verwijten gebrek in zijn functioneren.”
l. Bij brief van 1 februari 2005 heeft de Arbo-arts Parmalux het volgende meegedeeld:
“In het kader van de verzuimbegeleiding bezocht [eiser] op 31-1-2005 mijn spreekuur.
Ik begreep van hem dat zijn arbeidsovereenkomst via de rechter per 1-2-2005 is ontbonden. Het is jammer dat het mij niet gelukt is na herhaalde pogingen om telefonisch contact met U te krijgen.
Wat mij betreft kan de heer [eiser] arbeidsgeschikt uit dienst.”
m. Bij brief van 15 februari 2005 heeft Parmalux [eiser] meegedeeld dat gezien de afspraak in het arbeidscontract en de door hem genoten vakantiedagen het saldo van zijn vakantie-dagen nul is.
De vordering
[eiser] vordert veroordeling van Parmalux tot betaling van
a. € 6.222,-- bruto verschuldigd als vergoeding bij einde dienstverband
b. € 1.098,-- bruto als vergoeding voor de nog niet genoten vakantiedagen bij einde dienstverband;
c. € 549,-- bruto als wettelijke verhoging;
d. de wettelijke rente over de onder b. en c. genoemde bedragen en
e. de proceskosten.
[eiser] meent alsnog aanspraak te kunnen maken op de in artikel 3 van zijn arbeidsovereen-komst overeengekomen vergoeding van drie maandsalarissen en de kosten van opstal van zijn paard. [eiser] is namelijk van mening dat sprake was van een onverenigbaarheid van karakters en dus van een conflictsituatie zoals omschreven in artikel 3 van de arbeidsovereenkomst, waardoor de arbeidsovereenkomst is ontbonden. Volgens [eiser] is door de kantonrechter ten onrechte geen vergoeding toe-gekend. De kantonrechter is volgens hem ten onrechte voorbij gegaan aan het feit dat [eiser] wel degelijk zijn best heeft gedaan om aan alle wensen van zijn werkgever te voldoen doch dat hij daartoe praktisch gezien niet in staat was. Voorts heeft de kantonrechter ten onrechte geen rekening gehouden met hetgeen partijen in artikel 3 van de arbeidsovereenkomst hadden afgesproken. Daarbij heeft [eiser] nog opgemerkt dat hij het voorstel van Parmalux nimmer heeft afgewezen en dat overigens in het onderhavige geval geen sprake kan zijn van aanbod en aanvaarding, nu reeds in de arbeidsovereenkomst het aanbod is aanvaard en vastgelegd. Voorts heeft [eiser] gewezen op de uitspraak van de Hoge Raad van 2 april 2004, gepubliceerd in JAR 2004, 122.
Daarnaast meent [eiser] dat hij nog recht heeft op uitbetaling van 18 vakantiedagen, te weten 16 opgebouwde en niet-opgenomen vakantiedagen over het jaar 2004 en nog twee vakantie-dagen over het jaar 2005.
Het verweer
Parmalux betwist de vordering. Zij voert daartoe aan dat de oorzaak dat de arbeidsovereen-komst met [eiser] niet kon worden voorgezet niet was gelegen in de botsende karakters tussen [eiser] en de directeur van Parmalux, de heer [directeur gedaagde], maar was gelegen in het gebrek in functioneren van [eiser], zoals ook door de kantonrechter in de beschikking ontbinding arbeidsovereenkomst is geconcludeerd. Parmalux heeft [eiser] twee keer een voorstel gedaan, dat ruimschoots in overeenstemming was met artikel 3 van de arbeidsovereenkomst. Dit voorstel is door [eiser] niet aanvaard. Volgens Parmalux heeft de regeling in artikel 3 van de arbeidsovereenkomst betrekking op de situatie dat een arbeidsconflict ontstaat als gevolg van onverenigbaarheid van karakters, mede in verband met het feit dat het werk op privé-terrein geschiedt. In het onderhavige geval was echter daarvan geen sprake, maar sprake van ernstig disfunctioneren van [eiser]. Daarop heeft artikel 3 van de arbeidsover-eenkomst geen betrekking. Bovendien voorziet de regeling in artikel 3 van de arbeidsover-een-komst volgens Parmalux in een formele ontbindingsprocedure. Mocht [eiser] met recht nakoming van artikel 3 van de arbeidsovereenkomst gevorderd hebben, dan is Parmalux van mening dat hem slechts een vergoeding van een maandsalaris toekomt, zonder vakantie-toeslag en gratificatie.
Met betrekking tot de vakantiedagen heeft Parmalux aangevoerd dat ingevolge artikel 5 van de arbeidsovereenkomst slechts vijf vakantiedagen kunnen worden meegenomen naar het volgend jaar en dat die vakantiedagen dan vervolgens in de eerste drie maanden van dat jaar dienen te worden opgenomen. Per 1 april 2005 waren dan ook de vakantiedagen van het voorgaande jaar niet meer aan de orde. Voorts heeft Parmalux aangevoerd dat het niet juist is dat [eiser] vanaf 29 november 2004 arbeidsongeschikt is geweest. Volgens informatie van de Arbo-arts van 2 december 2004 diende [eiser] zonder urenbeperking te werken in werk waarbij zijn nek ontlast zou worden. [eiser] heeft echter zijn werkzaamheden niet hervat en zelfs geweigerd werkzaamheden voor Parmalux te verrichten.
De beoordeling van het geschil
Vergoeding ex artikel 3 van de arbeidsovereenkomst
De kantonrechter is van oordeel dat aan [eiser] geen vergoeding ex artikel 3 van de reeds ontbonden arbeidsovereenkomst meer toekomt. De kantonrechter komt tot dit oordeel, daar in artikel 3 van de arbeidsovereenkomst, zoals door [eiser] is gesteld, aan de werknemer een vergoeding wordt toegekend ingeval van een gerezen onoplosbaar arbeidsconflict ten gevolge van onverenigbaarheid van karakters en de arbeidsovereenkomst op grond daarvan wordt ontbonden. In de beschikking van 1 februari 2005 is door de kantonrechter de arbeidsovereenkomst ontbonden wegens een verstoorde arbeidsrelatie, waarbij de kanton-rechter expliciet heeft overwogen dat de oorzaak van de verstoorde arbeids-relatie is gelegen in het aan [eiser] te verwijten gebrek in zijn functioneren en niet in de onderling botsende karakters. De kantonrechter heeft geen aanleiding - mede gelet op het feit dat door partijen in de onderhavige procedure daartoe geen andere stukken of stellingen zijn ingebracht - daar thans anders over te oordelen. De kantonrechter komt dan ook tot de conclusie dat de voor-waarde voor toekenning van een vergoeding ex artikel 3 lid 1b van de arbeids-overeenkomst, zich niet voordoet en dat Parmalux derhalve niet gehouden is aan [eiser] een vergoeding te betalen. Dat voorafgaand aan de ontbindingsbeschikking door Parmalux - uit proces-econo-mische overwegingen - wel aan [eiser] een vergoeding is aangeboden, doet daar niet aan af.
De kantonrechter zal daarom de vordering van [eiser] dat aan hem alsnog een vergoeding ex artikel 3 van de arbeidsovereenkomst dient te worden toegekend, afwijzen.
Vakantiedagen
De kantonrechter is voorts van oordeel dat de vordering met betrekking tot uitbetaling van niet-opgenomen vakantiedagen dient te worden toegewezen. De kantonrechter overweegt hierbij allereerst dat naar zijn oordeel ervan uit dient te worden gegaan dat [eiser] vanaf 29 november 2004 tot aan het einde van zijn arbeidsovereenkomst ziek geweest. Tussen partijen is niet in geschil dat [eiser] zich op 29 november 2004 ziek heeft gemeld. Voor het oordeel dat [eiser] tot het einde van zijn arbeidsovereenkomst ziek is geweest, kent de kantonrechter doorslaggevende betekenis toe aan de brieven en rapportages van de Arbo-arts. Uit deze stukken blijkt nergens dat [eiser] voor het einde van zijn arbeidsovereenkomst wederom arbeidsgeschikt is verklaard. Uit de brief van de Arbo-arts van 1 februari 2005 leidt de kantonrechter af dat [eiser] tot eind januari 2005 arbeidsongeschikt is geweest.
De stelling van Parmalux dat de opgebouwde en niet-opgenomen vakantiedagen van [eiser] van het jaar 2004 op 1 april 2005 zijn komen te vervallen, gaat niet op. Met toepassing van artikel 25 Rv overweegt de kantonrechter daartoe het volgende. Ingevolge artikel 7:642 BW verjaart een rechtsvordering tot toekenning van vakantie pas door verloop van vijf jaren na de laatste dag van het kalenderjaar waarin de aanspraak is ontstaan. Van deze bepaling kan ingevolge artikel 7:645 BW niet ten nadele van de werknemer worden afgeweken. Een beding, zoals in artikel 5 van de arbeidsovereenkomst, waarbij een deel van de opgebouwde vakantieaanspraken vervalt indien dat niet voor het einde van het jaar, waarin de aanspraken zijn verworven, is opgenomen en de rest vervalt vóór 1 april van het volgende jaar, is dan ook niet rechtgeldig. Dit betekent dat de nog openstaande vakantiedagen van [eiser] uit het jaar 2004 niet zijn vervallen en alsnog door Parmalux dienen te worden uitbetaald. Nu door Parmalux niet is bestreden dat [eiser] in het jaar 2004 16 vakantiedagen en in het jaar 2005
2 vakantiedagen niet heeft opgenomen en dat per niet-opgenomen vakantiedag een bedrag van € 61,00 dient te worden uitgekeerd, ligt dit deel van de vordering voor toewijzing gereed.
De gevorderde wettelijke verhoging over de vergoeding voor niet-genoten vakantiedagen wordt afgewezen. De betaling is achterwege gebleven omdat sprake was van een verschil van inzicht omtrent de vakantieaanspraken van [eiser], zodat naar het oordeel van de kantonrechter geen sprake is van de in artikel 7:625 BW bedoelde toerekening.
De kantonrechter ziet aanleiding de proceskosten te compenseren, nu beide partijen deels in het ongelijk zijn gesteld.
Beslissing
De kantonrechter:
Veroordeelt Parmalux om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiser] te betalen €1.098,00 bruto te vermeerderen met de wettelijke rente berekend vanaf 1 februari 2005 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Wijst af hetgeen meer is dan wel mocht zijn gevorderd.
Verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.J.P. Veenhof en uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum.