ECLI:NL:RBHAA:2005:AU6303

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
10 november 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
Awb 05-5879
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • F.F.W. Brouwer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening tegen handhaving bouw- en monumentenvergunning voor gebruikersruimte Brijder-stichting

In deze zaak hebben omwonenden van het pand aan het Spaarne 106 in Haarlem een verzoek ingediend om handhavend op te treden tegen de realisatie van een gebruikersruimte voor harddrugsverslaafden door de Brijder-stichting, zonder de vereiste bouw- en monumentenvergunning. De gemeente Haarlem heeft dit verzoek afgewezen, waarop de omwonenden bezwaar maakten en een voorlopige voorziening vroegen. De voorzieningenrechter heeft op 10 november 2005 de zaak behandeld. Tijdens de zitting is gebleken dat de Brijder-stichting inmiddels de benodigde vergunningen had aangevraagd, wat de voorzieningenrechter deed concluderen dat er mogelijk uitzicht op legalisatie was. De voorzieningenrechter overwoog dat het bestreden besluit van de gemeente als een besluit in de zin van de Awb moet worden beschouwd, en dat de gemeente in beginsel verplicht is om handhavend op te treden bij overtredingen van de wet, tenzij er bijzondere omstandigheden zijn die dit verhinderen. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de verbouwing zonder vergunning heeft plaatsgevonden, maar dat er geen sprake was van strijdig gebruik van de gebruikersruimte met het bestemmingsplan. Gelet op de omstandigheden en de aard van de overtreding, heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat het verzoek om een voorlopige voorziening niet toewijsbaar was. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen en geen proceskostenveroordeling uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 05 - 5879
uitspraak van de voorzieningenrechter van 10 november 2005
in de zaak van:
[verzoekers],
wonende te [woonplaats],
verzoekers,
gemachtigde: mr. A. Nijboer, advocaat te Amsterdam,
tegen:
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlem,
verweerder,
derde partij,
de stichting Brijder Verslavingszorg,
gevestigd te Haarlem.
1.Procesverloop
Bij besluit van 1 november 2005 heeft verweerder besloten vooralsnog niet handhavend op te treden tegen de verbouwing van het pand aan het Spaarne 106 (hierna: het pand) zonder de benodigde monumenten- en bouwvergunning.
Tegen dit besluit hebben verzoekers bij brief van 7 november 2005 bezwaar gemaakt. Bij brief van diezelfde datum is tevens verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het verzoek is behandeld ter zitting van 9 november 2005, alwaar [verzoeker] in persoon is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde mr. Nijboer, voornoemd. Namens verweerder is mr. M.E. Biezenaar, advocaat te Haarlem, verschenen. Voorts is namens de derde partij mr. O.H. Minjon, advocaat te Alkmaar, verschenen.
2. Overwegingen
2.1 Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Daarbij gaat het om een afweging van belangen van de verzoekende partij bij een onverwijlde voorziening tegen het belang dat is gemoeid met onmiddellijke uitvoering van het besluit. Voorzover deze toetsing een beoordeling van de hoofdzaak meebrengt, is dat oordeel voorlopig van aard.
2.2 De voorzieningenrechter stelt voorop dat het bestreden besluit beschouwd dient te worden als een besluit in de zin van artikel 1:3 Awb nu het een weigering om voorshands handhavend op te treden betreft.
2.3 Voorts gaat de voorzieningenrechter uit van de volgende feiten.
2.4 Sinds 1994 is in het pand een inloopcentrum en methadonuitgiftepunt van de Stichting Brijder Verslavingszorg (hierna: de Brijder-stichting) gevestigd. Het pand ligt op ongeveer 25 meter afstand van het aan verzoekers in eigendom toebehorende pand aan de [adres] alwaar verzoekers wonen en tevens het door verzoekers beheerde restaurant is gevestigd. Het pand aan de [adres] dat eveneens in eigendom aan verzoekers toebehoort, ligt op ongeveer 35 meter afstand van het pand.
2.5 Het pand is onlangs intern verbouwd in die zin dat, in aanvulling op het inloopcentrum en het methadonuitgiftepunt, inpandig een gebruikersruimte voor harddrugsverslaafden is gerealiseerd.
2.6 Bij brief van 12 oktober 2005 hebben verzoekers verweerder verzocht om handhavend op te treden tegen het zonder de wettelijk vereiste bouw- en monumentenvergunning realiseren van een gebruikersruimte voor harddrugsverslaafden in het pand.
2.7 Bij besluit van 1 november 2005 heeft verweerder besloten - ondanks dat de verbouwingswerkzaamheden aan het pand bouw- en monumentvergunningplichtig zijn en deze vergunningen ten tijde van het nemen van het besluit nog niet aangevraagd zijn - vooralsnog niet handhavend op te treden en de Brijder-stichting een termijn van een maand te geven om alsnog de benodigde vergunningen aan te vragen. Daarbij heeft verweerder overwogen dat de vestiging van een gebruikersruimte niet strijdig is met het vigerende bestemmingsplan en de Rijksdienst voor de Monumentenzorg in een eerder stadium heeft aangegeven positief te staan tegenover de verbouwing.
2.8 Ter zitting is gebleken dat het verzoek om handhaving van verzoekers tevens ziet op het gebruik van de gerealiseerde gebruikersruimte in strijd met het vigerende bestemmingsplan. Verweerder heeft aangegeven er geen bezwaar tegen te hebben het handhavingsverzoek als zodanig op te vatten.
2.9 De geplande opening van de gebruikersruimte is op 10 november 2005.
2.10 De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
2.11 Ingevolge artikel 40, eerste lid, Woningwet (hierna: Ww) is het verboden te bouwen zonder of in afwijking van een vergunning van burgemeester en wethouders.
2.12 Artikel 5:21 Awb luidt:
Onder bestuursdwang wordt verstaan: het door feitelijk handelen door of vanwege een bestuursorgaan optreden tegen hetgeen in strijd met bij of krachtens enig wettelijk voorschrift gestelde verplichtingen is of wordt gedaan, gehouden of nagelaten.
Artikel 5:22 Awb luidt:
De bevoegdheid tot toepassing van bestuursdwang bestaat slechts indien zij bij of krachtens de wet is toegekend.
Artikel 125, eerste lid, Gemeentewet luidt:
Het gemeentebestuur is bevoegd tot toepassing van bestuursdwang.
2.13 In geval van overtreding van een wettelijk voorschrift zal, gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag niet van het bestuursorgaan worden gevergd dit te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet uitzicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie dient te worden afgezien.
2.14 Partijen zijn verdeeld over de vraag of het gebruik van de gebruikersruimte in strijd is met het bestemmingsplan. Krachtens het als bestemmingsplan geldende Stadsvernieuwingsplan 'Oude Stad', rust op het pand de bestemming "Centrumvoorziening b". Uit artikel 68 van de bij dit plan behorende voorschriften volgt dat binnen "Centrumvoorzieningen b" onder meer maatschappelijke voorzieningen toegestaan zijn. Zoals hiervoor reeds beschreven, ziet de verbouwing van het pand op de realisering van een gebruikersruimte voor harddrugsverslaafden. Gelet op dit beoogd gebruik van de verbouwde ruimte, welk gebruik naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter beschouwd kan worden als een maatschappelijke voorziening, acht deze het standpunt van verweerder - dat geen sprake is van gebruik strijdig met het bestemmingsplan - voorshands niet onjuist.
2.15 Niet in geschil is dat de Brijder-stichting de verbouwingswerkzaamheden zonder de benodigde bouwvergunning heeft uitgevoerd, hetgeen in ieder geval een overtreding van artikel 40, eerste lid, Ww inhoudt. Derhalve zal verweerder - gelet op de hiervoor onder 2.13 weergegeven 'beginselplicht' - in de regel gebruik moeten maken van de bevoegdheid handhavend op te treden, tenzij er concreet uitzicht is op legalisatie. Aldus dient de vraag beantwoord te worden of er in onderhavige situatie concreet uitzicht op legalisatie is. De voorzieningenrechter is voorshands van oordeel dat er naar verwachting ten tijde van het nemen van de beslissing op bezwaar concreet uitzicht zal zijn op legalisatie, nu - zoals ter zitting is gebleken - de Brijder-stichting de benodigde bouw- en monumentenvergunning inmiddels heeft aangevraagd en - gelet op hetgeen hiervoor onder 2.14 over het bestemmingsplan is overwogen alsmede gelet op de aard van de bouwwerkzaamheden, zoals deze ter zitting is toegelicht - de verwachting van verweerder dat de gevraagde vergunningen zullen worden verleend, reëel te noemen is.
2.16 Met betrekking tot de tweede grond die door verzoekers ter zitting aan het verzoek tot handhaving ten grondslag is gelegd, te weten het gebruik van de gerealiseerde gebruikersruimte in strijd met het bestemmingsplan, verwijst de voorzieningenrechter naar hetgeen onder 2.14 reeds is overwogen. Aldaar is immers reeds overwogen dat de voorzieningenrechter het standpunt van verweerder dat geen sprake is van strijdig gebruik - gelet op het gebruik van de gebruikersruimte en de bestemming die op het pand krachtens het Stadsvernieuwingsplan 'Oude Stad' rust - voorshands niet onjuist acht.
2.17 Gelet op het vorenoverwogene verwacht de voorzieningenrechter, op grond van de thans beschikbare gegevens, dat bij de beslissing op bezwaar het primaire besluit van verweerder van 1 november 2005 op zichzelf de rechtmatigheidstoetsing zal kunnen doorstaan.
2.18 De vraag die voorts beantwoording behoeft, is of er - na afweging van de betrokken belangen - desondanks grond is om thans aan verweerder de - gelet op het karakter van onderhavige procedure - vergaande opdracht te geven alsnog handhavend op te treden, zoals is gevraagd door verzoekers. In dit verband is door verzoekers aangevoerd dat nu de opening van de gebruikersruimte op 10 november 2005 gepland staat en de beslissing op bezwaar nog geruime tijd op zich zal laten wachten, de loop naar de gebruikersruimte die door de ingebruikname van die ruimte zal ontstaan, moeilijk terug te draaien zal zijn. De voorzieningenrechter overweegt dienaangaande dat deze door verzoekers bedoelde consequentie niet zonder meer als een onomkeerbaar gegeven hoeft te worden beschouwd. Reeds daarom komt de gevraagde voorziening, vooral vanwege het verstrekkende karakter daarvan, niet voor toewijzing in aanmerking. Daarbij is tevens overwogen dat bij deze afweging mede de begrenzing moet worden betrokken, welke voortvloeit uit de aard van de gewraakte overtreding, te weten een zonder vergunning gerealiseerde interne verbouwing van een betrekkelijk geringe omvang en de daaruit voortvloeiende consequenties. Het zou onjuist zijn om deze begrenzing uit het oog te verliezen en alle reeds bestaande van gemeentewege toegestane activiteiten in het pand bij de afweging te betrekken.
2.19 Gelet op het voorgaande bestaat geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening. Het verzoek daartoe wordt derhalve afgewezen.
2.20 Voor een proceskostenveroordeling zijn geen termen aanwezig.
3. Beslissing
De voorzieningenrechter:
wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.F.W. Brouwer, voorzieningenrechter, en op 10 november 2005 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. R. van der Heijden, griffier.
afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.