ECLI:NL:RBHAA:2005:AU5818

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
8 november 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
05/479
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Teruggaaf van douanerechten bij vernietiging onder douanetoezicht

In deze zaak heeft de Rechtbank Haarlem op 8 november 2005 uitspraak gedaan in een geschil tussen X B.V. en de inspecteur van de Belastingdienst/Douane over de teruggaaf van douanerechten. Eiseres, X B.V., had op 21 januari 2004 een verzoek ingediend om teruggaaf van invoerrechten voor goederen die onder ambtelijk toezicht waren vernietigd. De inspecteur heeft dit verzoek afgewezen, wat leidde tot een beroepsprocedure. De rechtbank oordeelde dat de bepalingen in het Communautair Douanewetboek (CDW) en de Uitvoeringsverordening CDW (UCDW) niet de mogelijkheid bieden om teruggaaf te verlenen voor goederen die onder douanetoezicht zijn vernietigd. De rechtbank stelde vast dat de opsomming van douaneregelingen in artikel 128 CDW niet uitputtend is en dat er geen grond is voor de stelling van eiseres dat er gerechtvaardigd vertrouwen is gewekt dat vernietiging onder douanetoezicht recht zou geven op teruggaaf van douanerechten. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en legde de proceskosten bij de verweerder. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof te Amsterdam of beroep in cassatie bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht, meervoudige douanekamer
Registratienummer: AWB 05/479
Uitspraakdatum: 8 november 2005
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 26 Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen
X B.V.,
gevestigd en kantoorhoudende
te Z, eiseres,
gemachtigde mr. A.
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Douane P,
verweerder.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Eiseres heeft op 21 januari 2004 een (aanvullend) verzoek ingediend om teruggaaf van rechten bij invoer betreffende het tweede en derde kwartaal 2003 in het kader van de aan haar verleende vergunning actieve veredeling terugbetaling.
1.2. Verweerder heeft bij besluit van 11 maart 2004 het verzoek om teruggaaf afgewezen. Na daartegen gemaakt bezwaar heeft verweerder bij de uitspraak op bezwaar van 26 januari 2005 het besluit gehandhaafd. Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld, door de rechtbank ontvangen op 17 februari 2005. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
1.3. Ter zitting van 12 september 2005 verschenen namens eiseres B en C, alsmede A en D. Namens verweerder is E verschenen.
1.4. Eiseres heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan de wederpartij. De rechtbank rekent deze pleitnota tot de stukken van het geding.
1.5. De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek ter zitting gesloten.
2. De feiten
2.1. Aan eiseres is per 1 mei 2003 een vergunning actieve veredeling met het terugbetalingssysteem (hierna: ‘vergunning AVT’) verleend. De vergunning is verleend voor de vervaardiging van sigaretten, rooktabak en geëxpandeerde rooktabak uit ruwe tabak en mengsels van reukstoffen. Onder de werking van de vergunning wordt, onder voorwaarden, teruggaaf van bij invoer betaalde douanerechten verleend met betrekking tot de genoemde veredelingsproducten en tabaksstof.
1.2. Op 19 november 2003 is teruggaaf verzocht van een bedrag ad € a aan douanerechten, met betrekking tot het tweede en derde kwartaal 2003. Bij dit verzoek is geen teruggaaf verzocht van douanerechten met betrekking tot onder ambtelijk toezicht vernietigde goederen.
1.3. In het hiervoor onder 1.1. aangehaalde aanvullende verzoek is teruggaaf verzocht van het bedrag van € b. Het aanvullende verzoek heeft betrekking op door eiseres onder ambtelijk toezicht vernietigde sigaretten, ruwe tabak, halffabrikaten en gereed product.
3. Het geschil
3.1. In geschil is of het onder de vergunning AVT mogelijk is teruggaaf te krijgen van douanerechten betaald voor de invoer van goederen die vervolgens onder ambtelijk toezicht vernietigd worden.
3.2. Eiseres is van oordeel dat deze vraag bevestigend moet worden beantwoord. De verweerder is de opvatting toegedaan dat de artikelen 114 en 128 van het Communautair Douanewetboek (hierna: CDW) zich daartegen verzetten.
3.3. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.
3.4. Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vernietiging van de beschikking en tot teruggaaf van € b. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
4. Beoordeling van het geschil
4.1. Op grond van artikel 114, eerste lid, aanhef en onderdeel b, CDW kunnen de voor de in het vrije verkeer gebrachte goederen geldende rechten bij invoer worden terugbetaald of kwijtgescholden, indien deze goederen in de vorm van veredelingsprodukten uit het douanegebied van de Gemeenschap worden uitgevoerd.
4.2. Op grond van artikel 128 CDW kan de vergunninghouder om terugbetaling of kwijtschelding van de invoerrechten verzoeken indien hij, naar oordeel van de douaneautoriteiten, voldoende aantoont dat de met toepassing van het terugbetalingssysteem in het vrije verkeer gebrachte invoergoederen in de vorm van veredelingsprodukten of in die van goederen in ongewijzigde staat:
— hetzij zijn uitgevoerd,
— hetzij, met het oog op latere wederuitvoer, onder de regeling douanevervoer,
de douane-entrepotregeling, de regeling tijdelijke invoer of de regeling actieve veredeling — schorsingssysteem — dan wel in een vrije zone of in een vrij entrepot zijn geplaatst, mits voor het overige aan alle voorwaarden voor de toepassing van de regeling is voldaan.
4.3. De rechtbank acht geen grond aanwezig voor de stelling van eiseres dat terugbetaling of kwijtschelding van douanerechten ook zou moeten plaatsvinden wanneer goederen de douanebestemming ‘vernietiging onder douanetoezicht’ hebben gekregen. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit de tekst van artikel 128 van het CDW, noch uit enig andere bepaling van de Uitvoeringsverordening CDW (hierna: UCDW) dat de in artikel 128 van het CDW genoemde opsomming van douaneregelingen niet uitputtend zou zijn.
4.4. Bij de regeling actieve veredeling met het schorsingssysteem worden goederen vrij van douanerechten binnen het grondgebied van de Gemeenschap gebracht om te worden be- of verwerkt, waarna de veredelde producten weer geëxporteerd worden. Deze veredelde producten gelden dan formeel nog steeds als niet-communautaire goederen, als bedoeld in artikel 4, achtste lid, van het CDW.
Bij de regeling actieve veredeling met het terugbetalingssysteem worden goederen met betaling van douanerechten in het vrije verkeer gebracht. Eerst na de be- of verwerking kunnen reeds betaalde rechten worden teruggevraagd, indien en voorzover de goederen of de producten waarin zij zijn opgegaan worden uitgevoerd (of onder een met uitvoer gelijkgestelde douaneregeling worden geplaatst). Op grond van artikel 4, zevende lid, tweede en derde streepje, van het CDW gelden de veredelde producten als communautaire goederen en verliezen zij deze status bij uitvoer uit de Gemeenschap. Uit het systeem van artikel 128 van het CDW volgt dat eveneens als uitvoer van goederen uit de Gemeenschap kan gelden: het (na de actieve veredeling) plaatsen van de veredelde producten onder bepaalde douaneregelingen met het oog op latere uitvoer. Hiertoe zijn aangewezen: de regeling douanevervoer, de douane-entrepotregeling, de regeling tijdelijke invoer of de regeling actieve veredeling met het schorsingssysteem en de vrije zone of het vrij entrepot, doch een en ander onder de voorwaarde dat desbetreffende douaneregeling wordt toegepast met het oog op latere uitvoer. Uit de wetsystematiek volgt eveneens dat, indien de onder het terugbetalingssysteem veredelde producten niet worden uitgevoerd maar worden vernietigd - al dan niet onder douanetoezicht -, dit nooit met het oog op latere uitvoer kan zijn geschied en er derhalve geen reden is om met betrekking tot deze vernietigde goederen teruggaaf van invoerrecht te verlenen. Hieruit volgt dat het niet de bedoeling van de Gemeenschapswetgever kan zijn geweest teruggaaf te verlenen buiten de situaties genoemd in artikel 128 van het CDW.
4.5. Het feit dat artikel 520 UCDW in het kader van de aanzuivering van de economische douaneregelingen melding maakt van vernietiging of onherroepelijk verlies van onder de regeling AVT geplaatste goederen, biedt geen aanknopingspunt voor de stelling dat ook artikel 128 CDW in die zin dient te worden aangevuld. Artikel 520 UCDW maakt immers deel uit van onderafdeling 6, behorend tot hoofdstuk 1 “Basisbepalingen die verschillende regelingen gemeen hebben” van titel III “De economische douaneregelingen”. De bewoordingen en strekking van artikel 520 UCDW zijn van algemene aard en gelden alleen in het kader van de bewijsregeling in geval van vernietiging of onherroepelijk verlies van goederen die onder een economische douaneregeling zijn geplaatst. Een verdere oprekking van de betekenis van artikel 520 UCDW komt in strijd met de systematiek van de Gemeenschapswetgeving.
4.6. Evenmin kan het feit dat artikel 544 UCDW melding maakt van verwijdering van goederen waarvan de vernietiging onder douanetoezicht om milieuredenen verboden is, leiden tot het oordeel dat vernietiging van goederen onder douanetoezicht geacht moet worden met uitvoer gelijk te worden gesteld als bedoeld in artikel 128 van het CDW. Voor dit oordeel is evenmin een aanknopingspunt te vinden in de gemeenschapswetgeving.
4.7. Voorts oordeelt de rechtbank dat er geen grond is voor de stelling van eiseres dat bij haar het gerechtvaardigde vertrouwen zou zijn gewekt dat ook voor ingevoerde goederen betaalde douanerechten, welke vervolgens onder douanetoezicht vernietigd worden, in aanmerking zouden komen voor teruggaaf of kwijtschelding. Vooropgesteld moet worden dat volgens vaste jurisprudentie een belastingplichtige zich in het algemeen alleen in het licht en op basis van artikel 220, tweede lid, onderdeel b, van het CDW, onder voorwaarden, kan beroepen op het bij haar gewekte vertrouwen. Uit de aan eiseres verstrekte vergunning blijkt dat hetgeen verweerder met betrekking tot de vernietiging onder douanetoezicht heeft gesteld, van algemene aard is. Daarbij geldt dat, zoals verweerder ter zitting heeft opgemerkt, de vergunningen niet geheel op alle punten zijn toegespitst op de vergunninghouder, maar dat de vergunning ook algemene informatie bevat. Informatie over de vraag waar een vergunninghouder in het algemeen een vernietiging onder douanetoezicht dient aan te melden, kan als een dergelijk algemeen voorbeeld gelden.
Voorts geldt, zoals verweerder ter zitting heeft uitgelegd, dat het noemen van het onder douanetoezicht vernietigen van goederen in de werkafspraken bij de vergunning AVT ook in het algemeen van belang is voor de fiscale behandeling van de producten genoemd in de vergunning AVT, aangezien het hier accijnsgoederen betreft. Desbetreffende passage in de vergunning AVT kan daarom niet tot het oordeel leiden dat eiseres erop mocht vertrouwen dat vernietiging van goederen onder douanetoezicht zou leiden tot teruggaaf van invoerrechten.
4.8. De rechtbank volgt eiseres in haar betoog dat in het Handboek douane, onder 22.1.1. (aanzuivering), een onjuiste terminologie is gebruikt, waar gesproken wordt over ‘douanebestemming’ in plaats van ‘douaneregeling’. De rechtbank acht dit punt echter van ondergeschikt belang en acht niet aannemelijk dat bij eiseres door deze omissie het in dit kader te rechtvaardigen vertrouwen zou zijn gewekt dat voor onder de regeling AVT ingevoerde goederen betaalde douanerechten, welke goederen vervolgens onder douanetoezicht vernietigd worden, een recht op terugbetaling zou bestaan.
4.9. Gezien de hiervoor onder 4.1 tot en met 4.6 reeds gegeven uitleg van de bepalingen van het CDW en UCDW, ziet de rechtbank geen reden om prejudiciële vragen te stellen aan het Hof van Justitie te Luxemburg, zoals verzocht door eiseres.
5. Proceskosten
Nu het gelijk aan de zijde van de verweerder is, acht de rechtbank geen termen aanwezig voor het uitspreken van een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb.
6. Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is vastgesteld door mr. E. Polak, voorzitter en mrs. G.W.S. de Groot en A. van Dongen, leden. De beslissing is op 8 november 2005 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. V.M. Maat, griffier.
De griffier: De voorzitter:
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum:
- hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (douanekamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam; dan wel
- beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag, mits de wederpartij daarmee schriftelijk instemt.
N.B. Bij het bestuursorgaan berust de bevoegdheid tot het instellen van beroep in cassatie niet bij de ambtenaar die de procedure voor de rechtbank heeft gevoerd.
Bij het instellen van hoger beroep dan wel beroep in cassatie dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie.
Bij het instellen van beroep in cassatie dient daarnaast in acht te worden genomen dat bij het beroepschrift een schriftelijke verklaring van de wederpartij wordt gevoegd, inhoudende dat wordt ingestemd met het instellen van beroep in cassatie tegen de uitspraak van de rechtbank.