ECLI:NL:RBHAA:2005:AU4697

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
20 oktober 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
15/635373-05
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • mr. Grosheide
  • mrs. Goedhuis-Visser
  • mr. Van den Bos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zuidpier; geen doodslag; voorwaardelijk opzet op zwaar lichamelijk letsel; causaal verband tussen gedraging verdachte en overlijden slachtoffer

In deze zaak heeft de Rechtbank Haarlem op 20 oktober 2005 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van het opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan meerdere slachtoffers, met als gevolg de dood van één van hen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 29 mei 2005 in IJmuiden, tijdens een feest in het strandpaviljoen Zuidpier, met grote kracht een vuistslag heeft uitgedeeld aan [slachtoffer 1], waardoor deze op zijn achterhoofd op de grond viel en later overleed aan de gevolgen van ernstig hersenletsel. De rechtbank oordeelde dat de val en de daaropvolgende verwondingen aan [slachtoffer 1] redelijkerwijs aan de verdachte konden worden toegerekend, ondanks het verweer van de verdediging dat de dood niet voorzienbaar was en dat er mogelijk andere oorzaken waren voor het letsel. De rechtbank verwierp dit verweer en concludeerde dat de verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel zou toebrengen.

Daarnaast werd de verdachte ook beschuldigd van het toebrengen van letsel aan [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3]. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de primair ten laste gelegde feiten, maar achtte de subsidiaire feiten bewezen. De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf van zes jaar op, waarbij rekening werd gehouden met de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers en hun nabestaanden. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan ernstige geweldsmisdrijven en dat zijn handelen de rechtsorde ernstig had geschokt. De vorderingen van de benadeelde partijen werden gedeeltelijk toegewezen, en de rechtbank legde schadevergoedingsmaatregelen op aan de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
SECTOR STRAFRECHT
MEERVOUDIGE STRAFKAMER
Parketnummer: 15/635373-05
Uitspraakdatum: 20 oktober 2005
Tegenspraak
VERKORT STRAFVONNIS (art. 138b Sv)
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 6 oktober 2005 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats],
thans gedetineerd in P.I. Noord Holland Noord, Unit Zuyder Bos te Heerhugowaard.
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat
1.
PRIMAIR:
hij op of omstreeks 29 mei 2005 te IJmuiden, gemeente Velsen, opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet (met grote kracht) (met gebalde vuist) in/op/tegen het oog, althans het gezicht en/of het hoofd van die [slachtoffer 1] geslagen en/of gestompt (waardoor die [slachtoffer 1] (op zijn (achter)hoofd) op de grond is gevallen), tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 1] is overleden;
SUBSIDIAIR:
hij op of omstreeks 29 mei 2005 te IJmuiden, gemeente Velsen, aan een persoon genaamd [slachtoffer 1], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (te weten ernstig hersenletsel), heeft toegebracht, door opzettelijk (met grote kracht) (met gebalde vuist) in/op/tegen het oog, althans het gezicht en/of het hoofd van die [slachtoffer 1] te slaan en/of te stompen (waardoor die [slachtoffer 1] op zijn (achter)hoofd op de grond is gevallen), terwijl het feit de dood tengevolge heeft gehad;
MEER SUBSIDIAIR:
hij op of omstreeks 29 mei 2005 te IJmuiden, gemeente Velsen, opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer 1]), (met grote kracht) (met gebalde vuist) in/op/tegen het oog, althans het gezicht en/of het hoofd van die [slachtoffer 1] te slaan en/of te stompen (waardoor die [slachtoffer 1] op zijn (achter)hoofd op de grond is gevallen), tengevolge waarvan deze is overleden;
2.
PRIMAIR:
hij op of omstreeks 29 mei 2005 te IJmuiden, gemeente Velsen, aan een persoon genaamd [slachtoffer 2], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (blijvend neusletsel en/of voortdurende hoofdpijn (op plaats waar die [slachtoffer 2] is geslagen) en/of moeite om bepaalde dingen te onthouden), heeft toegebracht, door deze opzettelijk (met kracht) (met gebalde vuist) op/tegen de neus, althans het gezicht te slaan en/of te stompen;
SUBSIDIAIR:
hij op of omstreeks 29 mei 2005 te IJmuiden, gemeente Velsen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer 2], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet (met kracht) (met gebalde vuist) op/tegen de neus, althans het gezicht van die [slachtoffer 2] heeft geslagen en/of gestompt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3.
PRIMAIR:
hij op of omstreeks 29 mei 2005 te IJmuiden, gemeente Velsen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, aan een persoon genaamd [slachto[slachtoffer 3], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet (met een stoel) op/tegen de rug, althans het lichaam van die [slachtoffer 3] heeft/hebben geslagen en/of (vervolgens) (met kracht) op/tegen het hoofd en/of gezicht van die [slachtoffer 3] heeft/hebben geslagen en/of gestompt (waardoor die [slachtoffer 3] op de grond viel) en/of (vervolgens) (terwijl die [slachtoffer 3] op de grond lag) een of meermalen (met kracht) op/tegen het lichaam heeft/hebben getrapt en/of geschopt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
SUBSIDIAIR:
hij op of omstreeks 29 mei 2005 te IJmuiden, gemeente Velsen, met een ander of anderen, op een voor het publiek toegankelijke plaats of in een voor het publiek toegankelijke ruimte, te weten strandpaviljoen Zuidpier, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 3], welk geweld bestond uit het (met een stoel) op/tegen de rug, althans het lichaam van die [slachtoffer 3] slaan en/of (vervolgens) (met kracht) op/tegen het hoofd en/of gezicht van die [slachtoffer 3] slaan en/of stompen (waardoor die [slachtoffer 3] op de grond viel) en/of (vervolgens) (terwijl die [slachtoffer 3] op de grond lag) een of meermalen (met kracht) op/tegen het lichaam trappen en/of schoppen.
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Bewijs
Vrijspraak ten aanzien van feit 1 primair
De rechtbank is van oordeel dat niet kan worden bewezen dat verdachte [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven heeft beroofd, zodat verdachte van het onder 1 primair ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken. Allereerst is niet gebleken dat verdachte beoogd heeft het slachtoffer het leven te benemen. Evenmin is komen vast te staan dat verdachte voorwaardelijk opzet op de dood van het slachtoffer heeft gehad. In dat verband wordt overwogen dat de kans dat het slachtoffer als gevolg van één enkele (harde) vuistslag zou overlijden, naar algemene ervaringsregels, niet aanmerkelijk te noemen is.
Bewijsoverweging ten aanzien van feit 1 subsidiair
Naar het oordeel van de rechtbank was de kans dat verdachte [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel zou toebrengen wel degelijk aanmerkelijk. Verdachte, die training in kickboksen heeft gehad, moet als geen ander op de hoogte zijn geweest van de mogelijke gevolgen van een harde vuistslag tegen het hoofd. Blijkens zijn verklaring ter zitting was hij zich daarvan ook terdege bewust, maar paste hij de vaardigheden en technieken die hij tijdens het kickboksen had opgedaan ook buiten de sportschool toe. Er zijn getuigenissen dat verdachte ook het slachtoffer als een bokser heeft geslagen en daarbij zijn volle lichaamsgewicht heeft ingezet. Daar komt nog bij dat verschillende getuigen hebben verklaard dat het slachtoffer zich niet kon verweren daar hij de klap in het geheel niet kon verwachten.
Gelet op al het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij [slachtoffer 1], door hem hard met zijn vuist tegen het hoofd te slaan, zwaar lichamelijk letsel zou toebrengen.
Bewijsverweer ten aanzien van feit 1 subsidiair
De raadsman van verdachte heeft aangevoerd dat verdachte niet heeft kunnen voorzien dat één enkele klap tot de dood van [slachtoffer 1] zou leiden, zodat causaal verband tussen verdachtes gedraging en het overlijden van het slachtoffer ontbreekt. Hij heeft er in dit verband op gewezen dat het volgens de deskundigen slechts zelden voorkomt dat iemand na een enkele klap overlijdt en dan nog alleen bij een bijzondere samenloop van omstandigheden.
Volgens de verdediging ontbreekt causaal verband ook daarom, omdat er verschillende aanwijzingen zijn dat het slachtoffer, nadat hij door verdachte was geslagen, nog door een ander tegen het hoofd is geschopt. Naar het oordeel van de raadsman is de mate van onzekerheid over het ontstaan van het hersenletsel van het slachtoffer zo groot, dat tussen de klap en de uiteindelijke gevolgen geen causaal verband te leggen is.
Een en ander dient er volgens de raadsman toe te leiden dat verdachte van de strafverzwarende omstandigheid ‘de dood ten gevolge gevolg hebbend’ dient te worden vrijgesproken.
De rechtbank verwerpt dit verweer. Allereerst zijn er geen overtuigende aanwijzingen dat het letsel waaraan [slachtoffer 1] is overleden (nog) een andere oorzaak had dan de klap van verdachte en – als gevolg van die klap – de val van het slachtoffer op de grond. Van de tientallen getuigen die zijn gehoord, is er slechts één getuige die heeft verklaard dat zij een andere persoon tegen het hoofd van het slachtoffer heeft zien schoppen. Deze verklaring wordt niet ondersteund door andere ooggetuigen. Bovendien verklaart getuige [getuige 1] dat zij vanaf het moment dat zij het slachtoffer zag vallen, constant zicht heeft gehad op zijn hoofd en bovenlichaam, en dat zij vanaf dat moment niemand tegen het hoofd van [slachtoffer 1] heeft zien schoppen.
In zijn sectieverslag van 31 augustus 2005 concludeert patholoog Van de Goot dat het intreden van de dood van [slachtoffer 1] het gevolg was van ernstig schedel hersenletsel. Blijkens zijn rapportage waren de letsels het gevolg van inwerking van hevig uitwendig botsend mechanisch geweld. In zijn brief van 20 september 2005 bevestigt de patholoog dat de letsels zouden kunnen worden verklaard door één klap en één val.
De getuige-deskundige Kubat heeft bij de rechter-commissaris weliswaar verklaard dat de geconstateerde beschadigingen van de hersenen beter passen bij geweld vanaf links of rechts dan bij geweld voor/achterwaarts, maar sluit dergelijk geweld als oorzaak van het geconstateerde letsel niet uit. Het zou volgens dr. Kubat dan moeten gaan om heftig geweld, bijvoorbeeld een bokserslag of een krachtige slag aan de voorkant.
Dat nu komt overeen met hetgeen vele getuigen zeggen te hebben gezien: namelijk dat verdachte het slachtoffer met de blote vuist, met kracht recht in het gezicht geslagen heeft, als gevolg waarvan het slachtoffer steil achterover met zijn hoofd op de grond gevallen is.
Het vorenstaande brengt de rechtbank tot de conclusie dat de val op de grond, de schedelbreuk, het hersenletsel en het daaropvolgende overlijden van [slachtoffer 1] redelijkerwijs als gevolg van de vuistslag aan verdachte moet worden toegerekend. Daarbij is niet beslissend of de preciese gevolgen van de klap voor verdachte voorzienbaar zijn geweest.
Vrijspraak ten aanzien van feit 2 primair
De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte het slachtoffer [slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht. Mitsdien moet verdachte van het onder 2 primair ten laste gelegde worden vrijgesproken. De rechtbank wijst in dit verband op de verklaring van getuige [getuige 2], inhoudende dat [slachtoffer 2] eerder op de avond klappen heeft gekregen, dus voorafgaand aan het tenlastegelegde feit. Voorts wordt gewezen op verklaringen van het slachtoffer zelf. Daaruit valt niet alleen af te leiden dat het slachtoffer op meerdere plaatsen op zijn hoofd gewond was en, naar het de rechtbank voorkomt, dus op meerdere plaatsen is geschopt of geslagen, maar ook dat hij al eerder op de avond bij een vechtpartij een bloedneus had opgelopen. Aldus valt niet vast te stellen welke van de in de tenlastelegging vermelde verwondingen is veroorzaakt door de klap waarvoor verdachte thans terechtstaat. Causaal verband tussen die klap en het letsel kan daarom niet worden aangenomen.
Bewijsoverweging ten aanzien van feit 2 subsidiair
Aangezien uit verschillende getuigenverklaringen blijkt dat verdachte [slachtoffer 2] met gebalde vuist, en met kracht tegen het hoofd geslagen heeft, moet het ervoor worden gehouden dat verdachte ook ten aanzien van [slachtoffer 2], wel het voorwaardelijk opzet op zwaar lichamelijk letsel heeft gehad. Verwezen wordt in dit verband naar hetgeen hiervoor (bewijsoverweging t.a.v. feit 1 subsidiair) is overwogen.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1 subsidiair, 2 subsidiair en 3 primair tenlastegelegde feiten heeft begaan in dier voege dat
1.
SUBSIDIAIR:
hij op 29 mei 2005 te IJmuiden, gemeente Velsen, aan een persoon genaamd [slachtoffer 1], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten ernstig hersenletsel, heeft toegebracht, door opzettelijk met grote kracht met gebalde vuist tegen het gezicht van die [slachtoffer 1] te slaan, waardoor die [slachtoffer 1] op zijn achterhoofd op de grond is gevallen, terwijl het feit de dood tengevolge heeft gehad;
2.
SUBSIDIAIR:
hij op 29 mei 2005 te IJmuiden, gemeente Velsen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer 2], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met kracht met gebalde vuist tegen het gezicht van die [slachtoffer 2] heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3.
PRIMAIR:
hij op 29 mei 2005 te IJmuiden, gemeente Velsen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen aan een persoon genaamd [slachtoffer 3] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, hij en/of een van zijn mededaders met dat opzet met kracht tegen het hoofd en/of gezicht van die [slachtoffer 3] heeft/hebben geslagen, waardoor die [slachtoffer 3] op de grond viel, en vervolgens terwijl die [slachtoffer 3] op de grond lag meermalen tegen het lichaam heeft/hebben getrapt en/of geschopt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Voor zover in de bewezenverklaarde tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan verdachte onder 1 subsidiair, 2 subsidiair en 3 primair meer of anders is tenlastegelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
4. Strafbaarheid van de feiten
Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1 subsidiair:
zware mishandeling, terwijl het feit de dood tot gevolg heeft;
feit 2 subsidiair:
poging tot zware mishandeling;
feit 3 primair:
medeplegen van poging tot zware mishandeling.
5. Strafbaarheid van verdachte
Wat betreft het onder 3 tenlastegelegde feit heeft de raadsman een beroep gedaan op noodweerexces. Hij heeft hiertoe – kort en zakelijk weergegeven – het volgende aangevoerd. Toen verdachte met [slachtoffer 3] in gevecht raakte, verkeerde hij in een hevige gemoedsbeweging. Dat kwam doordat het nichtje van zijn vriendin in zijn bijzijn door een onbekende met een glas werd bewerkt. Daar kwam bij dat verdachte, toen hij verhaal bij deze onbekende wilde halen, rake klappen kreeg van – onder andere – het latere slachtoffer [slachtoffer 3]. Vanwege de aldus ontstane hevige gemoedsbeweging kon van verdachte in redelijkheid niet worden verwacht dat hij zich aan de gebeurtenissen onttrok, zij het dat hij daarbij de grenzen van de noodzakelijke verdediging heeft overschreden, aldus nog steeds zijn raadsman.
De rechtbank verwerpt dit verweer. Op het moment dat verdachte, volgens zijn eigen verklaring, na een eerste confrontatie met [slachtoffer 3] het strandpaviljoen was uitgewerkt en buiten stond, was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van de zijde van [slachtoffer 3] geen sprake (meer) en evenmin van een dreigend gevaar daartoe. Verdachte is vervolgens zelf weer naar binnen gegaan om zijn gram te halen, waarbij hij zelf de confrontatie met [slachtoffer 3] heeft gezocht. De enkele verklaring van [slachtoffer 3] dat hij, nadat hij [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] op de grond had zien liggen, geprobeerd heeft verdachte te raken, maakt het vorenstaande niet anders. Ook uit de verklaringen van getuigen blijkt namelijk niet dat verdachte op dat moment in een noodweersituatie verkeerde. Nu geen sprake is geweest van een noodweersituatie kan ook van noodweerexces geen sprake zijn geweest.
6. Motivering van de sanctie en van overige beslissingen
Hoofdstraf
De officier van justitie heeft de onder 1 subsidiair, 2 primair en 3 primair tenlastegelegde feiten bewezen geacht en de rechtbank gevorderd een gevangenisstraf op te leggen voor de duur van 6 jaar met aftrek van voorarrest. Voorts heeft zij de rechtbank gevorderd de vordering van benadeelde partij [benadeelde partij] geheel toe te wijzen, en de vordering van benadeelde partij[slachtoffer 2]] toe te wijzen tot een bedrag van € 2447,00, bij wijze van voorschot. Tenslotte strekt de vordering van de officier van justitie tot onttrekking aan het verkeer van het onder verdachte in beslag genomen alarmpistool en teruggave aan verdachte van de rest van het beslag.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting en uit de bespreking aldaar van het vanwege de Reclassering Nederland, Regio Alkmaar-Haarlem, Arrondissement Haarlem uitgebrachte rapport van 13 juli 2005 is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich in het openbaar, op een druk bezocht feest, schuldig gemaakt aan een aantal zeer ernstige geweldsmisdrijven. Nadat een bekende van hem op dat feest was mishandeld, is hij de onbekende dader achterna gegaan om verhaal te halen. Toen verdachte daarin werd gehinderd en hardhandig het strandpaviljoen werd uitgewerkt, ging hij naar eigen zeggen door het lint. Verdachte moest en zou het paviljoen weer in om – zoals hij dat zelf beschrijft – zijn gram te halen. Zijn vrienden probeerden hem daar nog van te weerhouden, maar verdachte liet zich niet tegenhouden. Eenmaal terug in het paviljoen stuitte hij op [slachtoffer 1], die die avond dienst deed als portier. Deze trachtte verdachte tot kalmte te manen, waarop verdachte hem volkomen onverwacht, zo hard op het hoofd sloeg, dat het slachtoffer aan de gevolgen daarvan overleed. [slachtoffer 2] die zich over [slachtoffer 1] wilde ontfermen, moest het daarna ontgelden. Ook naar hem heeft verdachte hard uitgehaald, als gevolg waarvan [slachtoffer 2] viel en buiten bewustzijn is geraakt. Vervolgens kwam verdachte aan bij [slachtoffer 3], om wie het hem eigenlijk te doen zou zijn geweest. Samen met anderen heeft verdachte [slachtoffer 3] herhaaldelijk geslagen en geschopt, ook nog nadat het slachtoffer op de grond terechtgekomen was. Verdachte is pas opgehouden met vechten, nadat een ander hem – om hem te stoppen – met een honkbalknuppel op het hoofd geslagen had.
De rechtbank rekent verdachte deze feiten zwaar aan.
Verdachte heeft koste wat het kost zijn gelijk willen halen en daartoe buitensporig veel geweld gebruikt. Daarbij heeft hij bokstechnieken toegepast, die hij buiten de vechtsport niet zonder meer had mogen aanwenden.
Door niemand liet verdachte zich tegenhouden.
Geobsedeerd door de gedachte dat hij “in zijn recht” stond, heeft hij anderen, die daartoe geen enkele aanleiding hadden gegeven, ernstig onrecht aangedaan. Zo heeft hij de dood veroorzaakt van een man die nog midden in het leven stond en daarmee onnoemelijk veel leed en ontsteltenis bij diens nabestaanden.
Omdat velen getuigen waren van dit geweld, heeft verdachte daarnaast veel angst, onrust en gevoelens van onveiligheid in de samenleving teweeggebracht. De gevolgen van het door verdachte toegepaste geweld hebben de rechtsorde ernstig geschokt. Het feit dat verdachte, nadat het eerste slachtoffer al was gevallen, nog twee anderen te lijf is gegaan en heeft mishandeld, maakt de gebeurtenissen des te schokkender.
Voorts laat de rechtbank in het nadeel van verdachte meewegen dat hij, blijkens het uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 7 juni 2005, eerder wegens geweldsdelicten is veroordeeld en dat het hier dus niet om een incident gaat. Kennelijk hebben eerdere veroordelingen hem er niet van weerhouden opnieuw, en ditmaal bijzonder ernstig, in de fout te gaan.
Daarbij komt dat de rechtbank er na het verhandelde ter zitting, niet van overtuigd is geraakt dat verdachte de confrontatie bij een volgend incident uit de weg zal gaan. De op te leggen straf dient er daarom mede toe te voorkomen dat verdachte soortgelijke feiten in de toekomst zal begaan.
Bij de strafoplegging is tenslotte in aanmerking genomen het ad informandum gevoegde feit met hetzelfde parketnummer (voorhanden hebben alarmrevolver). De rechtbank gaat er vanuit dat de officier van justitie verdachte hiervoor niet meer zal vervolgen.
Hoewel de rechtbank – anders dan de officier van justitie – feit 2 primair niet bewezen acht, zal zij een gevangenisstraf opleggen overeenkomstig de eis van de officier van justitie, omdat alleen die straf recht doet aan al hetgeen hiervoor is overwogen.
Vordering benadeelde partijen
De benadeelde partij [benadeelde partij] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 12.541,00 ingediend tegen verdachte wegens materiële schade die zij als gevolg van het onder 1 tenlastegelegde feit zou hebben geleden. Voorts vordert zij een bedrag van € 1.473,95 aan gemaakte proceskosten.
De benadeelde partij is ontvankelijk in haar vordering, nu onweersproken is gesteld dat zij de kosten van de lijkbezorging heeft gedragen. De rechtbank is van oordeel dat deze schade tot een bedrag van € 12.541,00 eenvoudig is vast te stellen en rechtstreeks voortvloeit uit dit bewezenverklaarde feit. Op grond van artikel 6:108, tweede lid BW is verdachte als aansprakelijke immers verplicht de kosten van de lijkbezorging te vergoeden aan degene te wiens laste deze kosten zijn gekomen. De vordering zal dan ook in zoverre worden toegewezen.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt, zijnde een bedrag van € 1.473,95 en in de kosten die zij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
De benadeelde partij [slachtoffer 2] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 2.482,00 ingediend tegen verdachte wegens materiële en immateriële schade die hij als gevolg van het onder 2 tenlastegelegde feit zou hebben geleden.
De rechtbank is van oordeel dat de vordering voor wat betreft de materiele schade niet van eenvoudige aard is, omdat niet eenvoudig is vast te stellen welke schade van de benadeelde partij het gevolg is van het bewezenverklaarde feit. Dit brengt mee dat de vordering zich niet leent voor behandeling in dit strafgeding. Om die zelfde reden valt niet eenvoudig vast te stellen wat de omvang is van de immateriële schade, die de benadeelde als gevolg van het bewezenverklaarde feit heeft geleden. Wel zal de rechtbank een bedrag toekennen van € 750,00 als voorschot op de vergoeding van geleden immateriële schade, voorzover bestaande uit het verlies van bewustzijn en verschijnselen van een posttraumatische stressstoornis. Voor de rechtbank staat genoegzaam vast dat deze schade in ieder geval het gevolg is van het tenlastegelegde feit. De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet in haar vordering ontvangen.
Schadevergoedingsmaatregelen
De rechtbank acht termen aanwezig om een schadevergoedingsmaatregel aan verdachte op te leggen tot het bedrag waartoe de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij] is toegewezen, te weten € 12.541,00.
Tevens acht de rechtbank termen aanwezig om een schadevergoedingsmaatregel aan verdachte op te leggen tot het bedrag waartoe de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] is toegewezen, te weten € 750,00.
Onttrekking aan het verkeer
De rechtbank is van oordeel dat de in beslag genomen alarmrevolver (in gesp) dient te worden onttrokken aan het verkeer. Dit goed behoort verdachte toe. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de alarmrevolver kan dienen tot het plegen van soortgelijke feiten. Het ongecontroleerde bezit van het voormelde, in beslag genomen, voorwerp is in strijd met de wet.
7. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
36b, 36d, 36f, 45, 47, 57 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.
8. Beslissing
De rechtbank:
Spreekt verdachte vrij van de hem onder 1 primair en 2 primair tenlastegelegde feiten.
Verklaart bewezen dat verdachte de onder 1 subsidiair, 2 subsidiair en 3 primair tenlastegelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3. vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat de bewezenverklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van zes jaren.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de thans opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij [benadeelde partij] geleden schade tot een bedrag van € 12.541,00 en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag aan [benadeelde partij], voornoemd, rekeningnummer [rekeningnummer], tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op € 1.473,95, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij [slachtoffer 2] geleden schade tot een bedrag van € 750,00 en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag aan [slachtoffer 2], voornoemd, rekeningnummer [rekeningnummer], tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet ontvankelijk in de vordering.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij] de verplichting op tot betaling aan de staat van een bedrag van € 12.541,00, bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door 185 dagen hechtenis.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij, voornoemd, in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de staat en dat betalingen aan de staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2] de verplichting op tot betaling aan de staat van een bedrag van € 750,00, bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door 15 dagen hechtenis.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij, voornoemd, in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de staat en dat betalingen aan de staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Verklaart onttrokken aan het verkeer:
– alarmrevolver, merk ROHM, type Little Joe, serienummer 0249251, cal. 6 mm
Gelast de teruggave aan verdachte van:
– 1.00 stk cd-rom; aangetroffen in kinderkamer
– 2.00 doos Nokia; type 6310 en 7250 in slaapkamer
– 1.00 doos Nokia; type 3220
– 1.00 stk notitieboekje; notitieblok met aantekeningen/woonkamer (bank)
– 1.00 gsm-toestel Nokia; aangetroffen in woonkamer
– 1.00 stk computer; computerkast incl. kabel aangetroffen in woonkamer
– 1.00 stk printer; HP printer/fax aangetroffen in woonkamer
– 1.00 stk adresboek; 6 cd-rom
– 1.00 stk fototoestel Casio; digitale camera aangetroffen in woonkamer
– 4.00 doos Nokia/Samsung; 1 Samsung doos en 3 Nokia dozen aangetroffen in woonkamer
– 2.00 stk gsm-toestel Samsung/Nokia; 1 Samsung en 1 Nokia aangetroffen in woonkamer
– 1.00 stk spijkerbroek; aangetroffen in badkamer
– 1.00 stk spijkerbroek; aangetroffen in badkamer
– 1.00 stk spijkerbroek; aangetroffen in schuur
– 2.00 stk kleding; 1 spijkerbroek en 1 blouse aangetroffen op overloop
9. Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. Grosheide, voorzitter,
mrs. Goedhuis-Visser en Van den Bos, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. De Vries,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 20 oktober 2005.