RECHTBANK HAARLEM
SECTOR STRAFRECHT
Parketnummer: 15/635099-05
Uitspraakdatum: 18 oktober 2005
Tegenspraak
VERKORT STRAFVONNIS (art. 138b Sv)
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 4 oktober 2005 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats],
thans gedetineerd in het P.I Midden Holland, HvB Haarlem.
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd wat in de dagvaarding is omschreven. Een kopie van die dagvaarding is als bijlage I aan dit vonnis gehecht en maakt daarvan deel uit.
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Bewijs
3.1. Vrijspraak
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen verdachte onder feit 1 primair ten laste is gelegd. Ten aanzien daarvan overweegt de rechtbank dat niet is bewezen dat verdachte en zijn mededaders de kogels op de slachtoffers hebben afgevuurd met het oogmerk om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en andere deelnemers van dat strafbare feit straffeloosheid in de zin van artikel 288 van het Wetboek van Strafrecht te verzekeren. Verdachte moet derhalve worden vrijgesproken van dit feit.
3.2. Bewijsoverweging
De raadsman van de verdachte heeft met betrekking tot feit 1 subsidiair aangevoerd dat niet is bewezen dat bij verdachte sprake was van (voorwaardelijk) opzet gericht op het doden van de slachtoffers. De raadsman is van mening dat hooguit sprake kan zijn van het medeplegen van een poging tot diefstal met geweld.
Ten aanzien van de subsidiair mede tenlastegelegde poging tot doodslag is de rechtbank, anders dan de raadsman, van oordeel dat er sprake is geweest van een bewuste en nauwe samenwerking en een gezamenlijke uitvoering, welke er in hebben bestaan dat:
- verdachte gezien moet worden als initiatiefnemer van het onder 1 subsidiair tenlastegelegde feit, aangezien hij het plan heeft geopperd om een overval te plegen op het snookercentrum in Hoofddorp en daartoe een tekening heeft gemaakt van de situatie ter plekke en daarop onder meer heeft aangegeven waar zich de kassa en de kluis bevonden;.
- verdachte tezamen met de medeverdachte [medeverdachte 1] heeft afgesproken dat een derde man bij de overval betrokken diende te worden, aangezien verdachte als ex-werknemer van het snookercentrum herkend zou worden door het personeel wanneer hij zelf fysiek bij de overval aanwezig zou zijn;
- verdachte de auto heeft bestuurd naar het snookercentrum;
- verdachte gedurende de overval in die auto is achtergebleven en de medeverdachten heeft opgewacht totdat zij de overval hadden uitgevoerd;
- verdachte, na het horen van de in het snookercentrum geloste schoten, de vluchtauto heeft bestuurd waarmee hij en de medeverdachten na de overval met gedoofde lichten zijn weggereden.
De rechtbank is voorts van oordeel dat verdachte van tevoren het besef moet hebben gehad dat er een aanmerkelijke kans bestond dat de overval gepaard zou kunnen gaan met levensberoving. Immers:
- verdachte heeft gezien dat op het moment van de overval nog een aantal mensen aanwezig waren in het snookercentrum;
- verdachte heeft eerder op de dag tezamen met medeverdachte [medeverdachte 1] een gewapende overval gepleegd op een tankstation te Duivendrecht, waarbij – naar hij wist – zijn mededader een pistool op het slachtoffer had gericht;
- verdachte heeft voorafgaande aan de overval gezien dat er echte kogels in het magazijn van het vuurwapen van medeverdachte [medeverdachte 1] zaten;
- verdachte zag dat medeverdachte [medeverdachte 1] uitstapte met het geladen pistool om richting het snookercentrum te gaan met de bedoeling daar een overval uit te voeren;
- verdachte heeft zelf verklaard dat het medeverdachte [medeverdachte 1] “niet uitmaakt wat ze moesten doen om aan geld te komen”. Medeverdachte [medeverdachte 2] heeft gezegd dat hij deze [medeverdachte 1] in staat acht een pistool te gebruiken.
De rechtbank overweegt voorts dat verdachte in weerwil van het bestaan van die aanmerkelijke kans heeft volhard in zijn handelen door:
- medeverdachte [medeverdachte 1] er niet van te weerhouden met een geladen wapen het pand te betreden;
- te blijven wachten op zijn medeverdachten, ook nadat er schoten waren gelost;
- zoals tevoren overeengekomen de auto te besturen waarmee verdachte en zijn medeverdachten met gedoofde lichten van de plaats van het delict zijn weggereden.
Op grond van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat een of meer van de aanwezigen in het snookercentrum dodelijk zouden kunnen worden getroffen. Dat verdachte van een andere veronderstelling zegt te zijn uitgegaan, maakt dit niet anders, reeds omdat die niet was gebaseerd op een eerdere ervaring van een gewapende overval in het snookercentrum.
3.3. Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de tenlastegelegde feiten heeft begaan in dier voege dat:
Feit 1 subsidiair.
hij op 10 januari 2005 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met anderen, ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededaders voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] van het leven te beroven, met dat opzet met een vuurwapen één kogel op het hoofd van die [slachtoffer 1] hebben afgevuurd waarbij die [slachtoffer 1] in het hoofd is geraakt en kogels op het lichaam van die [slachtoffer 2] hebben afgevuurd, waarbij die [slachtoffer 2] in ieder geval één maal in de buikstreek is geraakt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid,
hij op 10 januari 2005 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met anderen, ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededaders voorgenomen misdrijf om uit een bedrijf, [bedrijf A], gelegen aan de [a-laan] te Hoofddorp, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening weg te nemen enig geldbedrag, toebehorende aan [bedrijf A] en daarbij die voorgenomen diefstal te doen voorafgaan en te doen vergezellen van geweld en bedreiging met geweld tegen [slacht[slachtoffer 1] en/of gasten van [bedrijf A], te plegen met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken en om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf de vlucht mogelijk te maken,
waartoe verdachte en zijn mededaders:
- overleg hebben gevoerd en plannen en afspraken hebben gemaakt over de handelwijze bij het beroven van [bedrijf A] en
- naar voornoemd bedrijf zijn gegaan met medeneming van een vuurwapen;
- [slachtoffer 1], medewerker van [bedrijf A], met een vuurwapen hebben bedreigd en hem daarbij dreigend de woorden: "Geld, geld" hebben toegevoegd en
- die [slachtoffer 1] met kracht om de nek hebben gegrepen en
- de loop van het vuurwapen tegen het achterhoofd van die [slachtoffer 1] hebben gezet en
- met dat vuurwapen kogels hebben afgevuurd op het hoofd van die [slachtoffer 1] en in de richting van het
lichaam van [slachtoffer 2], een gast van [bedrijf A];
terwijl de uitvoering van die voorgenomen misdrijven niet is voltooid.
Feit 2.
hij op 10 januari 2005 te Duivendrecht, gemeente Ouder-Amstel, tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen twee fooienpotten inhoudende een geldbedrag en een mobiele telefoon, toebehorende aan [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4], welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 3], gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestonden dat hij, verdachte en zijn mededader
- die [slachtoffer 3] bij zijn jas pakten en hem, die [slachtoffer 3], in de richting van het kantoor van het tankstation duwden en
- hebben geroepen "dit is een overval" en
- een vuurwapen hebben gepakt en doorgeladen en gericht op die [slachtoffer 3].
Feit 3.
hij in de periode van 20 september 2004 tot en met 24 september 2004 te Duivendrecht, gemeente Ouder-Amstel, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een personenauto (merk Mercedes-Benz, kenteken [kenteken]), toebehorende aan [bedrijf B], waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft door middel van een valse sleutel.
Feit 4.
hij in de periode van 20 september 2004 tot en met 26 september 2004 te Amsterdam met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen twee kentekenplaten ([kenteken]), toebehorende aan [bedrijf C].
Feit 5.
hij in de periode van 3 januari 2005 tot en met 10 januari 2005 te Amsterdam met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen twee kentekenplaten ([kenteken]), toebehorende aan [bedrijf D].
Feit 6.
hij op 27 september 2004 te Arnhem met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een hoeveelheid benzine (ter waarde van 51,10 Euro), toebehorende aan [bedrijf E].
Feit 7.
hij op 22 november 2004 te Ede met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een hoeveelheid benzine (ter waarde van 72,09 Euro), toebehorende aan [bedrijf F].
Voorzover in de bewezenverklaarde tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
4. Strafbaarheid van de feiten
Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1subsidiair:
Medeplegen van poging tot doodslag, meermalen gepleegd
en
van poging tot diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken en om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf de vlucht mogelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer personen.
Ten aanzien van feit 2:
Medeplegen diefstal voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken.
Ten aanzien van feit 3:
Diefstal waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van valse sleutels.
Ten aanzien van feit 4, 5, 6 en 7:
Diefstal
5. Strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dus strafbaar.
6. Motivering van sanctie(s) en van overige beslissingen
Hoofdstraf
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte te veroordelen voor het onder feit 1 primair, feit 2, feit 3, feit 4, feit 5, feit 6 en feit 7 tenlastegelegde tot een gevangenisstraf van 7 jaren met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht.Voorts heeft de officier van justitie de rechtbank gevraagd de vorderingen van de benadeelde partijen toe te wijzen waarbij de officier van justitie zich refereert aan het oordeel van de rechtbank met betrekking tot de vordering van [slachtoffer 1], voor zover deze ziet op loonderving. Verder vraagt de officier van justitie in beide gevallen de schadevergoedingsmaatregel conform artikel 36 f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting en uit de bespreking aldaar van de vanwege de Reclassering Nederland, regio Alkmaar-Haarlem, arrondissement Haarlem uitgebrachte voorlichtingsrapport van 13 juni 2005, opgesteld door mevrouw J. van Griensven, reclasseringswerker, is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich samen met twee medeverdachten schuldig gemaakt aan poging tot doodslag en een gewapende (onvolbrachte) overval op een snookercentrum, nadat eerder die dag een door hen gepleegde gewapende overval op een tankstation niet de beoogde opbrengst had opgeleverd. Verdachte heeft het initiatief genomen om het snookercentrum te overvallen. Hij heeft samen met medeverdachte [medeverdachte 1], de minderjarige medeverdachte [medeverdachte 2] bij het plan betrokken en instructies gegeven over de uitvoering van de overval, waarbij verdachte, teneinde herkenning door zijn voormalige collega’s danwel klanten van het snookercentrum te voorkomen, bewust niet mede het pand heeft betreden, maar buiten op zijn medeverdachten heeft gewacht. Zijn medeverdachten zijn gezamenlijk het snookercentrum binnengegaan. Medeverdachte [medeverdachte 1] had daarbij een (door)geladen pistool bij zich. Deze medeverdachte heeft dit pistool op het hoofd van de barman van het snookercentrum gezet en hem tegen de grond gewerkt. Een gast van het snookercentrum die de barman te hulp schoot is tijdens een ontstane worsteling beschoten, waarbij hij onder andere twee maal van dichtbij in zijn zij is geraakt. Hierna is het pistool wederom op het hoofd van de barman gericht, waarna hij in het hoofd is geschoten.
Medeverdachte [medeverdachte 2] is, terwijl de barman voor de eerste maal onder bedreiging van het vuurwapen naar de grond werd gewerkt, richting de kassa gelopen. Nadat de schoten waren gelost zijn verdachte en zijn medeverdachten gevlucht met behulp van de vluchtauto waarin verdachte is blijven wachten. Deze rolverdeling was van tevoren besproken.
Uit het ter terechtzitting besproken dossier komt naar voren dat dit feit niet alleen lichamelijke verwondingen bij de slachtoffers heeft veroorzaakt, maar ook dat een van hen letterlijk doodsangsten heeft uitgestaan ten tijde van het gebeuren. Zo heeft slachtoffer [slachtoffer 1] in zijn aangifte verklaard dat hij de loop van het wapen tegen zijn linkerachterhoofd voelde, meteen daarna een dof “poefgeluid” hoorde, zijn oren vervolgens begonnen te piepen, zijn hele hoofd begon te tintelen en warm werd, hij door had dat hij in zijn hoofd was geschoten en dacht dat hij in zijn hersenen was geraakt. Dat de slachtoffers niet fataal of ernstiger zijn verwond mag een buitengewoon gelukkig toeval heten. Het is algemeen bekend dat slachtoffers van dit soort misdrijven gedurende lange tijd de psychische gevolgen daarvan ondervinden.
Daarnaast heeft verdachte met medeverdachte [medeverdachte 1] voorafgaand aan de overval op het snookercentrum slechts enkele uren daarvoor ook al een overval gepleegd op een tankstation, waarbij verdachte het slachtoffer heeft beetgepakt en richting het kantoor heeft geduwd en waarbij medeverdachte [medeverdachte 1] een doorgeladen vuurwapen op het slachtoffer heeft gericht.
Gewapende overvallen behoren tot een categorie strafbare feiten die een ernstige inbreuk maken op de rechtsorde en gevoelens van onveiligheid en onrust in de samenleving veroorzaken.
Voort is gebleken dat verdachte zich in een kort tijdsbestek schuldig heeft gemaakt aan een reeks diefstallen. Verdachte heeft de (onvolbrachte) gewapende overvallen begaan met een gestolen auto voorzien van gestolen kentekenplaten. Verdachte heeft niet geschroomd om bij verschillende tankstations met gebruikmaking van voornoemde gestolen auto benzine te ontvreemden.
Ten aanzien van de strafmaat neemt de rechtbank ten nadele van verdachte in aanmerking dat verdachte vele malen eerder terzake van vermogensdelicten is veroordeeld.
Ten voordele van de verdachte neemt de rechtbank in haar oordeel mee dat verdachte ter terechtzitting blijk heeft gegeven doordrongen te zijn van de ernst van de feiten, en oprecht spijt te hebben van zijn daden.
Op grond van het vorenoverwogene en gelet op de ernst van de feiten is de rechtbank van oordeel dat geen andere straf dan een die na te noemen vrijheidsbeneming medebrengt, passend en geboden is.
Vorderingen benadeelde partij
De benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 4.452,55 ingediend tegen verdachte wegens immateriële en materiële schade die hij als gevolg van het onder 1 tenlastegelegde feit zou hebben geleden.
De rechtbank is van oordeel dat deze schade tot een bedrag van € 2.038,00 (kleding en immateriële schade) eenvoudig is vast te stellen en rechtstreeks voortvloeit uit dit bewezenverklaarde feit. In zoverre zal de vordering dan ook worden toegewezen.
Daarbij zal de rechtbank bepalen dat, indien een medeverdachte dit bedrag geheel of gedeeltelijk heeft betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige (loonderving) niet in zijn vordering ontvangen, aangezien deze post niet eenvoudig is vast te stellen.
De benadeelde partij [slachtoffer 2] heeft ter terechtzitting een vordering tot schadevergoeding van € 1.810,00 ingediend tegen verdachte wegens immateriële (€ 1.750,00) en materiele ( €60,00) schade die hij als gevolg van het onder 1 tenlastegelegde feit zou hebben geleden.
De rechtbank is van oordeel dat deze schade tot het gevorderde bedrag eenvoudig is vast te stellen en rechtstreeks voortvloeit uit dit bewezenverklaarde feit. De vordering zal dan ook worden toegewezen.
Daarbij zal de rechtbank bepalen dat, indien een medeverdachte dit bedrag geheel of gedeeltelijk heeft betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel
Tevens acht de rechtbank termen aanwezig om een schadevergoedingsmaatregel aan verdachte op te leggen tot het bedrag waartoe de vorderingen van de benadeelde partijen zijn toegewezen, te weten respectievelijk € 2.038,00 en € 1.810,00.
7. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
Wetboek van Strafrecht artikelen: 36f, 45, 47, 57, 287, 310, 312.
8. Beslissing
De rechtbank:
Spreekt verdachte vrij van het hem onder feit 1 primair tenlastegelegde feit.
Verklaart bewezen dat verdachte de tenlastegelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.3 vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat de bewezenverklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 7 (zegge: zeven) jaren.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de thans opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij [slachtoffer 1] geleden schade tot een bedrag van € 2.038,00 en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag aan [slachtoffer 1], voornoemd, rekeningnummer: [rekeningnummer], tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Bepaalt dat, indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door een medeverdachte is betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden vastgesteld op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet ontvankelijk in zijn vordering.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij [slachtoffer 2] geleden schade tot een bedrag van € 1.810,00 en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag aan [slachtoffer 2], voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Bepaalt dat, indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door een medeverdachte is betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden vastgesteld op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van de slachtoffers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] de verplichting op tot betaling aan de staat van een bedrag van respectievelijk € 2.038,00 en € 1.810,00 bij gebreke van betaling of verhaal respectievelijk te vervangen door respectievelijk 40 en 30 dagen hechtenis.
Bepaalt dat, voorzover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens een medeverdachte aan de benadeelde partijen en/of de staat is betaald, verdachte inzoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partijen, voornoemd, in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de staat en dat betalingen aan de staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partijen.
9. Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. Van Acker, voorzitter,
mrs. Honig en Baardman, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. Ket,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 18 oktober 2005.