ECLI:NL:RBHAA:2005:AU1973

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
15 augustus 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
05/686
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van douanewaarde en teruggaaf van douanerechten en omzetbelasting

In deze zaak heeft eiseres, een douane-expediteur, verzocht om herziening van haar aangiften ten invoer en om teruggaaf van douanerechten en omzetbelasting. De rechtbank Haarlem heeft op 15 augustus 2005 uitspraak gedaan in het kader van een geschil dat ontstond na de afwijzing van de verzoeken om terugbetaling door de Belastingdienst/Douane. Eiseres had in 2004 aangiften gedaan voor goederen die in Thailand waren geproduceerd, maar stelde dat bij de vaststelling van de douanewaarde een vergissing was gemaakt. De rechtbank oordeelde dat eiseres terecht om herziening had verzocht op basis van artikel 78 van het Communautair Douanewetboek (CDW) en dat zij voldeed aan de voorwaarden voor teruggaaf op basis van artikel 236 CDW. De rechtbank vernietigde de eerdere uitspraken op bezwaar en gelastte de Belastingdienst tot terugbetaling van een bedrag van € 1.148,79 aan douanerechten, alsook de vergoeding van het griffierecht van € 276,00 aan eiseres. De rechtbank benadrukte dat de douaneautoriteiten de aangiften zorgvuldig hadden moeten controleren en dat de vergissing van eiseres verschoonbaar was. De uitspraak biedt inzicht in de toepassing van douanewetgeving en de mogelijkheden voor herziening van aangiften.

Uitspraak

reg. nr: 05/686 DKRCHT
uitspraakdatum: 15 augustus 2005
RECHTBANK HAARLEM, sector bestuursrecht, afdeling belastingzaken
meervoudige douanekamer
U I T S P R A A K
in de zaak van:
X,
gevestigd te Y,
eiseres,
gemachtigde: A, werkzaam bij eiseres
-- tegen --
Belastingdienst/Douane P,
verweerder.
1. Ontstaan en loop van het geding
Op 25 en 30 augustus 2004 en 27 september 2004 heeft verweerder een drietal uitnodigingen tot betaling, met de aangiftenummers 0000.57.423/00 04 00010964, 0000.57.423/00 04 00011154 en 0000.57.423/00 04 00012545, ten bedrage van onderscheidenlijk € 1.290,28,
€ 1.290,28 en 2.651,38 aan douanerechten uitgereikt aan eiseres.
Op 29 en 30 september 2004 heeft eiseres een drietal verzoeken om terugbetaling als bedoeld in artikel 236 van het Communautair Douanewetboek (hierna: CDW) ingediend betreffende de bovenvermelde aangiften ten bedragen van onderscheidenlijk € 288,25, € 288,25 en
€ 572,29 aan douanerechten.
Bij een drietal beschikkingen van 6 december 2004 heeft de inspecteur de verzoeken om terugbetaling afgewezen.
Tegen bovenvermelde beschikkingen heeft eiseres op 21 december 2004 afzonderlijk bezwaar gemaakt.
Bij uitspraken van 11 januari 2005 en 3 februari 2005 heeft verweerder de bovenvermelde bezwaren van eiseres afgewezen.
Tegen deze uitspraken heeft eiseres bij brief van 2 maart 2005 bij één beroepschrift beroep ingesteld.
Bij besluit van 8 april 2005 heeft verweerder aan eiseres een ambtshalve terugbetaling van een bedrag van € 266,88 aan douanerechten verleend.
Het beroep is behandeld ter zitting van 7 juni 2005, alwaar eiseres is verschenen bij haar gemachtigde, A, voornoemd, en alwaar verweerder is verschenen bij zijn gemachtigden mr. B en C.
2. De feiten
2.1. Op 25 en 30 augustus 2004 alsmede 27 september 2004 heeft eiseres, douane-expediteur, in opdracht van D te Q, Duitsland, bij de douane onder de nummers 00 04 00010964 en 00 04 00011154 (25 augustus 2004) en 00 04 00012545 (27 september 2004) aangiften voor het vrije verkeer gedaan voor zendingen van onderscheidenlijk 3.350 colli, 3.350 colli en 5.600 colli goederen, welke in de aangiften zijn omschreven als “suikermaïs, bereid of verduurzaamd in azijn of azijnzuur”. Het land van oorsprong van de goederen is Thailand.
2.2. Als douanewaarde van de goederen is onderscheidenlijk aangegeven € 13.568,--, € 13.568,-- en € 27.216,--. Bij de aangiften van gegevens inzake de douanewaarde D.V.1 is steeds als verkoper van de goederen E te R, Thailand, vermeld. Op de aangifte met het nummer 0000.57.423/00 04 00010964 is D als koper vermeld en op de andere twee aangiften eiseres zelf. Bij de aangiften D.V.1 wordt echter verwezen naar facturen tussen F te S, Duitsland, en D. Deze facturen zijn gedagtekend onderscheidenlijk 24 en 30 augustus 2004 en 24 september 2004, met de nummers 040824-A, 040830-D en 040924-A. Naar aanleiding van de aangiften ten invoer heeft verweerder op 25 en 30 augustus 2004 en 27 september 2004 de sub 1. vermelde uitnodigingen tot betaling (UTB’s) aan eiseres uitgereikt. De UTB’s vermelden als douanewaarde de factuurprijzen voornoemd.
3. Het standpunt van eiseres
Eiseres heeft in de in onder 1 genoemde verzoeken vermeld dat bij vaststelling van de douanewaarde in de onderhavige aangiften per abuis niet de in de transactie tussen E en F gehanteerde prijs, maar de in de transactie tussen F en D gehanteerde prijs is toegepast. In dat kader verwijst eiseres naar de in de transactie tussen E en F behorende facturen van E met de nummers VT104/1928, VT104/1999 en VT104/2052. Eiseres is van mening dat deze vergissing hersteld moet worden.
4. Het standpunt van verweerder
Verweerder stelt dat eiseres op grond van artikel 29 van het CDW juncto artikel 147 van de Uitvoeringsverordening CDW (hierna: UCDW) heeft gekozen voor de waarde van de transactie tussen F en D als basis voor de douanewaarde. Volgens verweerder kan deze transactie dienen als basis voor de douanewaarde, en kan derhalve niet worden gesteld dat de bedragen aan rechten bij invoer op het tijdstip van betaling niet wettelijk verschuldigd waren als bedoeld in artikel 236 van het CDW. Verweerder voert aan dat op grond van het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen van 6 juni 1990, zaak nummer C-11/89 (Unifert Handels GmbH), UTC 1993/7, een eenmaal gekozen transactie niet meer kan worden gewijzigd nadat de goederen zijn vrijgegeven.
5. Het geschil
In geschil is het antwoord op de vraag of verweerder terecht de door eiseres ingediende verzoeken om terugbetaling heeft afgewezen.
6. De overwegingen
6.1. De rechtbank overweegt als volgt. Op grond van artikel 65 CDW heeft de aangever zelf de mogelijkheid om de aangifte te wijzigen, echter deze mogelijkheid vervalt – onder meer – nadat de goederen waarop de aangifte betrekking heeft zijn vrijgegeven. Onder de werking van het CDW kunnen na vrijgave van de goederen alleen de douaneautoriteiten aangiften nog wijzigen. Artikel 78 CDW biedt hen, ambtshalve of op verzoek van de aangever, daartoe de mogelijkheid.
6.2. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres zowel bij haar verzoek om teruggaaf op de voet van artikel 236 CDW als in bezwaar en in beroep in wezen een beroep op herziening op de voet van artikel 78 CDW gedaan waar zij uitdrukkelijk stelt abusievelijk onjuiste gegevens te hebben toegepast bij de aangiften van gegevens inzake de douanewaarde D.V.1. Verweerder had daarom de aangiften nog eens zorgvuldig moeten controleren.
6.3. Bij een dergelijke controle was opgevallen dat eiseres in de aangiften zelf steeds heeft vermeld dat de verkoper E is en dat de facturen van E niet bij de aangiften waren gevoegd, maar in plaats daarvan de facturen van F. Dit was te meer opgevallen nu eiseres verweerder heeft verzocht de facturen van E als grondslag voor het bepalen van de douanewaarde te nemen.
6.4. Het is vaste jurisprudentie van het Hof van Justitie van de EG dat een importeur bij opeenvolgende verkopen voor uitvoer naar het douanegebied van de van de gemeenschap een voor de ieder van die verkopen overeengekomen prijzen als grondslag voor de douanewaarde kan nemen.
6.5. In het onderhavige geval kunnen zowel de facturen van F als E dienen als geldige facturen voor het bepalen van de douanewaarde. De opvatting van verweerder dat eiseres heeft gekozen voor de facturen van F kan niet worden gevolgd, omdat uit de aangifte zelf en uit het verzoek duidelijk blijkt dat eiseres de bedoeling had de verkopen van E aan te willen merken als grondslag voor het bepalen van de douanewaarde.
6.6. Het betoog van verweerder dat het arrest van het Hof van Justitie van de EG van 6 juni 1990, zaak C-11/89 aan herziening in de weg staat, kan geen doel treffen. Het Hof van Justitie heeft in dat arrest weliswaar geoordeeld dat de gegevens inzake de douanewaarde niet meer veranderd kunnen worden nadat de goederen voor het vrije verkeer zijn vrijgegeven, doch dit arrest betrof de uitleg van (onder meer) Richtlijn 79/695/EEG van de Raad van 24 juli 1979 inzake de harmonisatie van de procedures voor het in het vrije verkeer brengen van goederen. De bepalingen van deze richtlijn zijn komen te vervallen bij de inwerkingtreding van het CDW per 1 januari 1994. In de communautaire wetgeving vóór de inwerkingtreding van het CDW bestond geen equivalent van artikel 78 CDW, maar slechts een equivalent van artikel 65 CDW. Er is derhalve geen grond voor het oordeel dat na het vrijgeven van de goederen geen herziening meer zou kunnen plaatsvinden.
6.7. Op grond van artikel 78, lid 3, CDW nemen de douaneautoriteiten - samengevat - vervolgens maatregelen om een en ander recht te zetten, indien uit de herziening van de aangifte blijkt dat de bepalingen die voor de betrokken douaneregeling gelden op grond van onjuiste of onvolledige gegevens zijn toegepast.
6.8. De rechtbank is van oordeel dat eiseres met het op de aangifte D.V.1 vermelden van E als verkoper kennelijk de bedoeling heeft gehad de door E gehanteerde transactieprijs als douanewaarde toe te passen. Nu dit vervolgens niet is geschied, en het kennelijk gaat om een verschoonbare vergissing, die eiseres te goeder trouw heeft gemaakt, zijn onjuiste gegevens toegepast voor de berekening van de douanewaarde, waardoor verweeerder verplicht is om de douanewaarde te herzien als bedoeld in artikel 78 CDW.
6.9. Uit hetgeen is overwogen volgt dat eiseres in het kader van haar verzoeken om teruggaaf terecht om een herziening van de aangiften ten invoer heeft verzocht en zij ook overigens voldoet aan de voorwaarden voor teruggaaf op de voet van artikel 236 CDW, zij recht heeft op de door haar verzochte terugbetaling van douanerechten en omzetbelasting. De hoogte van de bedragen waarvan teruggaaf is verzocht is niet in geschil tussen partijen.
6.10. Het gelijk is aan eiseres. De uitspraak op bezwaar alsmede de beschikkingen op de verzoeken om teruggaaf moeten worden vernietigd. De rechtbank acht geen termen aanwezig voor een veroordeling van verweerder in de proceskosten.
7. Beslissing
De rechtbank
7.1. verklaart het beroep gegrond;
7.2. vernietigt de uitspraken op bezwaar van 11 januari 2005 en 3 februari 2005 alsmede de beschikkingen op het verzoek om terugbetaling;
7.3. gelast verweerder tot terugbetaling van € 1.148,79;
7.4. gelast dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 276,00 aan haar vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Polak , voorzitter van de meervoudige douanekamer en mrs. G.W.S. de Groot en A.J. Roke, leden, in tegenwoordigheid van mr. drs. T.A.J.S. Hesselink, als griffier en uitgesproken in het openbaar op 15 augustus 2005 in tegenwoordigheid van de griffier.
De griffier: De voorzitter:
Afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum:
- hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (douanekamer), Postbus
1312, 1000 BH Amsterdam, dan wel
- beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag, mits de wederpartij daarmee schriftelijk instemt.
N.B. Bij het bestuursorgaan berust de bevoegdheid tot het instellen van beroep in cassatie niet bij de ambtenaar die de procedure voor de rechtbank heeft gevoerd.
Bij het instellen van hoger beroep dan wel beroep in cassatie dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie.
Bij het instellen van beroep in cassatie dient daarnaast het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een schriftelijke verklaring van de wederpartij gevoegd, inhoudende dat wordt ingestemd met het instellen van beroep in cassatie tegen de uitspraak van de rechtbank;
2 - tenzij de Hoge Raad anders bepaalt, zal de rechtbank deze mondelinge uitspraak vervangen door een schriftelijke. In dat geval krijgt de indiener de gelegenheid de gronden van het beroep in cassatie alsnog aan te voeren of aan te vullen.