ECLI:NL:RBHAA:2005:AU0441

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
22 juli 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
Awb 04-1399
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Declaratiegeschil tussen eiseres en notaris over honorarium en overige kosten

In deze zaak gaat het om een declaratiegeschil tussen eiseres en notaris [notaris] naar aanleiding van een geschil over de hoogte van de declaratie voor ambtelijke werkzaamheden. Eiseres heeft in 1998 een koopovereenkomst gesloten voor een woning te Zaandam, waarbij de notaris betrokken was. Na het passeren van de transport- en hypotheekakte ontstond er onenigheid over de definitieve nota van afrekening, die hoger uitviel dan de voorlopige nota. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen de hoogte van de declaratie, die volgens haar onjuist en te hoog was. De notaris heeft in zijn verweer aangevoerd dat eiseres te kwader trouw was en dat de kosten voor haar rekening zouden moeten komen. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 13 juli 2005, waarbij eiseres werd bijgestaan door haar gemachtigde, mr. P.P. Otte, en de notaris in persoon aanwezig was.

De rechtbank heeft overwogen dat artikel 55 van de Wet op het Notarisambt (WNA) de notaris verplicht om op verzoek van de cliënt een gespecificeerde rekening op te maken. In dit geval heeft de rechtbank geoordeeld dat de notaris de declaratie te hoog heeft vastgesteld en dat de kosten die eiseres in rekening zijn gebracht niet in overeenstemming zijn met de wettelijke bepalingen. De rechtbank heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard, maar heeft ook aangegeven dat de notaris de in rekening gebrachte posten voor vergoeding aan de verkoper en andere kosten aan eiseres dient te restitueren. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de notaris zich aan de regels van de WNA heeft gehouden en dat het geschil niet op een andere manier opgelost kan worden dan via de voorzitter van de ring, zoals voorgeschreven in de wet.

De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank Haarlem, waarbij de voorzitter, mr. G. Guinau, en de leden, mrs. G.W.S. de Groot en A.P.W. Duijkersloot, aanwezig waren. De uitspraak is openbaar gemaakt op 22 juli 2005, en tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

reg. nr: Awb 04 - 1399
uitspraakdatum: 22 juli 2005
RECHTBANK HAARLEM, sector bestuursrecht
meervoudige kamer
U I T S P R A A K
in de zaak van:
[eiseres]
wonende te [woonplaats],
eiseres.
gemachtigde: mr. P.P. Otte, werkzaam bij Otte, Klemann & Hamar de la Brethonière te Krommenie,
-- tegen --
de voorzitter van de Ring Haarlem van de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie,
verweerder,
derde partij
[notaris],
notaris, gevestigd te [plaats].
1. Ontstaan en loop van het geding
Bij besluit van 7 april 2004 heeft verweerder, beslissend in een declaratiegeschil op grond van artikel 55 Wet op het notarisambt tussen eiseres en [notaris], de declaratie van [notaris], notaris, onjuist en te hoog geacht.
Tegen dit besluit heeft [notaris] bij brief van 17 mei 2004 bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 1 juli 2004 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard en het primaire besluit van 7 april 2004 herroepen voor wat betreft de restitutie van aan eiseres in rekening gebrachte posten.
Tegen dit besluit heeft eiseres bij brief van 20 juli 2004 beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en een verweerschrift ingediend.
Het beroep is behandeld ter zitting van 13 juli 2005, alwaar eiseres in persoon is verschenen bijgestaan door mr. P.P. Otte. Verweerder is in persoon, mr. J. Blom, ter zitting verschenen. Voorts is verschenen [notaris].
2. Overwegingen
2.1. Artikel 55 Wet op het notarisambt (hierna: WNA) luidt als volgt:
1. De notaris is verplicht om op verzoek van de cliënt een rekening van zijn honorarium voor ambtelijke werkzaamheden en de overige aan de zaak verbonden kosten op te maken, waaruit duidelijk blijkt op welke wijze het in rekening gebrachte bedrag is berekend.
2. Indien over de in het eerste lid bedoelde rekening geschil ontstaat, kan de meest gerede partij bij met redenen omkleed schriftelijk verzoek aan de voorzitter van het bestuur van de ring, bedoeld in artikel 82, eerste lid, in het arrondissement waar de notaris gevestigd is, een beslissing vragen. Indien de voorzitter of andere leden van het bestuur van de ring bij het geschil betrokken zijn, wijst de voorzitter van de KNB op verzoek van één van de partijen een voorzitter van het bestuur van een andere ring aan om een beslissing te nemen. De voorzitter kan de partijen oproepen voor overleg en nadere inlichtingen en overlegging van stukken verlangen die voor zijn beslissing van belang kunnen zijn.
2.2. In juli 1998 is een koopovereenkomst gesloten tussen eiseres en twee anderen met betrekking tot een woonhuis te Zaandam.
De transportakte is op 1 september 1998 ten overstaan van [notaris] getekend door eiseres en de verkopers. De hypotheekakte is die middag door eiseres ondertekend. De medeschuldenaar van eiseres, [medeschuldenaar], had een afspraak met de notaris om later die middag de hypotheekakte te ondertekenen. Nadat laatstgenoemde niet verscheen op het afgesproken tijdstip is met hem een nieuwe afspraak gemaakt voor 3 september 1998. Toen [medeschuldenaar] evenmin verscheen op de nieuwe afspraak hebben de verkopers eiseres in gebreke gesteld en de woning vergrendeld. Vervolgens heeft [medeschuldenaar] op 7 september 1998 de hypotheekakte alsnog getekend, waarna op 10 september 1998 de transport- en hypotheekakte ten overstaan van de notaris zijn gepasseerd.
De definitieve nota van afrekening sloot af met een hoger bedrag (ƒ 4.268,65) dan de voorlopige nota. Dit bedrag is in mindering gebracht op de hypotheekgelden die de notaris onder zich had.
2.3. Bij brief van 20 februari 2004 heeft eiseres zich met een beroep op artikel 55, tweede lid, WNA tot verweerder gewend met het verzoek te beslissen dat [notaris], een bedrag van € 1.927,95 te vermeerderen met wettelijke rente en incassokosten, aan haar dient te betalen. Eiseres heeft daarbij verwezen naar de beschikking d.d. 17 juni 2003 van de Kamer van Toezicht over de Notarissen en Kandidaat-Notarissen naar aanleiding van een klacht van eiseres over [notaris].
2.4. Bij primair besluit van 7 april 2004 heeft verweerder de declaratie van de notaris te hoog en onjuist geacht. Verweerder heeft de notaris opgelegd zijn hypotheektarief zodanig terug te brengen dat de verhoging ten opzichte van het eerst in rekening gebrachte tarief slechts ƒ 287,-- (ex BTW) bedraagt. Tevens heeft verweerder de notaris opgelegd de bij eiseres in rekening gebrachte posten voor vergoeding aan de verkoper van ƒ 533,92, de kosten van ingebrekestelling van ƒ 1.551,-- en de kosten van Bert van Vulpen makelaardij van ƒ 1.468,75 met de eventuele BTW aan haar te restitueren.
2.5. In bezwaar heeft de notaris aangevoerd dat verweerder bij het primaire besluit buiten zijn bevoegdheid ex artikel 55 WNA is gegaan en heeft hij een beroep gedaan op het 'ne bis in idem'-beginsel. De notaris heeft tevens aangevoerd dat eiseres in 1998 te kwader trouw was en dat zij de kosten dient te dragen die voortvloeien uit artikel 10 van de koopovereenkomst alsmede de schade. De notaris beroept zich op de gedragsregels van de KNB op grond waarvan hij verplicht is de kosten namens de andere, meewerkende, partij op de nalatige te verhalen. De notaris geeft aan niet verantwoordelijk te zijn voor de betaling van de schadeclaim van eiseres, met uitzondering van de correctie op zijn honorarium, met de berekening waarvan hij akkoord gaat.
2.6. Bij het thans bestreden besluit van 1 juli 2004 heeft verweerder het volgende overwogen:
"Overwegende dat uw eerste bezwaar ongegrond is, aangezien hier geen sprake is van het opnieuw toepassen van tuchtrecht, doch van een opsomming van feiten en weergave van de meningvorming om te komen tot beoordeling van de declaratie, dat uw tweede en derde bezwaar niet gegrond zijn, in die zin dat de beoordeling omtrent de in punt 2. genoemde verplichting en het al of niet toekennen van een schadeclaim aan [eiseres] op de wegen van de tuchtrechtspraak en het civiele recht ligt, beslis ik dat de primaire beslissing de dato 17 mei 2004 voor het terugbrengen van het hypotheektarief in stand dient te blijven - aangezien sprake was van het door toedoen van de kopende partij niet gelijktijdig tekenen van levering- en hypotheekakten, waarop toen de vaste tarieven van toepassing waren - doch dat de beslissing inzake de restitutie van de aan [eiseres] in rekening gebrachte drie posten, zonder inhouding van of verrekening met enig al of niet vermoed fiscaal voordeel van de cliënt en zonder inhouding van of verrekening met de door of voor uzelf gemaakte kosten van juridische bijstand, dient te worden herroepen, aangezien het recht op restitutie van deze posten, derhalve het oordeel over het al of niet met instemming van de nalatige mogen inhouden daarvan, ter beoordeling staat aan de civiele rechter".
2.7. In beroep heeft eiseres zich op het standpunt gesteld dat verweerder een te eng geldingsbereik toekent aan artikel 55 WNA. In het primaire besluit wordt het juiste geldingsbereik van dit artikel geschetst. Nu het geschil betrekking heeft op een rekening, is het tweede lid van artikel 55 WNA onverkort van toepassing. Verweerder stelt zich ten onrechte op het standpunt dat voor de restitutievordering een civiele procedure zou openstaan. Verweerder gaat er daarbij aan voorbij dat eisers geen civiele vordering heeft op de notaris, maar op de verkopers van de woning. Het kan naar de mening van eiseres niet zo zijn dat het bestaan van de mogelijkheid een civiele procedure te starten tussen de contractpartners in de weg zou staan aan de mogelijkheid ex artikel 55 WNA een oordeel te verkrijgen omtrent het geschil tussen eiseres en de notaris.
2.8. De rechtbank overweegt het volgende.
2.9. Partijen zijn verdeeld omtrent de reikwijdte van het bepaalde in artikel 55 WNA en daarmee omtrent de vraag of verweerder dit artikel bij het thans bestreden besluit op de juiste wijze heeft toegepast.
2.10. De rechtbank stelt voorop dat artikel 55, eerste lid, WNA de notaris verplicht, op verzoek van de cliënt, een rekening van zijn honorarium voor ambtelijke werkzaamheden en de overige aan de zaak verbonden kosten op te maken. In het tweede lid van dit artikel is bepaald dat geschillen omtrent de in het eerste bedoelde rekening kunnen worden voorgelegd aan de voorzitter van het bestuur van de ring.
Artikel 55 WNA is opgenomen in titel VI van de wet welke titel betrekking heeft op "De kosten van ambtelijke werkzaamheden". Blijkens de Memorie van Toelichting, pagina 43 e.v. (Tweede Kamer, vergaderjaar 1993-1994, 23706, nr. 3), waar wordt ingegaan op titel VI, is de regeling omtrent declaratiegeschillen geïnspireerd op artikel 8 van de notariële tariefwet 1847. In deze bepaling was de verplichting tot het verstrekken van een gespecificeerde rekening verwoord.
Dit artikel luidde als volgt:
[1.] De notarissen zijn verpligt aan hunne clienten, dit gevorderd wordende, te geven gespecificeerde rekeningen, met opgave van den dag waarop de werkzaamheden zijn verrigt en van den besteden tijd, voor zooverre de hoegrootheid van het honorarium daarvan afhankelijk is.
[2.] Deze rekeningen mogen geene andere posten, hetzij voor honorarium, hetzij voor verschotten, inhouden, dan de zoodanige, welke betrekking hebben tot werkzaamheden welke door den notaris als zoodanig zijn verrigt.
In de MvT is op pagina 47 aangegeven dat de toetsing door de voorzitter van de ring een volledige is, waarbij het uiteraard niet de bedoeling is dat de voorzitter van de ring zelf een nieuwe berekening maakt. Hij kan aangeven hoe die naar zijn oordeel had moeten worden gedaan en hij kan daarbij zijn eigen opvatting over de wijze waarop de notaris zijn honorarium had behoren te berekenen uiteenzetten, aldus de MvT.
2.11. Gelet op de plaats van artikel 55 in de WNA alsmede gelet op de wetsgeschiedenis, is het de kenbare bedoeling van de wetgever geweest een declaratiegeschil te beperken tot de kosten van de ambtelijke werkzaamheden, waaronder zijn begrepen de bedragen die de notaris aan zijn cliënten in rekening brengt voor zijn diensten als ambtenaar, dus voor zijn wettelijke werkzaamheden.
Voor zover op de nota posten worden opgevoerd, die niet zijn aan te merken als honorarium, zoals in het onderhavige geval, kunnen deze posten alleen dan worden aangemerkt als "overige aan de zaak verbonden kosten" als bedoeld in artikel 55, eerste lid, WNA, indien deze direct verband houden met de wettelijke werkzaamheden. In het onderhavige geval is daarvan sprake voor zover recherchekosten voor de levering en hypotheek zijn opgevoerd. Het vereiste verband ontbreekt evenwel waar het de in geding zijnde, onder overweging 2.4 vermelde, posten betreft.
2.12. Voorts overweegt de rechtbank dat de door eiseres in geding gebrachte uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State niet tot een ander oordeel leidt. Ook in de visie van de rechtbank zal de toetsing door de voorzitter van de ring een volledige dienen te zijn, zij het binnen de grenzen van het geschil zoals omschreven onder 2.11. Gesteld noch gebleken is dat de ringvoorzitter geen volledige toetsing heeft uitgevoerd.
2.13. Met het vorenstaande is gegeven dat verweerder artikel 55 WNA juist heeft toegepast door zich te beperken tot het in rekening gebrachte honorarium met betrekking tot het passeren van de hypotheekakte. De grieven van eiseres treffen dan ook geen doel.
2.14. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De rechtbank:
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G. Guinau, voorzitter van de meervoudige kamer, en mrs. G.W.S. de Groot en A.P.W. Duijkersloot, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.K.F. Kievit, als griffier en uitgesproken in het openbaar op 22 juli 2005.
Afschrift verzonden op:
RECHTSMIDDEL
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag. Het hoger beroep dient te worden ingesteld door het indienen van een beroepschrift binnen zes weken onmiddellijk liggend na de dag van verzending van de uitspraak door de griffier.